5. Plannen van aanleg: verhouding
• Het lagere plan moet steeds het hogere plan in acht nemen. Er dient
in principe enkel rekening gehouden te worden met het lagere plan
(dat een verfijning moet uitmaken van het hogere plan)
5
6. RUP‟s: verhouding onderling en tot
plannen van aanleg
• Verhouding tot plannen van aanleg
– de bestaande plannen van aanleg blijven van kracht tot ze vervangen worden
door een ruimtelijk uitvoeringsplan (tenzij het ruimtelijk uitvoeringsplan het
anders bepaalt)
• Onderlinge verhouding ruimtelijke uitvoeringsplannen
– absolute hiërarchie van het hoger plan op het lager plan
– expliciete of impliciete opheffing van het strijdige lagere plan (2.2.2.)
6
7. Afwijkingen?
• Beperkte afwijkingen (4.4.1.)
• Stabiliteitswerken (4.4.2.)
• Afwerkingsregel (4.4.3.)
• Sociaal-cultureel en recreatief medegebruik en medegebruik inzake
natuurschoon (4.4.4-5.)
• Monumenten en stads- en dorpsgezichten (4.4.6.)
• Temporele afwijkingen (4.4.7. en 4.3.2.)
• Handelingen van algemeen belang (4.4.7.-4.4.8.)
• Overgangsregel: handelingen sorterend onder voorschriften plan
van aanleg (4.4.9.)
• Zonevreemdheid (4.4.10. e.v.)
• [Versoepelde aansnijding van woonuitbreidingsgebieden (5.6.4-
5.6.6. )]
7
8. Temporele afwijkingen
• Positieve anticipatie voor werken van algemeen belang
– handelingen van algemeen belang: BVR 5 mei 2000
– Werken en handelingen in kader van Brownfielfdproject (voorwerp van
Brownfieldconvenant) zijn handelingen van algemeen belang
• Negatieve anticipatie
8
9. Handelingen van algemeen belang
• Afwijking van stedenbouwkundige voorschriften voor handelingen
van algemeen belang met beperkte ruimtelijke impact
– handelingen van algemeen belang: BVR 5 mei 2000
• Specifiek in een zone voor gemeenschapsvoorzieningen en
openbare nutsvoorzieningen
9
10. Overgangsregel („clichering‟)
• Afwijking van bestemmingsvoorschriften van een plan van aanleg
– indien het aangevraagde vergund kan worden op grond van een vergelijkbare
categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding
10
11. Opmaak RUP (inhoud)
• Gebiedsgericht (geheel/deel)/thematisch
• Voorschriften inzake bestemming, inrichting en
beheer
• (Sub)categorieën van gebiedsaanduiding
(Typevoorschriftenbesluit)
• Gefaseerde inwerkingtreding/wijziging na
verloop van tijd
• Instrumenten ter verwezenlijking
(onteigeningsplan/recht van voorkoop) 11
12. Opmaak RUP (beleidsniveau)
• Drie verschillende planniveaus volgens het subsidiariteitsbeginsel:
de Vlaamse, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke (structuur- en)
uitvoeringsplannen
– subsidiariteitsbeginsel= elke bevoegde overheid houdt zich bezig met zaken die
best op het desbetreffend niveau geregeld worden. Het hoger niveau treedt maar
op als de zaken niet op het lager niveau kunnen geregeld worden
– verfijning planologisch subsidiariteitsbeginsel. Een planningsniveau kan met
instemming van alle op grond van de ruimtelijke structuurplanning bevoegde
planningsniveaus een planningsinitiatief nemen voor de totaliteit van een bepaald
gebied, ook al beschikt het daartoe niet over de noodzakelijke
planningsbevoegden (2.2.1.) (delegatieregeling)
12
13. Opmaak RUP (relatie tot ruimtelijke
structuurplannen)
• Het ruimtelijk structuurplan is een beleidsdocument van en gericht
tot de overheid hetwelk als onmiddellijke basis dient voor de
ruimtelijke uitvoeringsplannen (2.1.1. e.v.)
– telkens onderscheid tussen informatief, richtinggevend en bindend gedeelte
– een ruimtelijk structuurplan verwoordt een beleidsvisie en ontbeert verordenende
kracht: GEEN beoordelingskader bij vergunningverlening (2.1.2.)
– bindend gedeelte is wel bindend t.o.v. de overheid (absolute hiërarchie) en het
richtinggevend gedeelte moet principieel (relatieve hiërarchie) gevolgd worden,
tenzij omwille van onvoorziene ontwikkelingen van de ruimtelijke behoeften of
omwille van dringende sociale, economische of budgettaire redenen (2.1.2.).
Uitzondering: verwezenlijking van bindend sociaal objectief
– aangrenzende gemeenten kunnen voor de totaliteit van hun grondgebieden ook
een gezamenlijk ruimtelijk structuurplan opmaken (2.1.1.)
13
14. Opmaak RUP (relatie tot ruimtelijke
structuurplannen)
• Onderlinge verhouding
– afwijkingen t.a.v. het bindend gedeelte zijn uitgesloten. Opnieuw “relatieve
hiërarchie” t.a.v. het richtinggevend gedeelte
– het hoger ruimtelijk structuurplan dat later komt dan het lager ruimtelijk
structuurplan moet aangeven welke bindende bepalingen van het lagere plan
worden opgeheven (geen impliciete opheffing)
• Verhouding tot structuurplannen
– het is op basis van de structuurplannen dat de ruimtelijke uitvoeringsplannen tot
stand komen. Opnieuw geldt een absolute hiërarchie in de relatie tot het bindend
gedeelte en een relatieve hiërarchie aangaande het richtinggevend gedeelte
14
16. Planschade
• Een beperkte schadevergoeding wanneer door een ruimtelijk
uitvoeringsplan een bouwverbod of verkavelingsverbod tot stand
komt (2.6.1. e.v.)
– in welke gevallen (2.6.1.)
– uitgesloten gevallen (2.6.1.)
– hoegrootheid van de schadevergoeding (2.6.2.)
• Aankoopplicht (2.4.14.)
– in welke gevallen?
– band met de planschade?
16
17. Planbatenheffing
• Verschuldigde heffing wanneer een in werking getreden ruimtelijk
uitvoeringsplan of bijzonder plan van aanleg zekere gunstige
bestemmingswijzigingen doorvoert
– aard: verhaalbelasting
– gunstige planwijziging (2.6.4.)
– uitgesloten gevallen (2.6.5.)
– heffingsplichtige (2.6.8.)
– bedrag van de heffing (2.6.10 -12.)
– wanneer moet betaald worden (2.6.14.)
– toewijzing en aanwending van de heffing (2.6.17.)
17
18. Ruimtelijke projecten van gewestelijk/groot lokaal
en strategisch belang
• Onder stringente vereisten
• Op gewestniveau: administratieve
faciliteiten
• Geïntegreerde plannings- en
uitvoeringsprocedure
18
19. Stedenbouwkundige vergunning
• Vergunningsplicht (4.2.1.):
– verschillende bouwwerken: het optrekken of plaatsen van een constructie, het
functioneel samenbrengen van materialen waardoor een constructie ontstaat en
het afbreken, herbouwen, verbouwen en uitbreiden van een constructie (4.1.1.
3°)
– ontbossen – “bos” in de zin van het Bosdecreet 1990
– vellen van zogenaamde “hoogstammige bomen”
– reliëfwijziging
– zekere inrichtingswerkzaamheden voor o.m. het stationeren van voertuigen en
het gewoonlijk gebruik van grond
– wijzigen van de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed - verschillende
functiecategorieën volgens een Besluit van de Vlaamse regering van 14 april
2000: (1) wonen (2) verblijfsrecreatie (3) dagrecreatie (4) landbouw in de ruime
zin (5) handel, horeca, kantoorfunctie en diensten en (6) industrie en ambacht
19
20. Stedenbouwkundige vergunning
• Vergunningsplicht (4.2.1.):
– wijziging van het aantal woongelegenheden
– aanleggen of wijzigen van recreatieve terreinen
– en….zekere vergunningsplichtige handelingen uit provinciale en gemeentelijke
stedenbouwkundige verordeningen
20
21. Stedenbouwkundige vergunning
• Eerste uitzondering: van stedenbouwkundige vergunning
vrijgestelde handelingen (4.2.3.)
– decretale vrijstelling van onderhoudswerken (4.2.1.): werken, andere dan
stabiliteitswerken (4.1.1.11°), die het gebruik van een constructie voor de
toekomst veilig stellen door het bijwerken, herstellen of vervangen van
geërodeerde of versleten materialen of onderdelen (4.1.1.9°)
– (nieuw) Vrijstellingsbesluit in werking getreden op 1 december 2010
– modulering mogelijk op lokaal niveau
21
22. Stedenbouwkundige vergunning
• Tweede uitzondering: de meldingsplicht (4.2.2.)
– Vooral in het Besluit van de Vlaamse regering van 16 juli 2010 betreffende de
meldingsplichtige handelingen
– procedure: melding per beveiligde zending (1.1.2.3°) bij de gemeente. Het
College van Burgemeester en Schepenen kan enkel akte nemen van de
aangemelde handelingen. Handelingen mogen pas aangevat worden vanaf de
twintigste dag na de datum van de melding. De aangemelde handelingen kunnen
niet meer aangevat worden indien twee jaar na datum van melding verstreken
zijn
– gelijkschakeling met de stedenbouwkundige vergunning
– modulering mogelijk op lokaal niveau (zie verder)
– o.m. niet in “ruimtelijk kwetsbaar gebied” (zie verder en 1.1.2.10°) en niet
wanneer in strijd met de ruimtelijke plannen
22
23. Verkavelingsvergunning
• Vergunningsplicht (4.2.15.)
– niemand mag zonder verkavelingsvergunning een stuk grond verkavelen (4.1.1.
14°) voor woningbouw of voor het opstellen van vaste of verplaatsbare
constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt
– recent bijgeschaafd
– verkaveling vs. verdeling als uiting van het eigendomsrecht
• Ook een mogelijkheid (4.2.15.)
– voor het verkavelen en het bebouwen van terreinen voor andere functies
(klassiek: zogenaamde “industriële verkavelingen” bij de ontwikkeling van nieuwe
bedrijventerreinen)
• De verkavelingsvergunning als stedenbouwkundige vergunning
(4.2.17.)
– wegen, reliëfwijzigingen, ontbossen en afbraak
23
24. Verkavelingsvergunning
• Het reglementaire karakter van de verkavelingsvergunning:
ruimtelijke planning in microformaat
– een verkavelingsvergunning omvat reglementaire voorschriften aangaande de
wijze waarop de verkaveling ingericht wordt en de kavels bebouwd worden
(4.2.15.)
– een eigenaar van een in een niet-vervallen verkavelingsvergunning begrepen
kavel kan een wijziging van de verkavelingsvergunning aanvragen. De wijziging
van de verkavelingsvergunning moet worden geweigerd als de eigenaars van
meer dan de helft van de in de oorspronkelijke vergunning toegestane kavels
een ontvankelijk, gegrond en op ruimtelijke motieven gesteund bezwaar indienen
(4.6.7.)
– ook beperkte mogelijkheden om te verzaken aan de uit een verkavelings -
vergunning verkregen rechten (4.6.8.)
– ook zekere afwijkingsmogelijkheden
24
25. Vergunningen: enkele kenmerken
• Een vergunning verleent rechten, maar nooit een “subjectief recht”
op vergunningen
• Aan de vergunning kunnen voorwaarden en lasten gekoppeld
worden
– voorwaarden (4.2.19.)
– lasten (4.2.20.) (cfr. sociale lasten uit het Grond- en Pandenbeleid)
• Fasering van vergunningen (4.2.21.)
– ook relevant voor geldingsduur van de vergunning (zie verder)
25
26. Vergunningen in de tijd
• Stedenbouwkundige vergunning (4.6.2.)
– bijna steeds voor onbepaalde duur
– gemeenrechtelijke vervalregeling: werken moeten (daadwerkelijk) worden gestart
binnen de twee jaar na afgifte van de vergunning én de werken mogen niet
onderbroken zijn gedurende meer dan twee jaar én het vergunde gebouw moet
winddicht zijn binnen de drie jaar na de aanvang van de werken
– uitzondering: beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen
– aard van het verval: van rechtswege maar partieel
– overmacht speelt niet
– fasering
26
27. Vergunningen in de tijd
• Verkavelingsvergunning (4.6.4.)
– ratio legis: vermijden van speculatie en “ophoping” van onbebouwde percelen
– onderscheid tussen verkavelingsvergunningen zonder (“kleine verkavelingen”) en
met (“grote verkavelingen”) wegeniswerken
– vervalregeling voor “kleine verkavelingen”: binnen een termijn van vijf jaar na
afgifte van de vergunning moeten 1/3 van de loten verkocht of verhuurd zijn
(voor meer dan negen jaar) of bezwaard zijn met een erfpacht of opstalrecht.
Binnen een termijn van tien jaar moeten 2/3 van de loten verkocht of verhuurd
zijn (voor meer dan negen jaar) of bezwaard zijn met een erfpacht of opstalrecht
– vervalregeling voor “grote verkavelingen”: binnen een termijn van vijf jaar na de
afgifte van de vergunning moet overgegaan worden tot oplevering van de
onmiddellijk uit te voeren lasten / moet een waarborg verschaft zijn. Daarna geldt
opnieuw wat t.a.v. kleine verkavelingen wordt vooropgesteld, maar nu 1/3 binnen
de tien jaar en 2/3 binnen de vijftien jaar
27
28. Band met milieuvergunning
• Koppeling stedenbouwkundige vergunning / stedenbouwkundige
melding en milieuvergunning / milieumelding (4.5.1. en artikel 5
Milieuvergunningsdecreet)
– milieuvergunning en milieumelding
– spiegelconstructie: stedenbouwkundige vergunning (of melding) wordt geschorst
tot de milieuvergunning bekomen werd of milieumelding gedaan werd.
Stedenbouwkundige vergunning (of melding) vervalt van rechtswege (of is
onuitvoerbaar) als de milieuvergunning definitief geweigerd wordt. Omgekeerd
wordt de milieuvergunning (of melding) geschorst zolang de stedenbouwkundige
vergunning (of melding) niet bekomen werd (of gedaan werd) en de
milieuvergunning (of melding) vervalt van rechtswege (of is onuitvoerbaar) als de
stedenbouwkundige vergunning definitief geweigerd wordt
28
29. Vergunningen: procedure
• Onderscheid tussen een reguliere en een bijzondere procedure
(4.7.1.)
– bijzondere procedure voor handelingen van algemeen belang of voor aanvragen
ingediend door publiekrechtelijke rechtspersonen
• Onderscheid tussen ontvoogde en niet-ontvoogde gemeente (4.7.1.)
– ontvoogde gemeente: gemeente beschikt over een goedgekeurd (volledig)
ruimtelijk structuurplan, een gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, een
plannenregister, een vergunningenregister en een register van onbebouwde
percelen (7.2.1.)
– welke gemeenten zijn ontvoogd (www.ruimtelijkeordening.be)?
– relevantie: voornamelijk de tussenkomst van de gewestelijke stedenbouwkundige
ambtenaar
• Vooraf: soms een projectvergadering (5.3.2.)
– voor belangrijke bouw- of verkavelingsprojecten. BVR 19 maart 2010
29
32. Excursus: procedure
• Afstemming aanvraagprocedure stedenbouwkundige vergunning en
milieuvergunning middels het zogenaamde “uniek loket” (4.7.3. e.v.)
– enkel wanneer de gemeente in beide gevallen bevoegd is
– in te dienen op een uniek gemeentelijk loket
– gezamenlijke mededeling van het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek
– gezamenlijke adviesaanvragen
– gezamenlijk openbaar onderzoek
– gezamenlijke weerlegging van stedenbouwkundige en milieugebonden bezwaren
– gelijktijdige beslissing
32
33. Bodem
Verplichting tot uitvoeren van OBO o.m. in
geval van:
- Overdracht van risicogrond (in hoofde van
overdrager) gedefinieerde term
- Onteigening van risicogrond (in hoofde
van onteigenende overheid)
- Sluiting van risico-inrichting (in hoofde van
exploitant) 33
34. Bodem
Nagaan: risicogrond?
= grond waarop risico-inrichting is of was
gevestigd risico-inrichtingen = lijst bij
Vlarebo (= kolom 8 van bijlage I van
Vlarem I)
Zo ja, naleven van decretaal voorziene
procedures 34