7. Vygotskij
• Social Animal
• Spel als „leidende activiteit‟
• Sociaal instinct als drijfveer
• Imitatie
• Actieve houding van opvoeders
8. Vygotskij
vijf kenmerken van spel
• Fictieve situatie
• Regels
• Vrijheidsgraden
• Intense beleving
• Zone van naaste ontwikkeling
9. Piaget
• Small Scientist (plezier is motief)
-autonome interesse in de wereld
-actieve ,exploratieve houding
• Ontwikkeling schema‟s als blauwprint
voor nieuwe acties
• Spelontwikkeling volgens de
cognitieve ontwikkelingsstadia
• Impulsen in omgeving volstaan
10. Piaget
hoe het denken zich ontwikkelt
• Assimilatie : de ervaring wordt
aangepast aan de
bestaande schema‟s
• Accommodatie : de schema‟s worden
aangepast aan de
ervaring
11. Piaget
ontwikkelingstadia
• Sensomotorisch (oefenspel)
• Toevallige ontdekkingen leiden tot oefenen
nieuwe vaardigheden.
• Sensatie zorgt voor spelplezier.
• Pre operationeel
• Imitatie sluipt in spel
• Evolutie naar steeds complexere vorm (zo
realistisch mogelijk nabootsen).
• Concreet operationeel
• Regels worden belangrijk in spel
• Evolutie naar complexer regelspel
12. Dewey
• Het kind heeft van nature een
onderzoekende houding
• Felle tegenstander van Fröbelianen
en Herbartanen
• Streven naar ECHTE ervaringen
14. Dewey
speltheorie
• Geen extern doel
• Plezier is enige doel
• Natuurlijke impuls -> onderzoek
• Spel moet ongedwongen zijn (<-> Mij)
• Spel levert cruciale ervaringen op
15. Dewey
speltheorie
• Ruimte bieden tot experiment
• Bijzondere aandacht voor speelse
houding en ECHTE ervaringen
• Bijzondere aandacht voor taal en
inzicht in sociale codes
• Early infancy - later infancy - childhood
16. overeenkomsten
Spel is hèt instrument van kind om te leren.
Interactie met en participatie aan omgeving.
De spelontwikkeling doorloopt vaste stadia.
Rol begeleider : ontwikkeling in kaart brengen
ontwikkeling ondersteunen
17. Sensopatisch spel
• De lichamelijke sensatie staat op de voorgrond.
Concreet gaat het over het ervaren van materiaal en
genieten van zintuigelijke waarnemingen.
• De bewustwording van het eigen lichaam groeit.
• Door kennis te maken met materiaal en ervaring op te
doen groeien inzichten, kennis over de wereld en taal.
• Geen spelgebeurtenissen.
• Hier en nu. Geen spelverloop.
• Vb Sophie en Lore maken van zand oliebollen
• Vb Jolien en Laurens draaien met hun handen door
een plas verf.
18. Sensomotorisch spel
• Of „oefenspel‟.
• Motorische handelingen worden getraind.
• Plezier in het motorisch handelen vormt de
grote drijfveer.
• Bewustwording van het lichaamsbeeld (= basis
voor het zelfbeeld en het identiteitsbesef).
• Buitenspel stimuleert het sensomotorisch spel.
een grotere bewegingsvrijheid
uitnodigend voor imitatie volwassenen
meer kans op verschillende ervaringen
stevig bewegen = aangename sensatie
kinderen kunnen hun energie kwijt
19. Hanterend spel
• Gericht op verkenning van (nieuwe) materialen.
• Actief experiment door manipulatie.
• Manipulatie is de motivator.
• Kind is niet bezig met een verhaal.
• Geen imitatie. Handelingen zijn toevallig.
• Voorbereiding op rollenspel.
Vb zand scheppen in een pannetje
Vb diertjes op een rijtje zetten
Vb met wagentje weg en weer rijden
20. Esthetisch spel
• Esthetiek staat centraal.
• Manipulatie tot een mooi beeld of
leuke ordening.
• Fascinatie door de uiterlijke vorm.
• Vb Figuren op een kralenplank
• Vb Het schikken van zandtaartjes op
de rand van de zandbak.
21. Verbeeldend spel
• Of symbolisch spel.
• Al spelend een eigen wereld ontwerpen.
• Verbeelde wereld is anders dan werkelijke
wereld.
• De echte wereld dient wel als fundament.
• Het spel is een manier om
dingen te begrijpen
vaardigheden en inzichten te verwerven
emoties te verwerken en te kanaliseren.
• Vb Ibrahim speelt doktersbezoek na in
rollenspel
22. Casus
Het is een zomerse dag. De kleuters spelen buiten. Als het
spelmateriaal werd samen naar buiten gebracht.
Yannick en Jens pakken meteen het rek en slepen het mee naar het
grasveld. Sarina verzamelt doeken. Ondertussen geeft ze Isra en Sara
de opdracht om emmertjes en schepjes mee te nemen, om deze te
vullen met zand en water. Isra staart voor zich uit en lijkt niet te horen
wat Sarina zegt. Sara pakt de schepjes en emmertjes en doet wat haar
gevraagd werd. Sarina vraagt Yannick en Jens of ze haar willen helpen
om de doeken over het rek te leggen, zodat er een huisje ontstaat. Ze
zegt dat Yannick de vader is en Jens de vriend van de vader is. Zijzelf
is de moeder. Sara komt ondertussen met de emmertjes, gevuld met
zand en water naar het huisje. Ze gaat bij het huisje zitten en mengt
het zand met water. Met een rode blos op haar wangen roert ze in de
emmertjes en schept de modder van het ene in het andere emmertje.
Ze giet de modder in de kleine kopjes en op de bordjes die
ondertussen door Sarina gebracht werden. Dit doet ze heel
nauwkeurig. Ze kijkt of ze precies even veel in elk kopje en op elk
bordje doet. Daarna zet ze de bordjes en de kopjes afwisselend naast
elkaar. Als alles gevuld is, kijkt ze met een tevreden gezicht aar het
resultaat.
23. Casus
Isra is achter Sarina aangelopen en gaat naast Sara zitten. Hij
kijkt naar haar en pakt even later de modder uit een bordje.
Hij laat de smurrie langzaam tussen zijn vingers glijden. Isra
gaat helemaal op in deze handeling en lijkt de wereld rondom
zich te vergeten. Ondertussen geeft Sarina, Yannick en Jens
eten. Zij moeten naar hun werk. Ze eten samen kletsend en
gaan daarna op pad. Ze lopen naar de overkant van het plein
en zien onderweg boomstammetjes liggen. Die nodigen uit om
erop te klimmen en er weer af te springen. Met veel plezier
springen ze om de beurt van de boomstammen en vertellen ze
er telkens bij dat zij het verst gesprongen hebben. Als Yannick
iets teveel op de zijkant gaat staan, kantel de boomstam. Hij
rolt weg. Dit nodigt uit to nieuw spel. Het rollen van de
boomstam. Yannick en Jens rollen hem om de zandbak heen
en hebben het grootste plezier als de stam niet recht rolt en
bijgestuurd moet worden. Zo gaan ze een hele tijd door.
Sarina nodigt begeleidster Fatima uit voor een kopje thee.
Fatima neemt de uitnodiging graag aan.
28. Peuter
• Lichaamsbeheersing neemt toe.
Dit zorgt voor grote motorische
activiteit.
• Besef van eigen identiteit leidt
tot peuterpubertijd.
• Ontluikende verbeeldingskracht
zorgt voor magisch denken.
31. Kleuter
Motorische vaardigheid wordt verfijnd
Tekenvaardigheid groeit
(kopvoeter -> volledig mannetje)
Groeit talig (beter verstaanbaar)
Nieuwsgierig : waarom-vragen
Verzot op verhalen
Grote fantasie
(onderscheid met realiteit pas op het einde)
32. Kleuter
• Verliefd op de mama of papa
• Identificatie
• Nemen waarden en normen over
• Nieuwsgierig naar
geslachtsverschil
• Spel is leidende activiteit
• Grote exploratiedrang
35. Lagere Schoolkind
• Motorisch basisvaardigheden ontwikkeld
• Lichaamskracht neemt toe
• Lichaamsverhoudingen veranderen
• Schoolse gebeuren overheerst
• Vrienden (de groep) zijn zeer belangrijk
36. 6-8 jaar
• ouders en juf/meester zijn
belangrijk
• realiteit en fantasie lopen door
elkaar
• nog een grote liefde voor
fantasiespel en verhalen
• complexe samenwerking is nog
niet mogelijk
37. 9-10 jaar
• Kliekjes worden gevormd
• Vrienden worden belangrijker dan ouders
• Prille, complexloze verliefdheden
• Onderscheid tussen fantasie en realiteit
38. 10-12 jaar
• Ontdekking eigen lichaam, nieuwsgierig naar dat
van anderen
• Jongens spelen met jongens
• Meisjes spelen met meisjes
• Vrienden zijn belangrijk (hechte gevoelens)
• Prébubertijd (hormonenopstoot)
• Stragiespel krijgt belangrijke plaats
39. LS kind: spelontwikkeling
er ontstaat een eindeloos aanbod…
Rollenspel --> leeractiviteiten
Gezelschapspelen
Fantasiespel
Computerspel
Bewegingsactiviteiten
Regelspel (vaak actie en strategisch)
Experimenteerspel
Constructiespel
…
Coöperatief spel + aansluiten bij clubs
55. Belang van spelvariatie
• Afwisseling en variatie zorgen voor spelplezier.
• Enerzijds afwisselen tussen de verschillende spelletjes
actief en rustig
opstelling
groepsindeling, ploegsamenstelling
binnen, buiten
omgeving: bos, plein, asfalt
materiaal
• Anderzijds variaties maken binnen één spel
nieuwe elementen toevoegen
de bekende structuur aanpassen
spelen met de spelingrediënten
56. Spelritme
= het tempo van de losse spelen en activiteit in geheel
-> rekening meehouden bij spelopbouw
-> flexibel op inspelen bij spelbegeleiding
gouden regels voor een goed spelritme
speluitleg beperken
tijd geven om een spel te leren kennen
niet te lang hetzelfde tempo aanhouden
stoppen op het hoogtepunt
liever te kort spelen dan te lang
af en toe een oefenspelletje
57. Spelplezier
Vreugde uit de spelactie.
Verschilt van speler tot speler.
Verschillende soorten spelplezier is belangrijk !
• Actie
• Inleving
• Inkleding
• Competitie (winnen en verliezen)
• Strategie/ tactiek
• Samenwerking
• Spanning
• Zoeken (raadsel)
• Onderhandelen
• Uitleven
• Misleiden
• Vals spelen
• …
58. Spelingrediënten
1. ploegverdeling/spelers
2. terrein/locatie
3. materiaal
4. fantasie/thema/inkleding
5. als...dan...-regels
6. (fysieke) beperking
Waarom spelen veranderen?
als afwisseling
om een spel leuker te maken (ander spelplezier creëren)
om bepaalde effecten te bereiken bij je groep
(samenwerking, kennismaking, concentratie...)
om „gevaarlijke‟ effecten uitschakelen (fysieke pijn, uitgelachen
worden...)
om een nieuw spel te kunnen aanbieden
60. Spelbegeleiding
SPELUITLEG :
- Terrein vooraf klaarzetten (of tijdens de uitleg van de partner)
- Terrein duidelijk afbakenen voor deelnemers
- Ploegverdeling op speelse manier
- Opstelling (zoveel mogelijk (of in de definitieve opstelling of een nabootsing ervan)
- Storende elementen vermijden (ander spel dat bezig is, overvliegend vliegtuig,…)
- Gestructureerde speluitleg (eerst hoofddoel, daarna de hindernissen en regels)
- Uitleg faseren
- Oogcontact maken
- Aandacht voor mimiek en lichaamshouding
- Helder spreken
- Sfeer scheppen door begeleidersstijl (dynamisch, spanning opwekken, uitdaging stellen,…)
- Demonstratie (slow motion)
- Eventueel een „proefronde‟
- Ruimte laten voor vragen
- Duidelijk startsignaal
61. Spelbegeleiding
SPELBEGELEIDING :
- Bewust kiezen voor eigen deelname (zoveel mogelijk)
- Stimulerende, dynamische en speelse houding aannemen
- Positief bekrachtigen
- Spel in goede banen lijnen
- Jezelf, spel of spelers durven bijsturen
62. Casus Bello
Begeleidster Maria bezoekt het huisje. Daar zijn de
kinderen aan het spelen. Ze vraagt hoe het met
Bello gaat. “Ik zie dat jullie al eten voor hem
hebben klaargezet!” En inderdaad de kinderen
hebben bord en een schaaltje als voerbak op de
grond gezet. Maria gaat op een bankje in het
huisje zitten, neemt Bello op de schoot en vraagt
of ze hem al uitgelaten hebben. Ze tilt de staart
naar omhoog, voelt even aan de eigen broek en
zegt dat ze denkt dat het nodig is. “Bello heeft wat
op mijn broek geplast.” De kleuters reageren:
“Vlug Bello moet naar buiten.” Eén van de
kinderen trekt bello aan zijn oor naar buiten. Maria
gaat even naar een andere hoek.
Als ze even later terug komt wordt Bello opnieuw
uitgelaten. Deze keer heeft hij een sjaal als
halsband om de nek.
63. Casus Georg
Georg zit achter de kassa in de winkelhoek.
Plots ontstaat er onenigheid over de manier van
afrekenen. Rodi is boos omdat Georg „zomaar‟
zegt welk bedrag ze moet betalen. Hij heeft het
product niet eens laten piepen (=scannen).
64. Beiden zitten in een verschillende fase van
het rollenspel. Georg oefent zijn rol. Rodi
speelt het spel volledig.
Begeleidster Ikrame gaat meespelen en
doet voor, mondeling, wat er van een
meneer achter de kassa verwacht wordt. Ze
begeleid haar handelen met taal.
Ondertussen observeert Georg wat ze
bedoelt. Als ze haar boodschappen heeft
betaald belooft ze om „straks‟ nog eens
boodschappen te komen doen