2. Meten
&
meetkunde
• Meten
à
Kwan.ficeren
(het
in
meetgetallen
willen
va8en)
van
verschijnselen
in
de
werkelijkheid
• Meetkunde
à
Greep
krijgen
op
de
ons
omringende
ruimte
• Doel:
Het
wiskundig
organiseren
en
begrijpen
van
de
werkelijkheid
3. Kerndoelen
meten
&
meetkunde
• Kerndoel
32
De
leerlingen
leren
eenvoudige
meetkundige
problemen
op
te
lossen.
• kerndoel
33
De
leerlingen
leren
meten
en
leren
te
rekenen
met
eenheden
en
maten,
zoals
bij
.jd,
geld,
lengte,
omtrek,
oppervlakte,
inhoud,
gewicht,
snelheid
en
temperatuur.
5. Kerninzichten
meten
groep
5
en
6
Over
oppervlakte:
• Bij
eenvoudige
regelma?ge
en
onregelma?ge
figuren
de
oppervlakte
bepalen
door
een
gegeven
eenheid
af
te
passen
• De
oppervlakte
van
een
gegeven
figuur
bepalen
door
handig
gebruik
te
maken
van
de
‘hokjesstructuur’
13. Belang
van
referen.ematen
• Concrete
voorstelling
van
gangbare
maateenheden
• Eenheid
verbonden
met
een
referen.emaat
• Welke
maten
zijn
dan
gangbaar?
Welke
concrete
voorstellingen?
Laat
de
leerlingen
een
persoonlijk
matenboekje
bijhouden
als
onderdeel
in
hun
Rekendagboek!
14. Denk-‐
en
schrijQijd
Voorwerpen
met
een
lengte
van
zo’n:
• 1
mm,
1
cm,
1
dm,
1
m
en
1
km…
Voorwerpen
met
een
gewicht
van
zo’n:
• 1
mg,
1
g,
1
kg
en
100
kg
Voorwerpen
met
een
inhoud
(volume)
van
zo’n:
1
cm3
(1
ml
=
1/1000
liter),
1
dm3
(1
liter)
“mmm..
Een
grote
emmer
water
bevat
zo’n
10
liter
en
weegt
zo’n
10
kg.
En
dus..”
16. Scha8en
≠
Gokken
• Scha8en
op
basis
van
vergelijkingspunten
• Scha8en
is
niet
hetzelfde
als
gokken
• Scha8en
van
inhouden
en
gewichten
blijQ
las.g
• Scha8end
je
denken
controleren
Vertrouwd
met
de
meter?
Breng
meter-‐
stroken
aan
op
referen.eobjecten
in
de
klas,
buiten
de
klas...
• Herinnering?
Weghalen
die
mik..
De
objecten
kunnen
ze
gebruiken
als
referen.eobjecten
17. • Niet
alles
is
precies
te
meten!
• Besteed
aandacht
aan
de
regels
voor
afronding!
Kri.sch
omgaan
met
meetresultaten
• Wie
een
onnauwkeurige
afronding
met
10
vermenigvuldigt,
vergroot
de
nauwkeurigheid
daarmee
met
een
factor
10!
18. Metriek
stelsel
• Doorzie
de
structuur
van
het
10-‐tallig
stelsel
• Veel
dezelfde
voorvoegsels
verbinden
de
kleinere
maateenheden
met
de
standaardmaat
• Overzichtelijke
samenhang
tussen
lengte-‐,
oppervlakte-‐
(land-‐),
en
inhoudsmaten
(volumematen)
19. Vergroten
en
verkleinen
in
stappen
van
10,
100
of
1000..
Begrijp
je
dit…
dan
begrijp
je
dat
dit
handig
is
20. Ken
je
de
betekenissen,
dan
kun
je
afgeleide
maten
interpreteren
• kilo
betekent
1000,
dus
1
kg
=
1000
g
• hecto
betekent
100,
dus
1
hm
=
100
m
• deca
betekent
10,
dus
1
dal
=
10
l
• deci
betekent
1/10,
dus
….
• cen?
betekent
1/100,
dus
…
• milli
betekent
1/1000,
dus
….
21. 0,325
kg
De
Kapstok
• “..1
kg
=
1000
g,
deca
is
10
en
hecto
is
100”
• Beredeneer
de
tussenliggende
maten
325
g
32,5
dag
3,25
hg
325
gram
22. Gecombineerd
weet
je
dan
dit…
kg
hg
dag
g
dg
cg
mg
1) Schrijf
het
meetgetal
zonder
komma
in
de
tabel.
Let
op:
schrijf
het
cijfer
van
de
eenheden
in
de
kolom
van
het
gegeven
gewicht!
2) Schrijf
nu
de
komma
na
de
gevraagde
maat.
3) Voeg
nullen
voor
of
achter
het
getal
toe
indien
nodig.
kg
hg
dag
g
dg
cg
mg
0
3
2
5
1
4
3
1
0
2
4
0
0
0
23. Let
op…
dit
inzicht
bouw
je
op!
1) Schrijf
het
getal
zonder
komma
in
de
tabel.
Let
op
schrijf
het
cijfer
van
de
eenheden
in
de
meest
rechtse
kolom
van
de
gegeven
oppervlakte-‐
of
landmaat!
2) Schrijf
nu
de
komma
na
de
gevraagde
lengtemaat..
3) Voeg
nullen
voor
of
achter
het
getal
toe
indien
nodig.
km²
hm²
dam²
m²
dm²
cm²
mm²
ha
a
ca
1
5
3
5
0
0
0
1
4
5
2
3
Dus
houd
je
ervan
om
maten
onzinnig
te
herleiden,
dan
is:
153,5 m² = 1 535 000 cm² en 14 523 m² = 1 ha 45 a 23 ca
24.
25.
26. PrakBsche
meetopdrachtjes
kunnen
eenvoudige
verzanden
in
het
bezig
zijn
met
allerlei
leuke
opdrachtjes,
waar
kinderen
weinig
van
leren!
27. • Per
volumemaat
heb
je
nu
drie
kolommen
nodig,
omdat
elke
volgende
eenheid
1
000
keer
kleiner
of
groter
is.
• Voor
inhoudsmaten
heb
je
slechts
één
kolom
nodig!
m³
dm³
cm³
mm³
hl
dal
l
dl
cl
ml
28. • Herleidingen
zijn
geen
doel
op
zich!
Maar
herleidingen
zijn
ook
niet
onbelangrijk!
• Zijn
de
eenheden
gangbaar?
Zijn
de
herleidingen
zinvol?
• Verbind
ze
met
zinvolle
contexten!
Dus
niet:
34
km
=
….
cm?
0,4
dal
=
….
kubieke
cm?
29. Aetude,
conceptueel
begrip
&
vaardigheid
• Ontwikkel
wiskundig
(denk)gereedschap
om
te
kunnen
meten
en
meetresultaten
te
kunnen
interpreteren
• Greep
krijgen
op
gerelateerde
concepten
en
procedures
• S.muleer
leerlingen
om
werkelijkheidssitua.es
te
structureren
en
organiseren
30. Voorkom
misconcep.es
• Een
kubieke
meter
hoeQ
niet
de
vorm
van
een
kubus
te
hebben!
• Een
vierkante
meter
hoeQ
niet
de
vorm
van
een
vierkant
te
hebben!
• Werk
niet
te
vroeg
en
uitsluitend
met
standaardmaten!
31. Misconcep.e
• Het
meten
met
.jd
en
hoeken?
• Dan
werken
niet
met
.endelige
verfijningen!
32. • Ontwikkel
begrip
over
de
essen.ële
eigenschappen
van
een
bepaalde
grootheid!
• Crea.ef
bedenken
van
oplossingen
33. En
dus…
• Meer
begeleid
manipuleren
met
mee.nstrumenten
• Ontwikkel
maatgevoel
en
een
kapstok
van
referen.ematen
• Meer
concrete
ervaringen
met
het
meten
van
lengte,
inhoud,
oppervlakte
en
gewicht
• Ervaringsgerichte
prac.ca
≠
zelf
laten
aanmodderen
• Niet
te
vroeg
standaardmaten
invoeren..
ook
niet
nodeloos
uitstellen.
• Bied
leerlingen
meer
inzicht
in
de
essen.ële
eigenschappen
van
een
bepaalde
grootheid
• Leerlingen
naar
een
hoger
inzichtelijk
denkniveau
brengen,
vereist
in
eerste
instan.e
denkkracht
en
ontwerp
van
de
leerkracht