5. 1.1. Sexuele reproductiesystemen
Hermafrodiet: zowel mannelijke als vrouwelijke
voortplantingsorganen (binnen dezelfde bloem) (72 %)
Eenhuizig (monoecious): mannelijke en vrouwelijke
bloemen op hetzelfde individu (5 %), is een vorm van
hermafroditisme (binnen dezelfde plant)
Tweehuizig (dioecious): mannelijke en vrouwelijke bloemen
op verschillende individuen
(bomen: 20 %, struiken: 14 %, kruidachtigen: 5 %)
Tussenvormen: zowel mannelijk (androdioecy) of
vrouwelijke (gynodioecy) individuen en hermafrodieten in
dezelfde populatie
6. Hermafroditisme binnen een bloem
Aesculus
hippocastanum
(Paarde- of Wilde
kastanje) – De
stempel is dikker
dan de antheren
en steekt er verder
uit.
Magnolia virginiana (Sweetbay magnolia) –
Meerdere stempels staan boven rij van
antheren ingeplant
8. Hermafroditisme binnen een individu
(eenhuizigheid)
Vrouwelijke bloem Mannelijke bloem,
met twee stigmas waarbij individuele
Betula-soorten (Berken). De groene vrouwelijke bloemen antheren iets uit de
staan opgericht op bovenste deel van de tak en de schubben van de
mannelijke bloemen (of katjes) hangen onderaan de tak. katjes hangen.
10. Mannelijke en vrouwelijke individuen
(tweehuizigheid)
Silene latifolia
(Avondkoekoeksbloem):
Antheren steken buiten
de kroonbuis in bloemen
van mannelijke planten
Bij vrouwelijke planten
steekt de stempel buiten
de kroonbuis van de
bloemen uit.
12. Evolutionaire pathways die leiden tot
gender dimorfisme (tweehuizigheid)
Gynodioecy pathway a:
-steriliteit genen verspreiden zich in
een cosexuele populatie wat resulteert
in een populatie met en +
individuen (gynodioecy). Genetische
modifiers van fertiliteit converteren
gradueel + in (dioecy).
Monoecy pathway b:
Deze pathway is minder bestudeerd en
veronderstelt dat er een disruptieve
selectie optreedt bij de allocatie naar
en structuren in eenhuizige
populaties, waarbij gender-specialisatie
gradueel toeneemt tot unisexuele
individuen ontstaan.
13. Evolutionaire pathways die leiden tot
gender dimorfisme (tweehuizigheid)
Monoecy is verscheidene keren ontstaan uit
de dominante cosexuele conditie in
angiospermpopulaties die exclusief +
bloemen hebben. Dit gebeurt door
steriliteitsmutaties die unisexuele bloemen
produceren.
Een tweede mogelijke pathway waarbij
dioecy uit monoecy gebeurt via een
gynodioece intermediaire stadium
(stippellijn).
Een laatste pathway heeft betrekking tot een
zeldzaam sexueel systeem (androdioecy). Er
zijn geen aanwijzingen voor het ontstaan
van androdioecy als intermediair stadium in
de evolutie naar dioecy of vanuit een
hermafrodiet stadium.
14. Evolutionaire pathways die leiden tot
gender dimorfisme (tweehuizigheid)
Sagittaria latifolia (Indian potato, wapato):
Gewoonlijk onderaan bloemgestel en
bovenaan, maar ook tweehuizige
individuen komen voor.
15. Monocarp vs polycarp
Monocarp: soorten die slechts één keer bloeien en dan afsterven.
Zowel kortlevende (Cirsium vulgare, Melilotus officinalis, Digitalis
purpurea) als langlevende soorten (vb.: bamboe, palmsoorten en
bromeliasoorten)
17. Monocarp vs polycarp
Polycarp: soorten die herhaaldelijk bloeien tijdens
hun leven (meerjarige soorten)
Bellis perennis (Madeliefje)
Primula veris (Gulden sleutelbloem)
19. 1.2. Mannelijke en vrouwelijke fitness
Mannelijke functie (genen via pollen
doorgegeven), fitness verhogen door:
verspreiding van pollen
succesvolle bestuiving
Vrouwelijke functie (genen via zaad), fitness
verhogen door:
produceren van een maximale hoeveelheid zaad met
een grote kiem- en concurrentiekracht
Sex allocation: allocatie in investering mannelijke
en vrouwelijke functie ~ reproductiesysteem
20. 1.2. Mannelijke en vrouwelijke fitness
Voordelen van bloemhermafroditisme
één enkele investering in kroonbladeren of nectar
bevoordeelt zowel de mannelijke als de vrouwelijke
functie
laat facultatieve zelfbevruchting toe bij gebrek aan
pollen (reproductive assurance)
als bestuivers aangetrokken worden door pollen
zouden vrouwelijke bloemen niet bestoven worden
mannelijke of vrouwelijke functie kunnen gelimiteerd
zijn door verschillende hulpbronnen (vb. proteïnen of
koolhydraten)
21. 1.2. Mannelijke en vrouwelijke fitness
Sexuele
investering door
hermafrodieten
Trade-off tussen
investering in mannelijke
en vrouwelijke kenmerken
lineaire lijn: f + m = 1
Convex: f + m > 1
Sommige investeringen kunnen gedeeld worden tussen de
twee geslachten (vb. aantrekking voor bestuivers) evolutie
van hermafroditisme
Concaaf: f + m < 1
Plant wint fitness door te specialiseren in één enkel geslacht
evolutie van tweehuizigheid
23. 1.3. Sex-ratio‟s
Geslachtsbepaling bij planten:
meestal via nucleair DNA
onder bepaalde omstandigheden
cytoplasmic gender sterility
maternaal overgeërfd (cytoplasma, mitochondria,…)
schakelt de mannelijke/vrouwelijke functie uit
restorer genes
herstelt de mannelijke/vrouwelijke functie
laat geslachtswijziging toe
24. Vb.: Catasetum viridiflavum
afhankelijk van licht en nutriënten
indien veel licht / nutriënten meer vrouwelijke
planten, meer verjonging,… Vruchtzetting serieuze
kost en weinig vegetatieve groei
indien donkerder meer mannelijke planten,
meer investering in vegetatieve groei en overleving
27. 1.4. Bestuiving
planten zijn immobiel en zijn voor hun
pollenoverdracht afhankelijk van
abiotische vectoren: wind, water,…
28. 1.4. Bestuiving
planten zijn immobiel en zijn voor hun
pollenoverdracht afhankelijk van
abiotische vectoren: wind, water,…
biotische vectoren: dieren
(Hymenoptera, Diptera, Lepidoptera, Coleoptera,
…)
29. 1.4.1. Kruis- vs zelfbestuiving
Types zelfbestuiving:
autogamie: binnen eenzelfde bloem
geitonogamie: tussen bloemen van hetzelfde individu;
vooral bij insectenbestuiving
cleistogamie: bestuiving voor de bloem opent (obligate
zelfbestuiving; vnl. bij grassoorten, grootste genus:
Viola, andere: Drosera
sp., erwten, bonen, pindanoten,…)
30. 1.4.1. Kruis- vs zelfbestuiving
cleistogamie: bestuiving voor de bloem opent
voordeel: energetisch efficiënt (lage pollen-ovule ratio)
nadeel: inteelt
31. Voorbeelden van delayed selfing
Ophrys apifera (Hommelorchis)
bij bezoek pollinator: pollinium
tegen lichaam kruisbestuiving
ondanks hoge investering in
mimicry, toch veel selfing
kan werken als reproductive
assurance in een variabel
pollinator-milieu
Een stuifmeelklompje of pollinium
(mv. pollinia) is een samenklevende
massa van pollenkorrels (typisch voor
orchideeën). Bij O. apifera hangt het
pollinium aan een staartje (caudiculum).
32. Voorbeelden van delayed selfing
Paris quadrifolia (Eenbes):
Positie van de stigma‟s en de antheren (A) in het begin van de
anthesis, (B) twee weken na start anthesis en (C) aan het
einde van de bloei, wanneer de antheren fysiek contact maken
met de stigma‟s
33. Inteelt vermijden
3 strategieën:
tweehuizigheid
mannelijke en vrouwelijke bloemen op
verschillende individuen
genetische zelf-incompatibiliteit: S-allel
mechanische zelf-incompatibiliteit
34. Inteelt vermijden
3 strategieën:
tweehuizigheid
genetische zelf-incompatibiliteit: S-allel
stempel produceert extracellulaire glycoproteinen
dringen in incompatibele pollen en/of pollenbuis en
degraderen daar RNA:
verhinderen van pollenkieming
vertraging van de groei van de pollenbuis
resultaat = falen van bevruchting
kan tot verminderde zaadzetting leiden in kleine
populaties met een kleine diversiteit aan S-allelen
mechanische zelf-incompatibiliteit
35. Inteelt vermijden
3 strategieën:
tweehuizigheid
genetische zelf-incompatibiliteit: S-allel
mechanische zelf-incompatibiliteit
herkogamie:
ruimtelijke scheiding van meeldraden en stempel
heterostylie:
polymorfisme in lengte van de stijl (distylie & tristylie)
en inplanting van de meeldraden
dichogamie:
spreiding in de tijd van mannelijke fase (vrijstellen
pollen) en vrouwelijke fase (ontvankelijk zijn van de
stempel) protandrie & protogynie
44. Heterostylie: ontstaan
Indicaties voor omgekeerde evolutie (heterostylie homostylie) bij Primula veris
(Gulden sleutelbloem) in kalkgraslanden in Virion
45. Heterostylie – speciale types
Enantiostylie = sexuele organen zijn in spiegelbeeld
monomorf (bij eenzelfde plant)
op bloem-niveau
op bloeistengel-niveau
dimorf (tussen verschillende plant)
46. Heterostylie – speciale types
Enantiostylie = sexuele organen zijn in spiegelbeeld
monomorf (bij eenzelfde plant)
op bloem-niveau
op bloeistengel-niveau
dimorf (tussen verschillende plant)
47. Heterostylie – speciale types
Enantiostylie = sexuele organen zijn in spiegelbeeld
monomorf (bij eenzelfde plant)
op bloem-niveau
op bloeistengel-niveau
dimorf (tussen verschillende plant)
vaak gekenmerkt door heterantherie (functioneel dimorfisme in
antheren)
meer dan 20 families
meestal bestoven door bijen
nectarloos
bij bv. Solananaceae en Pontederiaceae (Eichornia, Heteranthera,…)
48. Heterostylie – speciale types
Heterantherie = functioneel dimorfisme in antheren
Heteranthera Cyanella
multiflora alba
49. Heterostylie – speciale types
Heterantherie = functioneel dimorfisme in antheren
Cyanella alba
50. Heterostylie – speciale types
Flexistyly
Sexueel dimorfisme waarbij twee morfen verschillen in de temporele
expressie van het sexueel dimorfisme (vb.: Alpinia)
Populaties van Alpinia (tropical
gember uit China) worden
gekenmerkt door gelijke
frequenties van twee morfen die
verschillen in stijl-groei en
timing van de en functie.
(A) De protandreuze morf van
Alpinia zerumbet, die is „s
ochtends en „s namiddags.
(B) De protogyneuze morf
waarbij een reciproke sequentie
in expressie van de sexuele
functie optreedt.
51. Dichogamie: voorbeelden
spreiding in de tijd van mannelijke fase (vrijstellen pollen) en
vrouwelijke fase (ontvankelijk zijn van de stempel)
protandrie & protogynie
Salvia sp. (Salie) Silene nutans (Nachtsilene)
52. Aandeel kruis- vs zelfbestuiving
de meeste plantensoorten doen in zekere mate
aan kruisbestuiving in combinatie met
zelfbestuiving (mixed mating)
kruisbestuiving of uitkruising vereist een biotische
of abiotsche vector
veel windbestoven planten zijn obligate
kruisbestuivers
windbestuivers zijn minder gevoelig aan
pollenlimitatie (vgl. met onvoorspelbare en zeer
variabele aanwezigheid van insectbestuivers)
61. Aandeel kruis- vs zelfbestuiving
Bijkomend onderzoek C. xantiana:
in perifere populaties (klein en geïsoleerd, weinig gespecialiseerde bestuivers)
verlies van herkogamie
voorbeeld dat reproductive assurance een belangrijke
evolutionaire motor is achter de evolutie van
voortplantingssystemen bij planten
62. Aandeel kruis- vs zelfbestuiving
Phylogenetic reconstructions to investigate the evolutionary history of
mating systems in the annual genus Amsinckia (Boraginaceae)
Outcrossing species are distylous and have large flowers, whereas
selfing species are homostylous and have much smaller flowers.
64. 1.4.2. Bestuivingssyndromen
1. Bestuiving door wind (10% van alle plantensoorten)
Voordelen: Nadelen:
Lange afstand Afhankelijk van vegetatie
Goede pollen menging rondom, windsnelheid en
Geen investeringen nodig om
circulatiepatronen
pollinatoren te lokken Trade-off tussen
(kleine, onopvallende pollenaantal, pollengrootte en
bloemen zonder nectar, geen afgelegde afstand
pollenverlies door predatie) (grotere pollen zullen minder ver
getransporteerd worden, maar
hebben wel een grotere
competitiviteit)
Lage efficiëntie: hoge
pollen/ovule ratio (tot 1000000 !)
Grotere competitie met
heterospecifieke pollen
65. 1. Bestuiving door de wind
Juglans nigra (black Juglans nigra (black
walnut) – Mannelijke walnut) – Vrouwelijke
bloemen (katjes) bloemen (groen en
hangen neer om zonder kroonbladeren)
optimaal wind te zijn relatief groot om
vangen zoveel mogelijk pollen
te kunnen opvangen
66. 1. Bestuiving door de wind
Acer saccharum (Suikeresdoorn) – de bloemen
hangen neer om zoveel mogelijk wind te vangen.
Bloemen bezitten geen
kroonbladeren.
Acer saccharum (Suikeresdoorn) – Zoals bij
veel windbestuivende bomen bloeien ze nog
voor ze in blad staan, om optimale bestuiving
te bewerkstelligen.
67. 1. Bestuiving door de wind
Bloemen van grassen
staan op de toppen van De antheren en vederachtige stempels
de stengels om optimaal hangen ondersteboven om optimaal
blootgesteld te zijn aan door de wind te worden bestoven.
de wind. Geen kroonbladeren
68. 1. Bestuiving door de wind
Gymnospermen, Tamme kastanje, Ruwe berk, Ambrosia
69. 1.4.2. Bestuivingssyndromen
2. Bestuiving door dieren (entomofilie en zoofilie)
Voordelen: Nadelen:
Specifieker: Korte afstand
hoger aantal Investeringen nodig om
conspecifieke pollen: co- pollinatoren aan te trekken
evolutie tussen bloem en (opvallende bloem, beloning
bestuiver zoals nectar of pollen)
Efficiënter: Afhankelijk van gedrag van
minder pollenverlies, bestuivers
lagere pollen-ovule ratio Trade-off tussen aantrekken van
bestuivers en kans op
geitonogamie
70. 2. Bestuiving door dieren
Plant en bestuiver hebben tegengestelde belangen
Plant: hongerige, haastige, ver vliegende, constante
bestuivers
maximaliseren van aantal bezoeken
zoveel mogelijk receptieve stempels laten bezoeken
zo klein mogelijke investering in aantrekking en beloning
Bestuiver: grote hoeveelheden voedsel op korte afstand
maximaliseren van foerageersucces van pollen en nectar
71. Bestuiving door bijen en wespen
grootste groep bestuivers (16 % van de plantensoorten)
groot economisch belang!
wespen minder effectief (minder harig)
twee klassen van bloemen:
opvallende, open, komvormige, relatief
ongespecialiseerde bloemen
(vb. roosachtigen, composieten, …)
opvallende, complexe niet-radiaal
symmetrische bloemen met
landingsplatform (vb. leguminozen, …)
kleur: geel of blauw,
met nectarsporen (vaak ultraviolet) en geur,
beloning: nectar (voedsel voor de larven, dikwijls aan de basis van
een buisvormige bloem), grote, kleverige pollen (rijk aan
aminozuren) of beide
bijen kunnen leren waar bloemen met een relatief grote beloning zijn
voordelig voor planten om slechts enkele bloemen per dag te
openen (kleiner risico op geitonogamie),
75. Bestuiving door bijen en wespen
Orchideeën: vaak bestuiving door misleiding
Vleeskleurige orchis Purperorchis Mannetjesorchis
76. Insecten die op niet-
belonende orchideeën
terecht komen hebben
snel de neiging andere
individuen en zelfs
andere populaties op
te zoeken.
Evolutionair
mechanisme
tegen inbreeding?
77. Pseudocopulatie
Bloemen hebben het uitzicht van een vrouwelijk
insect, ook dikwijls productie van feromonen (vb.
verschillende orchidee- soorten)
Vliegenorchis Bijenorchis Hommelorchis
81. Bestuiving door vliegen
1. Myofilie
eenvoudige, ondiepe bloemen;
voortplantingsorganen zijn
goed zichtbaar
dof gekleurd en weinig
opvallend, met nectarsporen
nectar-beloning; gemakkelijk
bereikbaar
uitzondering: zweefvliegen
aangetrokken tot meer complexe,
fel gekleurde bloemen
vb.: Euphorbia sp., Sedum sp.
82. Bestuiving door vliegen
2. Sapromyofilie: vnl. strontvliegen
bruin tot paars, vaak gevlekt
sterke stank: rottend vlees,
mest of bloed
geen nectarsporen
pollen-beloning
bloemen functioneren
vaak als een val
vb.: Aristolochia sp., Arum sp.,
Stapelia sp.
85. Bestuiving door (nacht)vlinders
(psycho- en phalaenafilie)
- bloemen in groepen met landingsplatform
- helder gekleurd: rood, oranje, geel (vlinders) of wit (nachtvlinders)
- openen overdag (vlinders) of „s nachts (nachtvlinders)
- produceren veel nectar, t.h.v. de bloembodem
- sterke geur, vooral voor nachtvlinders
Hesperoyucca whipplei (our Lord‟s candle)
89. Bestuiving door vogels (ornithofilie)
- buisvormige bloemen
- helder gekleurd: rood of oranje
- geurloos
- antheren overdag blootgesteld
- veel vloeibare nectar, t.h.v. de bloembodem
- gematigde pollenproductie, met pollen die aan het
hoofd van de vogel blijven kleven
90. Monarda didyma (Scarlet
beebalm) – Geen landings-
Erythrina crista-galli platform noodzakelijk voor
(Crybabytree) – Antheren zo kolibrie‟s.
geplaatst dat ze bij bezoek
kolibrie, pollen op zijn hoofd
deponeren tijdens het drinken.
91. Bestuiving door vogels (ornithofilie)
een opmerkelijk vb. van co-evolutie tussen een planten en vogels:
de ontwikkeling van een roest (perch):
optimale pollinatie door honingzuigers (sunbirds)
92. Bestuiving door vogels (ornithofilie)
een opmerkelijk vb. van co-evolutie tussen een planten en vogels:
93. Bestuiving door vogels (ornithofilie)
een opmerkelijk vb. van co-evolutie tussen een planten en vogels:
94. Bestuiving door vogels (ornithofilie)
extinctie van vogels leiden tot cascade-effecten die
pollinatie en plant-densiteit reduceren
Rhabdothamnus solandri
Tuis, Stitchbird, Bellbird
95. Bestuiving door vogels (ornithofilie)
extinctie van vogels in Nieuw-Zeeland invloed op Rhabdothamnus solandri
(Gesneriaceae); geen extinctie in omringende eilanden (controle)
mainland pollenlimitatie-index (PLI): 0,69 (island-PLI: 0,15)
zaadproductie / bloem in mainland gereduceerd tot 84%
mainland: vergelijkbare adult-densiteiten, maar 55% minder juvenielen / adult
zaaiexperiment op mainland toont sterke zaadlimitatie 5 jaar na zaaien
96. Bestuiving door vogels (ornithofilie)
the sense of floral scent tabaksplant (Nicotiana attenuata)
impact van bloemchemie op pollinatoren, herbivoren en rovers
nectarverwijdering, bloembezoek, florivorie, uitkruising-rates
blocking van de de expressie van biosynthetische genen:
benzylaceton: lokmiddel voor insecten en vogels
nicotine: in nectar tegen vraat
Hawkmoth (Pijlstaart) Hummingbird (Kolibrie)
97. Bestuiving door vogels (ornithofilie)
lokmiddel benzylaceton en afweermiddel nicotine zijn beide nodig voor
capsule-maturatie en zaadproductie
Nicotine-block florivorie en nectarroof
98. 1.4.2. Bestuivingssyndromen
The graph plots the percentile versus ranked estimates of t, the outcrossing
rate, for 169 animal-pollinated species and 59 wind-pollinated species. The data
are of significance for theoretical models of the evolution of mating systems that
predict bimodality of outcrossing rates. Moreover, the difference between the two
distributions raises important issues concerning the functional link between the
pollination biology of species and their mating systems.
100. 1.4.3. Bestuivingssucces
Bestuivingssucces, en dus fitness van plant afhankelijk van :
1. de aanwezigheid van al dan niet gespecialiseerde bestuivers
en hun efficiëntie (mogelijkheid tot pollenoverdracht)
2. het bestuivingsysteem (mating system) van de plant
Habitatfragmentatie en verslechtering van het milieu kunnen
een sterk negatief effect hebben op (1), maar op langere
termijn ook op (2).
Populatiekenmerken kunnen graad van “pollen limitatie”
sterk bepalen:
Densiteitseffect (Allee-effect)
Effect van populatiegrootte, isolatie, …
105. 1.4.3. Bestuivingssucces
Angiospermen produceren vaak minder vruchten en
zaden dan bloemen en ovules. Twee ecologische
mechanismen zijn hiervoor verantwoordelijk:
1. onvoldoende pollenoverdracht naar stigma‟s (pollenlimitatie)
2. onvoldoende hulpbronnen voor de ontwikkeling van zaden en
vruchten
Pollenlimitatie kan empirisch gedemonstreerd door
middel van de de pollenlimitatie-index: PL = 1 – [ Po / Ps ]
Po = reproductief succes na open bestuiving (controle)
Ps = reproductief succes na supplementaire kruisbestuiving
PL = 0 wijst op geen pollenlimitatie
specifieke ecologische mechanismen verantwoordelijk
voor pollenlimitatie? Larson & Barrett (2000) Biol J Linn Soc
111. 1.4.3. Bestuivingssucces
224 dier-bestoven plantensoorten werden gecategoriseerd volgens 6 life-history traits en 2
ecologische condities. PL tussen soorten werd vergeleken met TIPs en PICs-analyses. De resultaten
waren overlappend met minder significante resultaten bij de PICs-analyse, waarschijnlijk t.g.v. lage
statistische power. De invloed van phylogenetische historie op PL was zwak, desondanks was er een
significante variatie in PL tussen 7 angiosperm-families, wat een phylogenetische component
suggereert. Bij zowel TIPs en PICs was PL lager bij zelf-compatibele en autogame soorten. TIPs
toonde aan dat kruiden, nectarproducenten en gematigde soorten waarschijnlijk minder PL
zijn, maar bij PICs kon dit enkel aangetoond worden bij de zelf-incompatibele soorten. Geen enkele
predictor was exlusief een indicator voor PL, wat waarschijnlijk de stochastische natuur van
pollinator-services reflecteerd.
114. 2. Vegetatieve reproductie
1. Apomixis (agamospermie):
productie van zaad zonder bevruchting
exacte kopie van genen, geeft hoogste kans om
aangepast te zijn aan lokale abiotische omstandigheden
(vnl. in stabiele milieus)
vb.:Taraxacum officinale (Paardenbloem),
Rubus fruticosus (Braam), Fragaria (Aardbei)
115. 2. Vegetatieve reproductie
1. Apomixis (agamospermie):
recent ontdekking van mannelijke apomixis bij
Cupressus dupreziana (Saharah Cypres)
zaadzetting enkel resultaat van pollen zonder
genetische bijdrage van de moederplant
117. 2. Vegetatieve reproductie
1. Clonaliteit:
genetisch identieke individuen
via stolonen, rhizomen, bollen, adventiefknoppen, adventiefwortels,…
voordelen: zeker, snel, weinig kosten, nakomelingen aangepast aan actuele
omgevingscondities (voordelig in stabiele milieus)
nadelen: geen dispersie, geen dormantie, geen sexuele recombinatie
(aanpassingen aan veranderend milieu), meest aangepaste klonen gaan de
andere wegconcurreren grote vlekken genetisch identieke individuen
119. 2. Vegetatieve reproductie
1. Clonaliteit
groeivormen van clonale planten:
ramets (scheuten) vs genets (genetische entiteiten)
groeistrategiëen:
phalanx vs guerilla
verspreiding in verspreiding
een dicht front, door geïsoleerde
met scheuten stolonen of
dicht op elkaar rhizomen
foraging: ramets vormen in de richting van betere ecologische
omstandigheden (meer licht, nutriënten, minder toxines)
120. 2. Vegetatieve reproductie
clonale groei kan resulteren in grotere floral display,
maar eveneens in toenemende geitonogamie (vnl. bij phalanx)
kan problemen geven als de soort zelf-incompatibel is of gevoelig
aan inteelt (vb.: Meiklokje)
zeker wanneer de bestuivers korte afstanden afleggen (vb.: Vaccinium)
121. 2. Vegetatieve reproductie
Influence of clonal growth on selfing rate in Vaccinium
myrtillus L. (Albert et al., 2008)
122. 2. Vegetatieve reproductie
1. Clonaliteit
de morfologie van de klonen is sterk afhankelijk van de
omgevingsomstandigheden
Trifolium repens
(Witte klaver – White or Dutch clover)
123. 2. Vegetatieve reproductie
1. Clonaliteit
de morfologie van de klonen is sterk afhankelijk van de
omgevingsomstandigheden
Droog Vruchtbaar
Eikenbos Essenbos met
Populier
Paris quadrifolia
(Eenbes)
124. 2. Vegetatieve reproductie
1. Clonaliteit
de morfologie van de klonen is sterk afhankelijk van de
omgevingsomstandigheden (vb.: Paris quadrifolia (Eenbes))
Vruchtbaar
Droog Essenbos met
Eikenbos Populier
125. 2. Vegetatieve reproductie
1. Clonaliteit
de morfologie van de klonen is sterk afhankelijk van de
omgevingsomstandigheden (vb.: Paris quadrifolia (Eenbes))