1. Welkom bij de dienst op biddag voor gewas en arbeid. Voorganger ds van Harten – Tip Organist Joh. de Vries Thema:”Geef ons heden ons dagelijks brood”
2. Voor de dienst zingen we gezang 350. God, die leven hebt gegeven in der aarde schoot, alle vrucht der velden moeten we U vergelden, dank voor 't daaglijks brood.
3. Gez. 350 : 2 Niet voor schuren, die niet duren, gaaft Gij vruchtbaarheid, maar opdat op aarde, in uw goede gaarde, niemand honger lijdt.
4. Gez. 350 : 3 Maar wij rijken, ach, wij blijken hard en onverstoord. Open onze oren, Heer, opdat wij horen 't roepen aan de poort
5. Gez. 350 : 4 Wil dan geven, dat ons leven zelf ook vruchtbaar zij. Laat in goede daden 't woord van uw genade opgaan, sterk en vrij.
6. Welkom bij de dienst op biddag voor gewas en arbeid. Voorganger ds van Harten – Tip Organist Joh. de Vries Thema:”Geef ons heden ons dagelijks brood”
7. Intochtslied P 65 – 1, 2, 5, 6 De stilte zingt U toe, o Here, in uw verheven oord.
8. 1. De stilte zingt U toe, o Here, in uw verheven oord. Wij zullen ons naar Sion keren waar Gij ons bidden hoort. Daar zal men, Heer, tot U zich wenden, tot U komt al wat leeft, tot U, o redder uit ellende, die alle schuld vergeeft.
9. 2. Zalig wie door U uitverkoren mag wonen in uw hof, hoezeer hij door zijn schuld verloren terneerlag in het stof. Wij worden door U begenadigd die heilig zijt en goed. Gij die ons in uw huis verzadigt met alle overvloed.
10. 5. Gij komt het dorre land doorschrijden met water uit uw beek en tot een rijke oogst bereiden, uw voetstap maakt het week. Gij druipt uw zegen in de voren, Gij roept het kiemend graan; zo wordt het brood voor ons geboren waar Gij zijt voorgegaan.
11. 6. Gij kroont het jaar van uw genade. Waar Gij getreden zijt tooit de woestijn zich met een wade, de heuvels zijn verblijd.
12. De weidegrond is wit van schapen, het dal van koren blond. Dit is het land door U geschapen, uw lof schalt in het rond.
14. G 465 – 1, 2, 4 Van U zijn alle dingen, van U, o God en Heer, van U de zegeningen die 'k biddende begeer. Gij wilt mijn weg omringen met liefde wijs en teer. Wat wij ooit goeds ontvingen, het is van U, o Heer.
15. 2. Nog voor wij U iets vragen, voorkomt Gij ons gebed. Gij hebt aleer wij klagen, op onze nood gelet. Gij helpt de last ons dragen, Gij steunt bij elke tred, zelfs bij de zwaarste plagen zijt Gij de God die redt.
16. 4. O mocht ik U beminnen gelijk Gij mij bemint, laat heilge vrees van binnen mij leiden als uw kind! Mocht ik die rijkdom winnen, die roest noch mot verslindt, en werden nooit mijn zinnen door ijdle glans verblind!
17. Lezen Spr. 30 : 1 t/m 9 1 De woorden van Agur, de zoon van Jake. De godsspraak. Deze man zegt: Ik tobde mij af, o God, ik tobde mij af, o God, en ik versmacht; 2 want ik ben onvernuftiger dan enig mens en mensenverstand heb ik niet;
18. 3 ook heb ik geen wijsheid geleerd, dat ik de Hoogheilige zou kennen. 4 Wie klom op ten hemel en daalde weer neder, wie heeft de wind in zijn vuist verzameld?
19. Wie heeft de wateren saamgebonden in zijn kleed, wie heeft al de einden der aarde vastgesteld? Hoe is zijn naam en hoe de naam van zijn zoon? Gij weet het toch.
20. 5 Alle woord Gods is gelouterd; hun die bij Hem schuilen, is Hij ten schild. 6 Doe niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt.
21. 7 Twee dingen vraag ik van U, onthoud ze mij niet, voordat ik sterf: 8 houd valsheid en leugentaal verre van mij, geef mij armoede noch rijkdom,
22. voed mij met het brood, mij toebedeeld; 9 opdat ik, verzadigd zijnde, U niet verloochene en zegge: Wie is de HERE? noch ook, verarmd zijnde, stele en mij aan de naam van mijn God vergrijpe.
23. Ps. 104 : 1 Mijn ziel, verheerlijk God om zijne macht. Bekleed is Hij met majesteit en pracht, het licht heeft Hij als mantel omgeslagen, Hij maakt de wolken tot zijn zegewagen.
24. Hij die de hemel uitspant als een tent, Hij bouwt zijn zalen in het firmament. Op vleugels van de wind schrijdt Hij verheven, storm zendt Hij uit, door vuur wordt Hij omgeven.
25. Ps. 104 : 8 Al wat er in uw grote schepping leeft wacht, HEER, op U, tot Gij hun voedsel geeft. Ontsluit G'uw hand, zij zamelen de gaven waarmee Gij hen wilt spijzigen en laven.
26. Verbergt Gij uw gezicht, hen dreigt de dood, stof worden zij weer in der aarde schoot. Maar d'adem van uw Geest brengt hen tot leven: het aardrijk wordt een nieuwe bloei gegeven.
27. Lezen Matt. 6 : 5 t/m 15 Het bidden 5 En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen.
28. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. 6 Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw bin-nenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verbor-gene ziet, zal het u vergelden. 7 En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden,
29. zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. 8 Wordt hun dan niet gelijk, want [God] uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. 9 Bidt gij dan aldus:
30. Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; 10 uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. 11 Geef ons heden ons dagelijks brood;
31. 12 en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; 13 en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.]
32. 14 Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; 15 maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven.
33. Gez. 48 : 1 O onze Vader, trouwe Heer, zie uit uw hemel op ons neer; breng ons als broeders bij elkaar, maak onze arme woorden waar, laat wat wij spreken met de mond opwellen uit des harten grond.
34. 5. Heer, aller ogen zijn gericht op U, die leven geeft en licht. Geef ons vandaag ons daaglijks brood, spaar ons voor ziekte en hongersnood. Geef ieder z" zijn deel, o Heer, dat hij het neemt te uwer eer.
36. Gez. 351 : 1 Zie ons heden voor U treden, God die goedheid zijt, die ons hebt gegeven Christus, 't eeuwig leven, eens en voor altijd.
37. Gez. 351 : 2 God van zegen, onzentwege hebt Ge uw Zoon gezaaid; en het zaad werd wakker: op de wereldakker wordt met vreugd gemaaid.
38. Gez. 351 : 3 Ach, wij smeken: in dit teken, Heer, maak ons gewis, dat Gij ons zult schenken boven alle denken wat ons nodig is.
39. Gez. 351 : 4 Laat wie zaaien straks ook maaien naar uw goede wet. Zegen onze landen; 't werk van onze handen, God, bevestig het!
40. Danken en bidden aansluitend ELB 325 Onze Vader in de hemel, heilig is uw Naam. Laat uw Koninkrijk spoedig komen. Laat uw wil worden gedaan in de hemel, zo ook hier op aard'
41. Refrein: want van U is het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid; want van U is het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid.
42. Onze Vader in de hemel, geef ons daag'lijks brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij dat doen: hun vergeven die ons iets schuldig zijn;
43. Refrein: want van U is het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid; want van U is het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid.
44. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van het kwaad, want van U is het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid; want van U is het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen. Amen.
46. Gez. 393 : 1 De dag, door uwe gunst ontvangen, is weer voorbij, de nacht genaakt; en dankbaar klinken onze zangen tot U, die 't licht en 't duister maakt.
47. 2. Die dan, als onze beden zwijgen, als hier het daglicht onderduikt, weer nieuwe zangen op doet stijgen, ginds waar de nieuwe dag ontluikt.
48. 3. Zodat de dank, U toegezonden, op aard nooit onderbroken wordt, maar steeds opnieuw door mensenmonden gezongen en gesproken wordt.
49. 4. Voorwaar, de aarde zal getuigen van U, die thans en eeuwig zijt, tot al uw schepselen zich buigen voor uwe liefd' en majesteit.