Dit is deel II in een serie van 3 inleidingen in het academisch denken. Daarbij worden de uitgangspunten van de klassieke metafyscia genoemd, zoals die bij voorbeeld door Aristoteles werden gebruikt. Door de analyse van de verandering komt men tot de begrippen materie en vorm (hylemorfisme) en tot de 4 aspecten van oorzakelijkheid. Tot het metafysica behoren ook de godsbewijzen, waarbij rationele argumenten voor het al dan niet bestaan van God worden gegeven.
1. Academisch denken II
een introductie tot filosofie
deel II, metafysica
Alfred Driessen,
Driessen.Alfred@gmail.com
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 1
2. abstractie: 3e stap,
volgende abstractie:
kunnen dingen bestuderen die
immaterieel zijn die ook immaterieel
kunnen worden gedacht
God, engelen, substantie, wezen der
dinge, liefde
niveau van
zijnde op zich, zijnde als zodanig
ontologie of metafysica
bestudeert
-- structuur van het zijnde
-- relaties tussen zijnde
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 2
3. basis van bewijs
beginsel van tegenspraak:
Wat is kan niet tegelijk en in hetzelfde opzicht niet-zijn.
daarnaast
beginsel van identiteit:
a=a
beginsel van uitgesloten derde:
tussen zijn en niet-zijn van hetzelfde iets bestaat geen derde
beginsel van voldoende grond
alles heeft zijn grond binnen of buiten zichzelf
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 3
4. Uitgangspunten van de metafysica I
Metafysica is de wetenschap van het zijnde als zodanig
veronderstelling (en empirisch gegeven):
realiteit is kenbaar
Aristoteles: scepticisme is tegenstrijdig met zichzelf
principe van niet tegenspraak:
het is onmogelijk voor iets tegelijk te zijn en niet te zijn
in dezelfde betekenis en in hetzelfde subject
principe van causaliteit
Datgene wat tot zijn komt of wordt bewogen, komt tot
het zijn of is bewogen door een andere.
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 4
5. analyse van verandering bij Aristoteles
analogie met klei
vormloze klei => gezicht => vormloze klei => vaas
klei: op zich onbepaald: materie (hyle)
gezicht, vaas: iets dat bepaalt: vorm (morphe)
==> Hylemorfisme
verandering:
zijnde I bestaat uit materie en vorm I
vorm van I vergaat, vorm II komt hiervoor in plaats
zijnde II bestaat nu uit materie en vorm II
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 5
6. moderne analogie van materie en vorm
hardware - software
software is altijd in een hardware
device geïmplementeerd,
voorbeeld: programma file op memory-stick
op CD
op hard-disk
op ponscard
als code op papier geschreven
hardware, die ingeschakeld is, heeft altijd een zekere informatie, i.e.
software
voorbeeld: tv scherm film
tele-tekst
'sneeuw' als alleen ruis als input
In de taal van Aristoteles: informatie, de vorm, moet altijd
geïmplementeerd zijn in een soort hardware, het materiaal, anders is
het niet reeel, maar alleen virtueel, virtual reality
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 6
7. De vier oorzaken van Aristoteles I
zie: http://knol.google.com/k/aristotle-s-physics-the-four-causes#
auteur: Ira Glickstein
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 7
8. De materiële oorzaak
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 8
12. De vier oorzaken van Aristoteles II
De vier oorzaken of beter aspecten van oorzakelijkheid
I) materiële oorzaak: waaruit bestaat het?
II) vormoorzaak: wie of wat bepaalt het?
III) werkoorzaak: wie of wat veroorzaakt het?
IV) doeloorzaak: waarom of waarvoor bestaat het zo en
niet anders?
In natuurwetenschappen (Science): doeloorzaak (IV)
speelt geen rol.
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 12
13. Uitgangspunten van de metafysica II
Het zijnde is samengesteld, niet eenvoudig
want het bestaat uit:
a) het subject dat act van zijn heeft, met zijn wezen
b) de act van zijn, dat het subject daadwerkelijk laat
bestaan.
Alle dingen zijn beperkt door hun wezen, hebben niet
volheid van zijn, zijn dus van buiten veroorzaakt.
Er is dus een zijn nodig, dat niet door zijn wezen wordt
beperkt.
=> godsbewijzen
(heel actueel: Hawking, evolutionisme: genre:
godsbewijzen, ook al ontkennen juist bestaan van God)
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 13
14. Uitgangspunten van de metafysica III
Er is dus een zijn nodig, dat
niet door zijn wezen wordt
beperkt.
Dit wezen wordt God
genoemd:
het wezen van God is het
zijn: geen samenstelling van
zijn en wezen.
Jahwe: Ik ben die er is.
Exodus 3,14
CSR: Culture, Science and Religion Academisch denken II Leidenhoven 13 oktober 2010 pagina 14