2. Kinderen tekenen …
… als communicatiemiddel
- via tekeningen een signaal geven
… als middel om de wereld te ordenen
< 4 jaar: tekenen is spel (cfr. krabbelfase)
> 4 jaar: tekenen draagt bij tot ordening van
werkelijkheid.
Waarom moet je als leerkracht zicht
hebben op de kenmerken van een
tekening?Waarom moet je als leerkracht zicht
hebben op de kenmerken van een
tekening?
5. De krabbelperiode - van ± 2j tot ± 4 jaar
= ritmisch bewegen en onderzoeken van ongekend materiaal leidt tot eerste
grafische sporen op een vlak (= krabbelen)
-Voorwaarde: verwerven van handgreep en uiteindelijk tanggreep (± 1 jaar)
-Ontstaat vanuit verschillende behoeften: emotionele drang, nabootsingsdrang
en/of behoefte aan beweging
Verschillende stadia:
1.Willekeurig krassen
= grote enigszins gebogen horizontale zigzaglijn (vanuit middel)
2. Opzettelijke krabbels
= doorlopende cirkelvormige lijnen (vanuit schouder en elleboog)
3. Richtingstasten
= kleine tekens (vanuit vingers en pols)
Krabbelen is nodig om te leren tekenen,
net zoals brabbelen nodig is om te leren praten!
Krabbelen is nodig om te leren tekenen,
net zoals brabbelen nodig is om te leren praten!
6. De krabbelperiode - van ± 2j tot ± 4 jaar
Verschillende stadia:
1.Willekeurig krassen
• Toevallig vooral rechte lijnen
• Geen visuele controle
• Geen naamgeving
1.Opzettelijke krabbels
• Kind richt aandacht op ‘krabbelen’
• Krabbel kan naam krijgen
• Betere controle over spieren => meer variatie in lijnen
1.Richtingstasten
• In enkelvoudige lijnen bepaalde vormen ‘neerschrijven’
• Vereist goede oog-handcoördinatie en fijne motoriek
• Kind ontdekt eigen ‘ik’
Evolutie:
Baby en peuter tekenen om het tekenen zelf, het plezier van de activiteit
⇒kleuter ziet in eigen krabbels een ‘betekenis’, krabbels symboliseren
dingen uit de werkelijkheid (voor volwassenen nog niet steeds duidelijk)
7. 3,5 jaar
Opzettelijke krabbels
•bewust rondjes gemaakt
= het kind is zich bewust van
zichzelf en beheerst het
maken van cirkelbewegingen
Jongen, 2 jaar.
• willekeurige krassen in
alle richtingen
• poging tot klein rondje
De krabbelperiode - van ± 2j tot ± 4 jaar
9. Overgang naar de gecodeerde werkelijkheid
Ontwikkeling mensfiguur van de krabbelperiode tot en met de
gecodeerde werkelijkheid:
-Spinnetje: ronde vorm met of zonder sprieten
-Kopvoeter: hoofd met poten, met of zonder armen
-Kopvoeter met lijfaanduiding: tussen poten is (n)iets getekend dat lijf
moet voorstellen (lege ruimte maakt ook deel uit van de figuur)
-Draadfiguur: hoofd met lijf, armen en benen die in één lijn getekend zijn
-Compleet poppetje: armen en benen uit dubbele lijnen
-Silhouetfiguur: de losse onderdelen zijn in een doorlopende omtreklijn
getekend
-Figuur in zij-aanzicht: het gehele poppetje of deel ervan is van opzij
getekend, armen komen uit borstkast
11. •groot hoofd met details op ± juiste plaats
•romp=rechthoek met 2 streepjes onder als benen of
voeten, armen staan loodrecht aan hoofd, handen= soort
bloem,
•poging tot achtergrond met hartje, letters, golven of
gras
Meisje, 5,5 jaar
kopvoeter met
lijfaanduiding
12. Jongen, 5 jaar
= tussen kopvoeter met
lijfaanduiding en een
compleet poppetje
• silhouetlijn doorlopend
• hand- en voetaanduiding
door bolletjes met telkens
exact 5 streepjes
• rompaanduiding= soort
jas
• liggend streepje= hals,
• ogen en neus= 3 identieke
puntjes,
als onderdeel van de
tekening
13. Periode van de gecodeerde werkelijkheid
van ± 4 jaar tot ± 8 jaar
Coderen of zelfbedachte beeldtaal
= kind gaat voor zichzelf een eenvoudige vorm afspreken om
zijn ideeën en de vele gedachten beeldend te organiseren
Vanaf 5 jaar ontstaat verhalende manier van tekenen = ideoplastiek
• Kind ontwikkelt eigen beeldtaal, weet vooraf goed wat het zal
tekenen (vanaf 3 jaar) en kan het goed benoemen.
= gedachtenwereld van kind komt op papier
Kenmerken:
-Figuren zijn gekaderd in gemeenschappelijke context (getekende
voorwerpen houden inhoudelijk meer verband met elkaar)
-Gekenmerkt door gebrek aan stabiliteit (voorwerpen worden nog elke
dag anders getekend) => stabiliteit (object wordt steeds op dezelfde
manier voorgesteld)
-Tekeningen worden duidelijker, meer details
Voor tekenen geldt hetzelfde als voor schrijven of muziek:
oefening baart kunst!
Voor tekenen geldt hetzelfde als voor schrijven of muziek:
oefening baart kunst!
14. Periode van de gecodeerde werkelijkheid
van ± 4 jaar tot ± 8 jaar
Beeldaspect RUIMTE:
• Grondlijn: onderkant van papier is grondlijn van zodra kind zich bewust is
van ‘ik sta op de grond’
• Zelfgetekende grondlijn
• Meerdere grondlijnen (lange of korte)
• Plattegrond: manier om het ruimtelijke weer te geven op plat vlak
• Omklapping: er wordt geen rekening gehouden met onderlinge ruimtelijke
relaties, kind bouwt verder op laatste getekende rechte of schuine
grondlijn
• Doorzichtigheid/transparantie:
• Voorwerp bevindt zich in ander voorwerp: beiden worden getekend
• Voorwerp bevindt zich achter het andere
• Afzonderlijke plaatsing (stapeling): nog geen zaken weglaten of kleiner
tekenen omdat ze veraf staan
15. Periode van de gecodeerde werkelijkheid
van ± 4 jaar tot ± 8 jaar
Beeldaspect VORM:
• Verhoudingen: onderscheid tussen groot en klein nog niet belangrijk
• Exemplariteit: duidelijk kenmerk van persoon gebruiken om onderscheid te
maken (vb. Lang haar voor mama)
• Belangrijkheid en verdringing: enkel dingen die belangrijk zijn worden
getekend (vb. Één arm bij Sint want moet staf vasthouden)
• Kubistisch tekenen: verschillende inzichten (voor-, zij- en bovenaanzicht)
worden in één tekening gecombineerd
Beeldaspect KLEUR:
• Toevalkleur naar objectkleur: in eerste instantie goed contrasterende
kleuren daarna effectief kleur van object (vb. Gele zon)
16. Periode van de gecodeerde werkelijkheid
van ± 4 jaar tot ± 8 jaar
Beeldaspect COMPOSITIE
• 4-5 jarigen hebben nog geen zicht op ordenen op vel papier, wel tijdens
een ruimtelijk spel (groeperen en seriëren)
Beeldaspect TEXTUUR:
• Kleuters: zien verschil in textuur in, maar enkel oudste kleuters beginnen
dit in tekening te verwerken
• Lagere schoolkind:
meer en meer weergeven van textuur in tekening
17. Compleet mannetje, exemplariteit, grondlijnen,
stereotiep zonnetje, verhoudingen niet ok (meisje is te
groot tov bomen) realistisch kleurgebruik
18. Meisje, 5 jaar, ‘De kermis’
- zeer verhalend – overlapping – vnl. doorzichtigheid
- plattegrond - meerdere grondlijnen - stapeling
- enkel paarden hebben dubbele lijnen voor de benen
19. Meisje, 6 jaar,
‘geschetst tijdens zoo-bezoek
•Omklapping: geen rekening
gehouden met onderlinge
ruimtelijke relaties (poten
gewoon verder getekend op
lichaam van zeehond)
•Kubistisch tekenen:
• romp bovenaanzicht
• kop profiel
20. Meisje, 7 jaar
•onderkant blad =
grondlijn
•geen perspectief in
poten en benen
•doorzichtigheid van
leiband en handen
•hond is volledig en
goed in profiel
weergegeven en heeft
zelfs dierlijke
eigenschappen
•Mens = figuur in zij-
aanzicht
21. Meisje, 5 jaar
•Mens = silhouetfiguur
(behalve armen)
•Exemplariteit =
overdreven kenmerken van
clown
22. Overgang ideoplastiek (= het verbeelden van de gedachtenwereld)
naar fysioplastiek (= vormgeving wordt bepaald door waarneming)
Kenmerken:
– Werkelijkheid wordt getekend zoals die eruit ziet of zoals ze werkelijk is
– Tekening wordt realistischer/naturalistischer
• Niet enkel schematische weergave, ook meer individuele kenmerken
– Proporties worden weergegeven (tekening aangepast aan tijd en ruimte)
– Bewuste overlapping en textuur wordt toegepast
– Er wordt actief gezocht naar tekenkundige oplossingen om een 3-dimensioneel
iets op 2-dimonsieel vlak weer te geven
Periode van de zichtbare werkelijkheid
van ± 8 jaar tot ± 15 jaar
Jongeren wordt kritischer ten aanzien van eigen tekeningen
= tekencrisis!
Belang van goede begeleiding
Jongeren wordt kritischer ten aanzien van eigen tekeningen
= tekencrisis!
Belang van goede begeleiding
23. Meisje, 9 jaar
•wil realiteit weergeven, benen krijgen kniegewricht om
beweging weer te geven
•Overlapping teugels en achterbeen
•Textuur: huid (vooraan)
Periode van de zichtbare werkelijkheid
van ± 8 jaar tot ± 15 jaar
Communicatiemiddel: kind kan behoeften, ontevredenheid, … soms beter uiten via een tekening dan via mondelinge communicatie Bij peuters en kleuters is tekenen soort van oerdrang, behoefte, … Middel om de wereld te ordenen: < 4 jaar:: tekenen als spel. Peuters hebben plezier in het ontdekken van materialen en zijn niet bekommerd om het resultaat 4 jaar: kind ziet wereld zoals volwassenen maar kan het nog niet allemaal interpreteren => wereld neertekenen, komt veel hersengymnastiek bij kijken Constant oplossingen zoeken voor problemene: hoe ga ik dit neertekenen? Met wat hangt dit allemaal samen? Cognitieve ontwikkeling = begrijpen van de wereld Motorische ontwikkeling = handgreep => tanggreep Cultuur: gezinssituatie, levensomstandigheden, …
Interpreteren is niet zo simpel => je moet tekenproces ook mee in rekening nemen en niet enkel resultaat op zich. Indien je merkt dat kind nog niet de tekenontwikkeling heeft bereikt die het normaal zou moeten bereiken, is het zinvol om eens een arts te raadplegen. Lezen van tekeningen: 7 jaar Gecodeerde werkelijkheid Kenmerken: plattegrond = manier om het ruimtelijke weer te geven op plat vlak Omklapping = kind bouwt/tekent verder op laatst getekende rechte op schuine grondlijn maar houdt geen rekening met onderlinge ruimtelijke relaties
3 jaar: eerste krabbels => bewegingslijnen (bij toeval) => Verbaasd dat er iets op papier komt
Rond twee jaar is kind in staat om te krassen op papier: Niet door ieder kind op dezelfde leeftijd Voor sommige kinderen duurt dit jaren Baby en peuter tekenen om het tekenen zelf, het plezier van de activiteit (= bewegingsspel). Ze zijn nog niet bezig met datgene dat op papier komt. (op de vraag ‘ wat is … ‘ hebben ze nog geen antwoord) => Puur motorische activiteit: potlood in de hand, druk op papier, heen en weer gaan met handje, … zorgt voor plezier Willekeurig: toevalllig vooral rechte lijnen, plezier zit in de beweging, geen visuele controle en motivatie Geen naamgeving (vanuit middel: schouder of elleboog bewegingen) Opzettelijk: kind richt aandacht op ‘ krabbelen ’ . De krabbel kan een naam krijgen. De betere controle over spieren (van schouder naar polsgewricht en vingers) zorgen ervoor dat er meer variatie kan optreden in lijnen (ook ronde, …) Richtingstasten: in enkelvoudige lijnen bepaalde vorm neerschrijven, vaak cirkelachtig, vereist al goed oog-handcoördinatie en fijne motoriek => Kind ontdekt ‘ ik ’ en voorziet hij zich, onbewust van een beschermde besloten omgeving
Baby en peuter tekenen om het tekenen zelf, het plezier van de activiteit (= bewegingsspel) Willekeurig: toevalllig vooral rechte lijnen, plezier zit in de beweging, geen visuele controle en motivatie Geen naamgeving Opzettelijk: kind richt aandacht op ‘ krabbelen ’ . De krabbel kan een naam krijgen. De betere controle over spieren (van schouder naar polsgewricht en vingers) zorgen ervoor dat er meer variatie kan optreden in lijnen (ook ronde, …) Peuterleeftijd : beheerst krabbelen : gaat bepaalde vormen tekenen (visuele controle) => vnl nog plezier ontdekken van Benoemen van tekening kan al, maar vnl erna (ook bepaalde evolutie) - erna, tijdens, ervoor Richtingstasten: in enkelvoudige lijnen bepaalde vorm neerschrijven, vaak cirkelachtig, vereist al goed oog-handcoördinatie en fijne motoriek => Kleuter (enkel bewegen van vingers en hand) => bepaalt vanuit manier waarop kind naar wereld kijkt, deze waarneemt en begrijpt (cogn ontwikkeling)
Betere controle over spieren en kan variatie aanbrengen in lijnen! (ronde, …)
Vanaf 3-4 jaar: voorwerp benoemen voordat je het tekent Kind probeert werkelijkheid weer te geven, maar slaagt er nog niet in om afzonderlijke elementen tot een synthese samen te voegen. Kleuter benoemt tekening voor het tekenen zelf, maar kan nog geen herkenbaar geheel tekenen => symbolisch waarde, ze maken zelf soort beeldtaal = voor volwassene is link tussen beeldtaal en realiteit er nog niet Meest geliefde onderwerp = kopvoeter! (armen en benen plakken aan het hoofd vast, er wordt dus geen romp getekend) In de loop van de jaren meer details, zoals romp, handen, voeten, kleding, … (kopvoeder met lijfaanduiding) Vanaf 5-6 jaar: verstandelijk realisme => figuren zijn gekaderd in gemeenschappelijke context Ook in zij-aanzicht twee ogen want weten dat mens twee ogen heeft Gekenmerkt door gebrek aan stabiliteit (voorwerpen worden nog elke dag anders getekend) 8-9 jaar: visueel realisme => Werkelijkheid wordt getekend zoals die eruit ziet of zoals ze werkelijk is
Kind tekent schots en scheeft vanalles op blad => geen bepaalde ordening Kind draait blad nog veel om Geen onderlinge relatie op blad, wel voor kind en voorwerpen Vanaf 5e lj: plaatsen op blad (eerste ordening) => blad wordt niet meer hele tijd gedraaid Maar vaak nog onrealistisch groot (hetgeen dat het belangrijkste is, wordt grootste getekend)
Kind ervaart verschillende variaties van éénzelfde begrip (vb. Huis) Getekende voorwerpen houden inhoudelijk meer verband met elkaar Nog niet altijd duidelijk voor ouders wat er op papier staat, link is nog niet steeds duidelijk! (symboliseren) => Hoe ouders, hoe realistischer, hoe meer herkenbaar! Onderkant als grondlijn: 5-6 j Kleuter: kleuren worden willekeurig gekozen, vanaf 6 jaar schemakleuren (zon is geel, boom is groen, …)
Grondlijn: 5-6 jaar, meerdere grondlijnen Transparantie : tot 8-9 jaar => komt bijna bij elk kind voor Omklapping: kan nog bij 9-10 jarigen Stapeling: Bomen op elkaar tekenen, nog niet ene boom achter andere (tot 8-9 jaar)
Vanaf 6 jaar
Bomen op elkaar tekenen, nog niet ene boom achter andere
Vanaf dat kind beseft dat het op de grond staat => tekenen van grondlijn
Tussen kopvoeter met lijfaanduiding en compleet mannetje
Heel aantal mensen houden er na lagere schoolleeftijd ook mee op. Ze worden kritisch tav eigen tekeningen.
Overlapping: datgene dat zich ander een ander voorwerp bevindt, wordt niet meer getekend