2. Lidwoorden
• a gebruik je als je in de uitspraak van het
woord erna een medeklinker hoort
• an gebruik je als je in de uitspraak in het
woord erna een klinker hoort
– an apple
– a banana
– an hour
– a university
3. De lidwoorden a en an gebruik je voor
zelfstandige
naamwoorden die een beroep of functie
aanduiden.
Phil wants to be a fire fighter.
Her dad is an electrician.
Als er maar één persoon is die een bepaald
beroep of een bepaalde functie uitoefent, dan
komt er géén lidwoord voor.
Willem Alexander is King of The Netherlands.
He is headmaster of our school.
4. In het Engels gebruik je soms geen the waar je dat in
het
Nederlands wel doet.
Dit geldt voor:
Jaargetijden
He loves to sell ice cream in spring.
Maaltijden
I had pizza for lunch.
Most in de betekening van meeste.
Most cats don’t like water.
5. Namen van straten, pleinen, gebouwen, parken en
bruggen.
I live on Baker Street number 79.
Publieke gebouwen zoals de kerk, universiteit, school, het
ziekenhuis etc.
We go to church every Sunday.
Let op! Als je het niet over deze zelfstandige
naamwoorden in
het algemeen hebt, maar over bijvoorbeeld één bepaalde
lente, maaltijd, gebouw of straat, gebruik je er juist wél
the voor.
The church we go to is quite small.
I went to Spain in the summer of 1996.
6. Now show what you know!
(vul de juiste lidwoorden in waar dat nodig is)
1. My aunt is owner of a big shop on Fleet
Street.
2. Jilly wants to be president when she grows up.
3. Dave’s mum works as actress at Royal
Theatre.
4. I’m going to visit Golden Gate Bridge and
Wall Street.
5. Most people don’t eat sandwiches for
dinner.
6. This week, I’m going to school and work at hospital.
7. I made friends with policeman in winter.
8. We saw Eiffel Tower with French tour
guide.
7. Much – many – lots of – a lot of
Betekenen allemaal veel.
a lot of en lots of: in bevestigende
zinnen (een zin zonder not/never/?):
There are lots of people at the party.
Jim likes to eat a lot of bananas.
There are lots of shops in the city.
8. Much en many: alleen in vragen en
ontkenningen
much: voor woorden in het enkelvoud.
How much sugar do you want?
There isn’t much tea in the pot.
many: voor woorden in het meervoud of
woorden die je kunt
tellen.
Were there many cookies in the jar?
There aren’t many people who can do this.
9. Little en few betekenen allebei weinig.
little: voor woorden in het enkelvoud.
We had to hurry, so there was little time
for swimming.
few: voor woorden in het meervoud of
woorden die je kunt tellen.
There were few people on the beach.
a little: een beetje voor woorden in het
enkelvoud.
Can I get a little help please?
a few: een paar, voor meervoud of
woorden die je kunt tellen.
There were a few kids at the playground.
little kan ook klein betekenen
10. Now show what you know!
(vul in: a lot of, lots of, much, many. Doe de opdracht dan
nog een keer, maar gebruik dan (a) little en (a) few)
1. How time did it take?
2. We saw wild animals on safari.
3. There is work to do here.
4. Sem sold books at the fair.
5. teenagers hate doing homework.
6. Does Victor have friends?
7. Did you spend money?
8. There was water in the canal.