SlideShare una empresa de Scribd logo
1 de 57
Descargar para leer sin conexión
Eindverslag afstudeerstage 
Ruth Bosch 
Juni 2013
Colofon 
Opleiding: Land Use Planning 
Vaknaam: Internship Land Use Planning 
Vakcode: LUP-70424 
Stagebegeleider: Michaël van Buuren 
E-mailadres: michael.vanbuuren@wur.nl 
Naam: Ruth Bosch 
Adres: Thorbeckelaan 109 
Postcode: 3771 ED 
Woonplaats: Barneveld 
Telefoon: 0342-442928 
Mobiel: 06-53467520 
E-mailadres: ruth.bosch@wur.nl 
Studentnummer: 890522107150 
Stageperiode: 13-1-2013 tot 17-6-2013 
Stagebedrijf: Amer / Ruimtelijke ontwikkeling 
Adres: Zonnehof 43 
Postcode: 3811 ND 
Vestigingsplaats: Amersfoort 
Telefoonnummer: 033-34621623 
Begeleider: Henk van Paassen 
E-mailadres: paassen@amer.nl
Inhoud 
Inleiding 3 
Deel I 
1 Inleiding 7 
1.1 Persoonlijke leerdoelen 7 
1.2 Professionele leerdoelen 8 
2 Evaluatie van leerdoelen 9 
2.1 Persoonlijke leerdoelen 9 
2.2 Professionele leerdoelen 13 
3 Projecten 18 
3.1 Bestemmingsplannen Kom ’s Heerenberg 
en Kom Zeddam 19 
3.2 Ruimtelijke Onderbouwing (R.O.) camping 
‘De Veluwse Wagen’ te Emst 20 
3.3 Toelichting woonregeling, Utrechtse Heuvelrug 23 
3.4 Ruimtelijke onderbouwing (R.O.) Café de Peer, ‘s Heerenberg 24 
Deel II 
1 Inleiding 29 
1.1 Achtergrond en aanleiding 29 
1.2 Doelstellingen en onderzoeksvragen 30 
2 Landgoed en buitenplaats 32 
2.1 Bestaande en nieuwe landgoederen 32 
2.2 Landgoederen en buitenplaatsen 33 
3 Van bestaand naar nieuw 36 
3.1 Vroege Middeleeuwen 36 
3.2 Industriële tijd 36 
3.3 De 20e eeuw 37 
3.4 De 21e eeuw 38 
4 Gemeentelijke instrumentarium 39 
4.1 Inleiding 39 
4.2 Het ontwikkelingsproces 39 
4.3 Gemeentelijke beleidsinstrumenten nieuwe landgoederen 41 
5 Onderzoeksmethode 44 
5.1 Onderzoeksopzet 44 
5.2 Plan van aanpak 44 
5.3 Methode voor data-verzameling 44 
Literatuurlijst 46 
Deel III 49 
Bijlage 1: logboek 50 
Bijlage 2: nieuwsbrief 51
Voorwoord 
Dit eindverslag vormt het sluitstuk van mijn stage bij Amer. 
Het is een verslag van zowel de praktische ervaring die ik heb 
opgedaan als de theoretische verdiepieping die ik heb gedaan. 
Uiteindelijk is dat een onderzoeksvoorstel geworden. 
Tijdens mijn stage heb ik deelgenomen aan verschillende 
projecten en ben ik regelmatig met collega’s op pad geweest. 
De praktijk van de ruimtelijke heeft mij positief verrast. Ik heb 
op de universiteit dikwijls geoefend met fictieve projecten, 
maar was nog nooit eerder in aanraking geweest met 
bestemmingsplannen en beeldkwaliteitsplannen. 
Het planologisch proces waarmee iedere collega binnen Amer te 
maken heeft, leverde mij een goed beeld op van hoe ruimtelijke 
planning steeds maar weer schippert tussen flexibiliteit 
en rechtszekerheid. De gesprekken die ik oppikte van mijn 
collega’s ten aanzien van de nieuwe omgevingswet kwam dit 
spanningsveld nog eens extra naar voren. 
Hierbij wil ik de collega’s binnen Amer bijzonder bedanken voor 
de vrijheid die ik kreeg om mezelf te ontplooien. Hun hulp heeft 
mij geholpen om dichter bij mijn leerdoelen te geraken. Ook de 
sfeer die er -soms ondanks de drukte- altijd was, zorgde ervoor 
dat ik iedere dag met plezier naar de Zonnehof ben gekomen. 
Een bijzonder woord van dank wil ik richten aan Henk van 
Paassen. Hij heeft met mij tweewekelijks een voortgangsgesprek 
gevoerd, waarin wij het wel en wee van mijn bijdragen aan 
projecten hebben doorgesproken. Zijn constructieve feedback 
heeft mij geholpen om meer inzichten te verkrijgen in het 
vakgebied, maar ook om mijn persoonlijke vaardigheden te 
verbeteren. Ook wil ik graag Michaël van Buuren bedanken 
voor zijn ondersteunende rol bij mijn stage. Tijdens het 
tussentijdse gesprek heeft hij mij er op geattendeerd dat ik 
meer het onderzoek(je) dat ik tijdens mijn stage heb gedaan, 
verder moest aanscherpen. Hierdoor heb ik het voorliggende 
onderzoeksvoorstel kunnen focussen, zodat het mogelijkheden 
biedt om hier na mijn stage met mijn thesis op voort te 
borduren. 
Tot slot wil ik aangeven dat dit verslag uitsluitend in handen 
blijft van Amer en van de WUR, en niet aan derden verstrekt 
dient te worden. 
Ruth Bosch 
Amersfoort, Juni 2013
Op de website van Amer omschrijft het bureau zich als “(…) 
een breed georiënteerd adviesbureau voor ruimtelijke 
ontwikkelingen. Het bureau bestaat uit 18 hoogopgeleide 
vakmensen, waaronder stedenbouwkundigen, planologen, 
landschapsarchitecten, juristen en ervaren beleidsadviseurs.” 
(amer.nl, 2013). 
Rob Leek (stedenbouwkundige) geeft leiding aan het bureau. 
Nieuwe medewerkers van Amer worden vooral geselecteerd 
op brede belangstelling en eigen initiatief. Ze moeten 
passen binnen de dynamiek van het bureau. Amer blijft op 
die manier jong en aantrekkelijk. Deze eenhoofdige directie 
staat onder verantwoordelijkheid van de stichting AARO. 
Deze stichting wordt bestuurd door een stichtingsbestuur 
dat bestaat uit de directeur en twee certificaathouders. De 
certificaathouders worden om de beurt eens in de twee 
jaar gekozen. Iedere werknemer die minimaal een jaar in 
dienst is, kan certificaten kopen. Het stichtingsbestuur treedt 
derhalve op als vertegenwoordiger van de certificaathouders 
en dus als Algemene Vergadering van Aandeelhouders. 
Statutair is vastgelegd welke besluiten het stichtingsbestuur 
eigenmachtig kan nemen en welke besluiten moeten worden 
genomen in aanwezigheid en met het goedvinden van alle 
certificaathouders. Het resultaat is een grote betrokkenheid en 
inzet van alle medewerkers bij projecten en het wel en wee van 
het bureau. Het organogram laat schematisch zien hoe Amer 
intern georganiseerd is (figuur 1). 
Hoewel Amer met 13 werknemers tot de kleinere 
stedenbouwkundige adviesbureaus behoort, is de kracht van het 
bureau dat het projecten integraal aanpakt door verschillende 
disciplines erbij te betrekken. Deze integrale benadering is een 
essentieel uitgangspunt voor het bureau ten aanzien van het 
Omschrijving 
Integraal onderdeel van het tweede en tevens laatste jaar 
van mijn Master Landscape Architecture and Planning is een 
stage van 4,5 maanden. Deze stage dient te voldoen aan een 
voldoende wetenschappelijk niveau omdat het een academische 
stage is. Dit betekent ook dat de begeleiding op het stagebedrijf 
van een niveau is dat aansluiting vindt bij deze (universitaire) eis. 
De stage zal in principe circa 4,5 maanden (100 dagen) duren, 
waarmee voldaan wordt aan een minimum studielast van 24 
credits. 
Doelstelling 
De stage heeft ten doel om werkervaring te verkrijgen in 
een academische werkomgeving binnen het vakgebied 
van de ruimtelijke ordening. Dit kan door een scala aan 
activiteiten. Voorbeelden daarvan zijn het bijdragen aan een 
beleidsdocument, een communicatieplan, een evaluatie 
rapport, een landschapsontwerp, onderwijsmateriaal, of het 
uitvoeren van een onderzoeksproject. Vanuit de universitaire 
leerstoelgroep Land Use Planning zijn, in aanvulling op mijn 
persoonlijke leerdoelen, de volgende leerdoelen geformuleerd: 
• Het toepassen van kennis en vaardigheden die verkregen zijn 
gedurende de studie; 
• Het verbeteren van bepaalde professionele 
vaardigheden; 
• Onafhankelijk werken met gedrevenheid voor de organisatie; 
• Het uitbreiden van mijn professionele netwerk. 
Stage-bedrijf Amer 
Het adviesbureau Amer/ ruimtelijke ontwikkeling (hierna: Amer) 
is gevestigd in Amersfoort en heeft 13 werknemers. 
Inleiding 
3
4 
personeelsbeleid. Zo is het bureau sinds het uitbreken van de economische crisis fors afgeslankt (van ongeveer 25 naar 13 op dit moment). De werknemers die nu nog werkzaam zijn, hebben gezamenlijk besloten om vanaf januari 2013 minder te gaan werken. Ook zijn de twee arbeidsplaatsen die zijn vrijgekomen tijdens mijn stageperiode niet meer beschikbaar gesteld. Op deze manier probeert Amer de personeelslasten te laten verminderen, om zo het hoofd boven water te kunnen houden. 
De opdrachtgevers zijn vaak nog gemeenten, hoewel er in toenemende mate ook sprake is van private opdrachtgevers zoals projectontwikkelaars en particuliere initiatiefnemers. Voor elk project is er een projectteam opgesteld, waarvan de projectleider de contactpersoon is voor de opdrachtgever. Elk projectteam bestaat uit een projectleider, doorgaans een planoloog of stedenbouwkundige, een jurist, en een tekenaar. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen projecten voor landelijk gebied en stedelijk gebied, omdat deze onder andere vanwege de zwaarte van de betrokken belangen van elkaar verschillen. Zo zijn er twee planologen die zich bezig houden met het landelijk gebied en drie planologen die zich bezig houden met het stedelijk gebied. 
Amer houdt opdrachtgevers en andere ruimtelijke adviesbureaus op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen het werkveld van de ruimtelijke ordening door het publiceren van een maandelijkse nieuwsbrief en het posten van updates via twitter. Ook schrijven werknemers van Amer sinds kort op een regelmatige basis blogs die vervolgens op internet worden gepubliceerd. 
Leeswijzer 
Het stage-verslag bestaat uit een drietal delen. Het eerste deel betreft de persoonlijke en professionele reflectie op mijn stage. De leerdoelen gelden daarbij als leidraad. 
Het tweede deel betreft een onderzoeksvoorstel voor een onderzoeksscriptie naar de instrumentele borging van ruimtelijke kwaliteit ten aanzien van nieuwe landgoederen. Tijdens mijn stage heb ik hiervoor een literatuurstudie uitgevoerd. Ook heb ik reeds een plan van aanpak geformuleerd om het onderzoek op een later moment te vervolgen. 
Het derde deel bestaat uit de bijlagen, welke genoemd worden in passages uit zowel deel I als deel II. 
Figuur 1: Organogram Amer (Bron: Amer/ ruimtelijke ontwikkeling)
Persoonlijke & Professionele reflectie 
Deel I
6
7 
1.1 Persoonlijke leerdoelen 
Duidelijk formuleren van mijn opmerkingen/of vragen1. 
Tijdens de verschillende projecten waar ik tijdens mijn opleiding aan heb deelgenomen, was het geven van feedback op elkaars functioneren een belangrijk onderdeel van het proces. Hieruit kwam naar voren dat het soms niet duidelijk was wat ik bedoelde. Dit werd onder andere veroorzaakt doordat ik vaak niet luid genoeg sprak en soms te abstract formuleerde. 
Een pro-actieve houding aannemen tijdens vergaderingen2. 
Binnen Amer is er wekelijks een JURO-overleg. Hierin bespreken de juristen en planologen van Amer welke projecten er die week spelen, welke deadlines gehaald moeten worden en hoe het werk dan het beste verdeeld kan worden. Tijdens deze vergaderingen streef ik ernaar om zelf initiatief te nemen in het opnemen van de (mede)verantwoording voor projecten. Hoewel dit leerdoel erg lijkt op het navolgende leerdoel, denk ik dat pro-actief zijn betekent om zelf initiatief te nemen. Assertief zijn betekent om duidelijk aan te geven welke taken bij mij passen en hoeveel tijd ik daarvoor beschikbaar heb. 
Een assertieve houding aannemen naar collega’s toe3. 
Voordat ik met mijn stage begon, kwam tijdens mijn opleiding in het ‘Atelier Landscape Architecture and Planning’ naar voren dat zowel mijn teken- als schrijfvaardigheden van pas kwamen. Ik merkte dat ik tijdens werkoverleg teveel taken op mij nam, met als gevolg dat ik sommige van mijn verantwoordelijkheden niet kon nakomen. Daarom heb ik mij nu ten doel gesteld om niet teveel in mijn planning op te nemen teneinde de taken díe ik heb, ook binnen de gestelde tijd waar kan maken. 
De ontwikkeling van mijn persoonlijke vaardigheden vormt een wezenlijk onderdeel van mijn internship. Om deze persoonlijke vaardigheden te kunnen verbeteren is het formuleren van een aantal leerdoelen een gebruikelijke werkwijze. Gedurende het vak Academic Consultancy Training (ACT) zijn het opstellen van en reflecteren op leerdoelen expliciet aan de orde gekomen. Deze cursus heeft mij geholpen om zelf leerdoelen op te stellen met een bijbehorend stappenplan. Op die manier kan ik de voortgang van mijn leerdoelen inzichtelijk maken. 
Gedurende de eerste drie weken van mijn stage heb ik de leerdoelen vastgesteld. Ik heb daarbij niet alleen gekeken naar wat ik zou willen leren, maar ook naar wat ik bij Amer zou kunnen leren. De leerdoelen zijn onderscheiden in persoonlijke en professionele leerdoelen. 
Mijn persoonlijke leerdoelen zijn: 
Duidelijk formuleren van mijn opmerkingen en/of vragen;1. 
Een pro-actieve en luisterende houding aannemen tijdens 2. vergaderingen; 
Een assertieve houding aannemen naar collega’s toe;3. 
Mezelf ‘verkopen’ bij een stedenbouwkundig adviesbureau.4. 
Mijn professionele leerdoelen zijn: 
K 
ennis verkrijgen over de werkzaamheden binnen een 5. stedenbouwkundig adviesbureau; 
Verkrijgen vaktechnische kennis en vaardigheden;6. 
Meeschrijven aan ruimtelijke plannen;7. 
Inzicht verkrijgen in het offreren door een 8. stedenbouwkundig adviesbureau. 
In het volgende hoofdstuk geef ik aan met welke stappen ik gewerkt heb aan mijn leerdoelen. Eerst is de motivatie voor de verschillende leerdoelen aan de orde. 
1 Inleiding
8 
Meeschrijven aan ruimtelijke plannen7. 
In aansluiting op het vorige leerdoel denk ik dat het ook belangrijk is wanneer ik ook een bijdrage lever in het schrijven van ruimtelijke plannen. Ik kan mij voorstellen dat de wijze van schrijven en de opbouw van deze plannen afwijkt van de plannen waar ik tijdens mijn studie een bijdrage aan heb geleverd. 
Inzicht verkrijgen in het offreren door een 8. stedenbouwkundig adviesbureau. 
Tijdens het begin van mijn stage gaf mijn stage-begeleider aan dat hij meestal een afspraak met zijn stagiair maakt om uitleg te geven aangaande offertes. Het binnenhalen van opdrachten vergt kennis en communicatieve vaardigheden ten opzichte van de potentële klant. Hier wil ik graag meer over te weten komen. 
Mezelf ‘verkopen’ bij een stedenbouwkundig adviesbureau4. 
Vaak ben ik iets te bescheiden in het benoemen van de kennis en vaardigheden waarover ik beschik en geef ik niet goed aan wat mijn bijdrage bij de verschillende projecten is geweest. Om mezelf te kunnen verkopen is het verder nodig dat ik kernachtig en doeltreffend kan formuleren (leerdoel 1) en bovendien vanuit mijn passie kan vertellen. 
1.2 Professionele leerdoelen 
Kennis verkrijgen over de werkzaamheden binnen een 5. stedenbouwkundig adviesbureau 
Op de universiteit heb ik te maken gehad heb met projecten waarbij alleen studenten betrokken waren, hoewel bij sommige projecten een gemeente de opdrachtgever was. 
De werkzaamheden binnen een ruimtelijk adviesbureau kunnen verschillen van de werkzaamheden waar ik tijdens projecten op de universiteit mee bezig geweest ben. Ik verwacht gedurende mijn stage-periode deel te nemen aan werkzaamheden die mij inzicht kunnen geven in de planningspraktijk zoals die geldt binnen een ruimtelijk adviesbureau. 
Verkrijgen vaktechnische kennis en vaardigheden6. 
Hoewel ik door het volgen van planologische vakken kennis en vaardigheden heb verworven, is mijn stage de eerste keer daadwerkelijk deelneem aan projecten in de planningspraktijk. Het verkrijgen van vaktechnische kennis en vaardigheden vormt daarom een essentieel onderdeel van mijn stage. Hierbij denk ik aan het jargon dat gebruikt wordt in ruimtelijke plannen zoals het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk evalueer ik de leerdoelen die ik in het vorige hoofdstuk geformuleerd heb. Daarbij geef ik eerst aan welke stappen en/of aspecten kunnen helpen in het behalen van mijn leerdoelen. Vervolgens beschrijf in welke mate ik het leerdoel heb bereikt en welke verbeterpunten er nog te behalen zijn. In de eerste paragraaf ga ik in op mijn persoonlijke leerdoelen, in de tweede op mijn professionele leerdoelen en tot slot geef ik de eindconclusie ten aanzien van het geheel van de gestelde leerdoelen. 
2.1 Persoonlijke leerdoelen 
1. Duidelijk formuleren van mijn opmerkingen en/of vragen 
Stappen: 
Mijn opmerkingen/vragen van tevoren op papier 1. zetten; 
Vragen of mijn opmerking/vraag duidelijk was;2. 
Indien nodig, de opmerking/vraag herformuleren. 
3. 
De stage bij Amer gaf voldoende mogelijkheden om aan dit leerdoel te werken. Vooral door intern overleg heb ik mezelf kunnen trainen in het duidelijk verwoorden van mijn vragen of opmerkingen.Tijdens de eerste weken van mijn stage ben ik vaak met collega’s op pad geweest naar gemeentes voor overleg. Wanneer er tijdens zo’n overleg geen ruimte was om vragen te stellen, heb ik mijn vragen opgeschreven en deze na afloop gesteld. 
Als ik denk dat ik iets weet wat relevant is ten aanzien van het gespreksonderwerp zou ik dat graag willen laten weten. Vaak ben ik daar nog wat terughoudend in. Over het algemeen is de communicatie met collega’s soepel verlopen, hoewel ik soms de neiging heb om voor mijn gesprekspartner in te vullen wat hij wil zeggen. Wat mij dan opviel was dat ik soms te snel iets dacht te begrijpen. 
Als ik terugblik op mijn stage-periode denk ik dat ik tegenwoordig beter luister naar collega’s en probeer om niet te kort door de bocht te gaan. Ik denk dat ik tijdens de overleggen voor projecten op de universiteit wél eerst luisterde voordat ik mijn eigen mening naar voren bracht. Tijdens de verschillende overleggen die hebben plaatsgevonden tijdens mijn stage, heb ik meestal weinig gezegd. Ook hierin zou ik nog assertiever willen zijn. Dit vanwege het feit dat veel zaken nieuw waren voor mij. 
Wat een punt van aandacht blijft is de voorbereiding op een overleg, van welke aard dat overleg dan ook is. Tijdens extern overleg was de opzet vooral dat ik zou luisteren en zou notuleren. Daarom had ik me voor het extern overleg vaak niet erg goed voorbereid. Het was beter geweest als ik de stukken had doorgelezen voordat ik deelnam aan het overleg. Omdat ik dat niet deed, duurde het langer voordat ik wist waar het precies over ging. Het presentatiemoment voor mijn introductie- presentatie had ik wel goed voorbereid, waardoor het naar mijn idee naar wens is verlopen. 
Conclusie 
Wat betreft communicatie heb ik veel kunnen leren bij Amer. Als ik tijdens een JURO bepaalde zaken aan de orde wilde stellen, had ik die ook op schrift gesteld. Dat had echter meer te maken met het feit dat ik het anders vergeten zou dan met het duidelijk formuleren van mijn opmerking/vraag. Achteraf gezien denk 
2 Evaluatie van leerdoelen 
9
10 
ik dat ik het leerdoel toch anders had moeten formuleren: het is meer de voorbereiding op een overleg of op een presentatie dat voor mij een punt van aandacht was. Ik zou mij vooraf meer moeten verdiepen in het project en/of het doel van het project de gesprekpartners. Bijvoorbeeld: 
wie is aanwezig?• 
wat is het doel, werkzwaamheden en planning? agenda?• 
wat zijn vragen en aandachtspunten?• 
Ik denk dat dat voor mij in de toekomst ook nog uitdaging zal blijven, omdat ik vaak denk dat het verhaal wel in mijn hoofd zit, terwijl dat toch blijkt niet zo te zijn. 
2. Een pro-actieve en luisterende houding aannemen tijdens vergaderingen 
Stappen: 
Weten wie welke taak op zich neemt/heeft genomen 1. tijdens het wekelijkse JURO; 
Vragen wie ik met welke taak van dienst kan zijn; 2. 
Na het JURO met de betreffende collega overleggen 3. wat precies te doen staat en hoe ik daarbij kan helpen. 
Wekelijks vond er een JURO plaats waarin de werkdruk van de planologen en juristen onderling werd verdeeld. Tijdens een van de JURO’s is voorgesteld om daar op een regelmatige basis ook een moment van verdieping in te plannen, waarin bepaalde RO- ontwikkelingen besproken zouden kunnen worden. Daarnaast vindt er ongeveer maandelijks een werkoverleg plaats, waarin de projecten wat uitgebreider aan de orde kwamen. In tabel 2.1 zijn de verschillen tussen de verschillende overleggen aangeduid. 
Omdat de voorzitter per werknemer vroeg welke projecten hij/zij mee bezig was, kon ik ook aangeven waar ik de komende week mee bezig zou zijn. Vaak waren er wel collega’s die mij wilden betrekken in een project of mij de opdracht gaven om zaken uit te zoeken, zoals de vraag hoe verschillende gemeentes omgaan met planologische restcapaciteit. Mijn stage-begeleider gaf in het tweede voortgangsgesprek (18/2/2013) aan dat ik toch wat duidelijker zou moeten aangeven wanneer ik ruimte had voor nieuwe projecten. Dit heb ik in de navolgende overleggen daarom ook duidelijker aangegeven. 
Het JURO is mijns inziens een nuttig overleg, omdat het de mogelijkheid biedt om snel aan te geven naar andere collega’s waar je de komende week mee bezig bent en of je teveel of juist te weinig werkzaamheden hebt. Ook wordt het JURO aangegrepen om nieuw projectteams te vormen of bestaande projectteams aan te passen. Er is namelijk voor ieder project een projectleider (meestal een planoloog of stedenbouwkundige), planoloog, jurist en een tekenaar nodig. Na afloop van het JURO besprak ik met projectleider(s) welke werkzaamheden ik zou kunnen doen met betrekking tot desbetreffende projecten. 
Verder heb ik tijdens een van de JURO’s aangegeven dat ik graag een klein artikel wilde schrijven voor de nieuwsbrief die Amer maandelijks publiceert. Hiervoor heb ik contact gezocht met de acquisitiecommissie die daarover gaat. Het nieuwsbriefartikel is vervolgens ook op de site van Amer gepubliceerd. De betreffende nieuwsbrief is te vinden in bijlage 2. Daarnaast heb ik een nieuwsbriefartikel geschreven over de wijk Rengerswetering in Bunschoten. 
In week 16 heb ik een lunch-lezing gegeven. In mijn lezing
Gedurende mijn stage bleek echter dat de drukte wel meeviel en dat ik redelijk ordelijk bezig kon zijn met de projecten. Dit komt doordat het vaak wat kleinere klussen waren die in een dagdeel dan wel in een dag gedaan konden worden. De wat grotere projecten (zie hoofdstuk 4) hebben wel meer tijd geëist, maar dat stond het uitvoeren van de kleinere werkzaamheden niet in de weg. 
Er zijn een aantal momenten geweest dat ik zelf prioriteit heb aangegeven aan de opdrachten die aan mij waren uitbesteed. Er was in die gevallen echter geen sprake van stress. Overigens heb ik ook bij mijn collega’s weinig momenten kunnen constateren dat ze het erg druk hadden. In de aanloop naar de actualisatiesdeadline van 1 juli 2013 is het echter wel drukker geworden. Toch is ook deze drukte nog te overzien. 
Tijdens de eerste twee maanden ben ik geregeld meegegaan met collega’s naar gemeenten voor overleg. Tijdens deze overleggen heb ik veel geleerd: niet alleen wat betreft jargon, maar ook wat betreft de taakverdeling tussen Amer, gemeente en derden, zoals onderzoeksbureaus. 
Na die twee maanden heb ik minder vaak een extern overleg bijgewoond. Enerzijds was dit omdat ik andere taken had en anderzijds omdat er gewoon minder extern overleg gepland was. Ik heb verschillende opdrachten gedaan, waaronder het aanpassen van bestemmingsplannen, maar ook het schrijven van twee ruimtelijk onderbouwingen en een herziening op een uitwerkingsplan. Meestal waren de opdrachten ook vrij duidelijk, bijvoorbeeld bij het aanpassen van de toelichting van een bestemmingsplan of het notuleren tijdens een extern overleg. 
ging ik in op een aantal kernpunten van een presentatie over waterveiligheid die ik had bijgewoond in het ministerie van I&M. Het was lastig om een presentatie van anderen opnieuw te presenteren. Het was beter geweest om een zeer korte samenvatting te geven van de bijeenkomst en kort te benoemen welke zaken voor Amer relevant waren. Ondanks mijn matige voorbereiding bleek het onderwerp bij collega’s toch voldoende discussiestof op te leveren. 
Conclusie 
Tijdens de wekelijkse JURO’s heb ik iedere keer aan kunnen geven hoeveel ruimte ik die week nog had. Vaak waren er wel collega’s die een specifieke stage-opdracht voor mij hadden. Nadat mijn stage-begeleider had aangegeven dat ik wat duidelijker moest aangeven hoeveel ruimte ik nog had, heb ik mij pro-actiever opgesteld door collega’s te vragen naar nieuwe opdrachten. Bovendien heb ik uit eigen initiatief bijgedragen aan nieuwsbriefartikelen en heb ik een lunchlezing verzorgt. Ik denk dat ik dit leerdoel voor een groot deel heb kunnen halen. 
3. Een assertieve houding aannemen naar collega’s toe 
Stappen: 
Zelf aangeven welke van mijn taken volgens mij 1. prioriteit hebben; 
Aan collega’s vragen of ik mee zou kunnen voor 2. extern overleg om daar te notuleren; 
Aan collega’s vragen om verheldering, mocht een 3. taak niet duidelijk zijn. 
Gezien de achtergrond van dit leerdoel, had ik verwacht dat ik voor meerdere projecten ingezet zou kunnen worden. 
11
12 
Dit leerdoel spitst zich met name toe op het moment dat ik voor Amer tijdens de lunch mezelf heb gepresenteerd. Ik heb de presentatie opgezet met als doel om mezelf op de kaart te zetten. Voor mij is dit best een uitdaging, aangezien ik vaak mijn kennis en vaardigheden op de achtergrond hou. Tijdens mijn introductiepresentatie heb ik aangegeven welke achtergrond ik heb, welke kennis en vaardigheden ik al bezit, en wat ik graag wil leren bij dit bureau. 
Als feedback op mijn presentatie gaf mijn stagebegeleider aan dat het over het algemeen een goede en beeldende presentatie was, maar dat er nog wel een aantal aandachtspunten zijn, waaronder: 
Niet teveel naar het scherm praten;• 
Luider spreken, vooral aan het eind van de zinnen;• 
Enkele slides bevatten te veel tekst. Dit leidt af van het • verhaal. 
Omdat ik deze presentatie heb gedaan terwijl ik al stage liep bij Amer en dus niet als ‘sollicitatie’, was deze situatie anders dan wanneer ik daadwerkelijk ga solliciteren voor een baan in de ruimtelijke ordening. In week 16 heb ik echter gesolliciteerd naar een afstudeerstage bij Oranjewoud. Twee van mijn collega’s hebben mij begeleid bij het schrijven van de cv en motivatiebrief. Ook hier heb ik weer veel van geleerd. 
In week 24 werd ik gebeld door de recruiter van Oranjewoud dat ik op gesprek kan komen voor deze afstudeerstage. Dat ik uitgenodigd werd voor een gesprek vond ik geweldig nieuws. Het onderzoeksvoorstel dat ik had opgesteld tijdens mijn stage, heb ik daarom nu als backup-mogelijkheid. 
Toch was in een aantal gevallen de opdracht niet helemaal duidelijk. Een voorbeeld daarvan was de opdracht om voor de gemeente Opmeer uit te zoeken welke aspecten bepalend zijn in het beoordelen van aanvragen voor wijziging van de bestemming agrarisch naar wonen. In overleg met twee collega’s heb ik samen met hen wel een advies kunnen opstellen waarin we bepaalde uitgangspunten hebben geformuleerd. Het gevaar was echter dat we er te diep op door zouden gaan, waardoor we uiteindelijk meer bezig zouden zijn geweest met het opstellen van een beeldkwaliteitsplan. Dit hebben we echter weten te voorkomen door kort en bondig een aantal uitgangspunten te formuleren ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische aspecten. 
Conclusie 
De opdrachten die aan mij waren uitbesteed heb ik in goede orde kunnen afwerken. Er is tijdens mijn stageperiode geen moment geweest dat ik vond dat ik teveel had te doen. Op een aantal momenten heb ik wel aangegeven welke opdracht op dat moment voorrang had in verband met het halen van deadlines. Ik denk wel dat ik uiteindelijk nog wat actiever opdrachten had kunnen werven, hoewel meestal collega’s zelf naar mij toe kwamen met opdrachten. 
4. Mezelf ‘verkopen’ bij een ruimtelijk adviesbureau 
Stappen: 
Aangeven welke opleidingen ik heb gevolgd;1. 
Aangeven welke vaardigheden ik beheers en dat ik 2. zowel bij de planologen als stedenbouwkundigen inzetbaar ben; 
Benoemen wat ik nog wil leren. 
3.
organisatie intern georganiseerd is, wist ik nog niets. 
Al vanaf het eerste moment vond ik de werksfeer erg goed. Ik heb voldoende mogelijkheden gekregen om inzicht te verkrijgen in de werkzaamheden die binnen de verschillende functies worden uitgevoerd. Er zijn vier kleine teams die onderling veel samenwerken. Hoewel elke werknemer in principe zijn eigen werkplek heeft, kon ik steeds een andere werkplek opzoeken, om op die manier ook andere collega’s te spreken. Tijdens de lunchpauzes en theepauzes was het ook altijd gezellig en werd er naast zakelijke onderwerpen ook over allerlei persoonlijke anekdotes gesproken. 
Extern overleg wordt meestal ruim van tevoren vastgelegd in de agenda. Vooral aan het begin van mijn stage ben ik geregeld mee geweest voor extern overleg. Elk extern overleg heeft zo een specifiek doel dat samenhangt met de fase binnen het planproces. Met een collega ben ik bijvoorbeeld naar de gemeente Urk geweest om te zien welke wijzigingen er nog doorgevoerd zouden moeten worden voor de beheersverordening Kom Urk. Ook ben ik naar de gemeente Rijswijk geweest voor overleg over het bestemmingsplan voor winkelcentrum In de bogaard. Tijdens dat overleg werd mij duidelijk dat de (lokale) politiek de voortgang van een bestemmingsplan aanzienlijk kan vertragen doordat men in dit geval geen duidelijke visie had ten aanzien van het winkelcentrum. 
De planologen vormen de spil voor het maken van het bestemmingsplannen, omdat zij in principe de tekenaars aansturen voor de verbeelding en de juristen voor de regels. De toelichting schrijven de planologen over het 
N.B.: Tijdens mijn stage had ik al een onderzoeksvoorstel ontwikkeld voor mijn master-scriptie dat ingaat op de relatie tussen nieuwe landgoederen en ruimtelijke kwaliteit (zie deel II) 
Conclusie 
De introductiepresentatie verliep naar mijn idee prima. Ik heb geleerd van de bruikbare tips die mijn stagebegeleider heeft gegeven naar aanleiding van mijn optreden. Ik wil in de toekomst nog graag meer aandacht schenken aan sollicitatietechnieken om mezelf goed te presenteren bij een potentiële werkgever. Toch heb ik met deze ervaring een stap gezet in het behalen van dit leerdoel. 
2.2 Professionele leerdoelen 
5. Kennis verkrijgen over de werkzaamheden binnen een stedenbouwkundig adviesbureau 
Aspecten: 
Hoe is de sfeer te duiden?1. 
Hoe verloopt een intern overleg?2. 
Hoe verloopt een extern overleg (bijv. met afdeling 3. RO van een gemeente)? 
Door wie komen welke ruimtelijke plannen (zoals 4. bestemmingsplannen) tot stand? 
In de 5 jaar studie had ik nog niet eerder de beroepspraktijk van de ruimtelijke ordening meegemaakt. Ik kon me voorstellen dat een ruimtelijk adviesbureau ruimtelijke plannen maakt, maar ten aanzien van de vraag wat daarbij komt kijken en hoe zo’n 
13
14 
Figuur 2: Interne organisatie en takenverdeling binnen Amer (Bron: Ruth Bosch). 
Het opstellen van bestemmingsplannen is de voornaamste taak binnen Amer. Er wordt binnen Amer onderscheid gemaakt tussen planologen voor het buitengebied en planologen voor het stedelijk gebied. Dit omdat een bestemmingsplan voor het buitengebied vaak anders en vooral ook complexer is dan een stedelijk bestemmingsplan. Verder bestaan bestemmingsplannen uit een drietal onderdelen, te weten: verbeelding, regels en toelichting. De verbeelding en de regels zijn daarbij bindend. 
In de toelichting wordt aangegeven waarom er sprake is van 
algemeen zelf. Hetzelfde geldt voor andere wettelijk bindende ruimtelijke plannen, zoals wijzigingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Daarnaast zijn er ook stedenbouwkundigen die zich onder andere bezig houden met stedenbouwkundige en beeldkwaliteitsplannen (figuur 2). 
Conclusie 
Juist die spilfunctie van de planoloog vind ik interessant. Vaak zijn de planologen ook de projectleiders en zijn zij daarmee ook de contactpersonen voor de opdrachtgevers. Deze interactie vind ik best uitdagend, maar ook leuk. Aan de andere kant spreekt ook juist de stedenbouwkundige kant mij erg aan. Niet alleen omdat ik een jaar landschapsarchitectuur gedaan heb, maar ook vanwege mijn interesse in architectuur in het algemeen. Uiteindelijk geloof ik dat mijn interesse meer ligt op het vlak planologie-stedenbouw dan op het planologisch- juridische vlak, hoewel ik weet dat een zekere mate van planologisch-juridische kennis noodzakelijk is om planologie te beoefenen. 
6. Verkrijgen vaktechnische kennis en vaardigheden 
Aspecten: 
Hoe is een bestemmingsplan opgebouwd en 1. waarom? 
Welke begrippen worden er in de ruimtelijk ordening 2. gebezigd en wat houden die in? 
Hoe werkt het tekstverwerkingsprogramma Dezta, 3. waarmee bestemmingsplannen online gepubliceerd kunnen worden? 
Hoe wordt er omgegaan met wetenschappelijke 4. kennis?
Conclusie 
Reflecterend op de bij dit leerdoel gestelde aspecten heb ik onder andere geleerd hoe een bestemmingsplan is opgebouwd en wat de betekenis is van de daarin voorkomende begrippen. Daarnaast heb ik veel gewerkt met het programma Dezta en heb ik kunnen zien hoe ruimtelijke plannen gereed gemaakt worden om ze op internet te publiceren. 
7. Meeschrijven aan ruimtelijke plannen 
Stappen: 
Het helpen schrijven van een onderdeel van een 1. bestemmingsplan; 
Het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing.2. 
Zoals ik al heb vermeld, heb ik voor een aantal bestemmingsplannen de toelichting aangepast, door opmerkingen van de gemeente (ambtelijke aanpassingen) te verwerken die betrekking hadden op tekstuele onvolkomenheden. Ik heb geen inspraakreacties en zienswijzen beantwoord, vanwege de lage werkdruk bij collega’s die de beantwoording daardoor bij voorkeur zelf hebben opgepakt. 
De tweede activiteit die ik voor ogen had was het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing (R.O.). Het doel van een ruimtelijk onderbouwing is het onderbouwen van een ontwikkeling die niet past binnen het vigerende bestemmingsplan. De initiatiefnemer kan dan met een R.O. verantwoorden waarom de voorziene ontwikkeling voldoet aan een goede wijze van ruimtelijk ordening. Een R.O. ziet er bijna hetzelfde uit als een bestemmingsplan, maar er zijn twee belangrijke verschillen. Enerzijds geeft een R.O. de mogelijkheid om de 
goede ruimtelijk ordening door de ontwikkeling te plaatsen in de context van de relevante nota’s en visies. Indien nodig, wordt daarna ook aangegeven of en welk planologisch en/of milieu- onderzoek noodzakelijk is geweest voor het bestemmingsplan. Het gaat daarbij om onderdelen als archeologie, flora en fauna, geurhinder, geluidhinder, bodem en water. Doordat ik de toelichting van diverse bestemmingsplannen heb aangepast en verbeeldingen en regels heb bestudeerd, heb ik veel nieuwe begrippen geleerd. 
Tijdens de eerste week van mijn stage heb ik geleerd om te werken met het programma Dezta. Dit programma geeft de mogelijkheid om regels, toelichting en bijlagen meteen in html-tekst te plaatsen, zodat publicatie op ruimtelijkeplannen. nl erg eenvoudig is. Sinds de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn gemeenten namelijk verplicht om van hun ruimtelijke plannen naast analoge plannen ter visie te leggen, ook digitale plannen te publiceren op ruimtelijkeplannen.nl. Op dit moment zijn uitsluitend de digitale plannen juridisch bindend. 
Ten aanzien van de verbeelding heb ik inzicht gekregen in de werking van het programma MicroStation. Binnen Amer zijn het niet de planologen die de verbeelding maken, maar de stedenbouwkundig tekenaars. 
Vanuit de wetenschappelijke inslag van mijn stage is het ook belangrijk om te weten hoe de link is tussen wetenschappelijke theorie en de praktijk. Een collega gaf aan dat alle ruimtelijke plannen gebaseerd worden op jurisprudentie en dus ook op wetenschappelijke studies. 
15
16 
heeft. De mogelijkheden zijn als volgt: 
Raamovereenkomst (zoals Noord-Hollands Peil of Overijssels 1. Peil): wordt soms aangegaan binnen een consortium; 
Europese aanbesteding (Europa): meer dan 100.000 of 2. 250.000 euro (vele voorwaarden, waaronder iso-certificering); 
Openbare aanbesteding (Nederland): iedereen die voldoet 3. aan de eisen mag deelnemen. Doorgaans meer dan 25.000 euro; 
Onderhandse aanbesteding: beperkt aantal bureaus, die vaak 4. onwetend zijn welke andere bureaus ook deelnemen. Meer dan 15.000 euro; 
Offerte in concurrentie (3 tot 5 deelnemende bureaus, die 5. vaak weten wie hun concurrenten zijn): onder 15.000 euro; 
Offerte zonder concurrentie: de opdracht is direct gegund. 6. Meestal vanaf 2000 euro, soms tot 15.000 euro. 
Interesse 
Wanneer een particulier of een gemeente een uitvraag doet, hangt de interesse van Amer af van de omvang van de opdracht en van de ruimte die de tijdsplanning biedt. Wanneer Amer inderdaad interesse heeft in een bepaalde opdracht, kan de aangewezen projectleider een offerte opstellen. Deze offerte wordt opgebouwd volgens de inhoudelijke wensen van de particulier/gemeente. Daarnaast wordt er ook opties aangeboden, waaronder: 
Inventarisatie;• 
Overleg;• 
Onderzoek(en);• 
Details.• 
In de totaalsom worden ook de voorbereidingskosten en de kosten van het eventuele offerte-overleg meegerekend. Verder zijn bestemmingsplannen grofweg te typeren in die voor een 
vigerende bestemming ongewijzigd te laten terwijl die bij een bestemmingsplan wijzigt. Anderzijds is het zo dat een R.O. alleen dát regelt waartoe het wordt opgesteld, terwijl een bestemmingsplan mogelijkheden biedt met betrekking tot een groter gebied met meerdere ontwikkelingen en daarom ook meer regelingen bevat. 
Conclusie 
Het opstellen van de R.O.’s en het aanpassen van de toelichting van bestemmingsplannen heeft mij meer meer inzicht gegeven in welke zaken er relevant zijn voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling. 
8. Inzicht verkrijgen in het offreren door ruimtelijk adviesbureau Amer 
Aspecten: 
Hoe is een offerte opgebouwd?1. 
Wat zijn in het algemeen bepalende factoren voor 2. het succesvol verkrijgen van een opdracht? 
Met mijn stage-begeleider heb ik een gesprek gehad over offertes binnen het bureau. Daarbij is ingegaan op zowel de typen offertes als hoe er strategisch met offertes wordt omgegaan. 
Uitvraag en mogelijkheden 
Gemeenten en particulieren kunnen diverse offertes aanvragen voor een ruimtelijk plan dat hun bouw- en ontwikkelplan mogelijk maakt. Wanneer een gemeente of particulier een uitvraag doet, hebben zij meerdere mogelijkheden om dat te doen. Dit hangt onder andere af van welke omvang de opdracht
het bureau. 
Vanwege de economische crisis, die inmiddels al een paar jaar aanhoudt, bieden de meeste bureaus opdrachten vaak met een bodemprijs aan, die dus lager is dan de kostprijs. Omdat Amer in de goede jaren een flinke eigen reserve had opgebouwd, is het nu nog niet failliet. De recessie dwingt bureaus als Amer wel om creatief en strategisch in de markt te opereren. 
Het dilemma daarbij is dat Amer wel wenst de verschillende disciplines die het bezit zoveel mogelijk te handhaven. Er zijn ook bureaus die om dezelfde redenen fuseren met onderzoeksbureaus. Amer besteedt echter nog steeds de uitvoering van onderzoeken uit aan externe partijen. 
Conclusie 
Door het gesprek dat ik gehad heb met mijn stage-begeleider heb ik inzicht gekregen welke soorten offertes er gelden binnen het vakgebied van de ruimtelijke ordening. Verder blijken er vaak strakke inhoudelijke eisen te bestaan waaraan offertes dienen te voldoen. Wat mij verder opviel was dat Amer al een tijd voor bodemprijzen opdrachten aanneemt. Ik had eerder verwacht dat het bureau de maakprijs zou vragen. Bij de beoordeling van de offerte door de potentiële opdrachtgever blijkt vooral de prijs bepalend te zijn. Voor de toekomst zou ik graag ook zelf een offerte willen opstellen. Dit zou een nieuw leerdoel kunnen zijn. 
buitengebied en kommen (> 15.000 euro) en een partiële herziening van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan en een postzegelplan (<15.000 euro), waarbij de proceduretijd van de eerste aanzienlijk langer is dan die van de laatste. 
Beoordeling 
Bij een aanbesteding wordt het offertetraject vaak uitbesteed aan een externe onafhankelijke partij. Die selecteert een bureau vervolgens op basis van een aantal aspecten, die elk een eigen wegingsfactor hebben: 
Prijs (€) =x%1. 
K 
waliteit (Plan van Aanpak, welke disciplines zijn 2. vertegenwoordigd in het bureau? Compleet pakket leveren ontzorgt opdrachtgever) =x% 
planoloog/ervaring (presentatie/cv) =x%3. 
totaal punten4. 
Eigenlijk geldt bijna altijd dat de opdracht gegeven wordt aan het bureau dat de uitvoering van de opdracht voor de laagste prijs aanbiedt. 
Hoewel niet alle potentiële opdrachtgevers een verzoek om presentatie doen, heeft dit wel de voorkeur van Amer. Juist omdat de persoon achter de offerte belangrijk is, omdat hij de kwaliteit (kennis en kunde) van het bureau kan aantonen en kan aangeven in welke mate hij de opdrachtgever kan ontzorgen. 
Wanneer verzocht wordt om een presentatie, zijn er meestal 5 tot 7 bureaus die een presentatie geven, waarvan er 3 worden geselecteerd om offerte uit te brengen. 
In het maken van de offertes gaat veel tijd zitten. Deze tijd wordt vaak niet vergoed door de potentiële opdrachtgever. Daarom worden de offertes separaat opgenomen in de begroting van 
17
18 
3 Projecten 
Er zijn tal van projecten waaraan ik in mindere of meerdere mate heb bijgedragen (zie bijlage 1). In dit hoofdstuk benoem ik alleen de belangrijkste projecten waar ik aan heb meegewerkt. Daarbij ga ik achtereenvolgens in op het doel van het project, de ligging van het projectgebied, en mijn werkzaamheden binnen het project. Vervolgens geef ik in de evaluatie weer tegen welke problemen ik aanliep en wat ik ervan geleerd heb. 
Aan het eind van dit hoofdstuk geef ik in de conclusie aan wat ik van het geheel van de beschreven projecten opgestoken heb. 
3.1 Bestemmingsplannen Kom ’s 
Heerenberg en Kom Zeddam 
Aanleiding 
De gemeente Montferland heeft, na goedkeuring van de offerte, Amer de opdracht gegeven om de bestemmingsplannen voor het centrum van ’s Heerenberg en voor de kom van Zeddam op te stellen. Aanleiding is het feit dat veel bestemmingsplannen in beide kernen gedateerd zijn. Elk bestemmingsplan is gebaseerd op de destijds geldende beleidsinzichten ten aanzien van regelgeving. De opeenstapeling van deze plannen heeft dus geleid tot een verscheidenheid aan regels. Bovendien schrijft de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor dat bestemmingsplannen eens in de 10 jaar moeten worden herzien. Veel van de bestemmingsplannen binnen de kernen ’s Heerenberg en Zeddam zijn echter ouder dan 10 jaar, en dienen dus herzien te worden. 
Doel 
Doel van het project was het opstellen van bestemmingsplannen voor het centrum van ’s Heerenberg en voor de kom van Zeddam binnen de gemeente Montferland. De doelen voor het centrum van ’s Heerenberg zijn: 
het bestemmingsplan is conserverend van aard, in beginsel is • het bestemmingsplan daarom gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied; 
het aanbrengen van uniformiteit in regels en wijze van • bestemmen voor de kom van Zeddam. 
De doelen voor Kom Zeddam zijn: 
het aanbrengen van uniformiteit in regels en wijze van • bestemmen voor het centrum van ‘s-Heerenberg; 
naast actualisering vindt ook heroriëntering en • herformulering van het beleid plaats. 
Projectgebied 
Het plangebied van centrum ‘s Heerenberg (figuur 2) omvat het centrum van ‘s- Heerenberg en de directe omgeving. Aan de westzijde vormt het buitengebied de plangrens. De oostgrens bestaat globaal gezien uit de Touwslagersbaan en Het Klooster. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich de landsgrens met Duitsland en de noordgrens bestaat, globaal uit De Bleek en de bebouwing langs de Molenpoortstraat ter hoogte van het centrumgebied. 
Het plangebied van Kom Zeddam (figuur 3) wordt ten noorden begrensd langs de noordkant van het Schapenbos aansluitend op de sportvelden. Ten oosten loopt de plangrens langs de westkant van de sportvelden en vervolgens via de Padevoortseallee, de Melegardeweg en de Vinkwijkseweg naar de Terborgseweg. Aan de zuidzijde loopt die vervolgens door langs de Terborgseweg naar de Hogeweg om ten westen langs de Hogeweg, de Groeneweg en de Koningsstraat weer aan te sluiten op het Schapenbos.
Figuur 2: Luchtfoto van plangebied van bestemmingsplan Kom Zeddam (Bron: Google Maps). 
Figuur 3: Luchtfoto van plangebied van bestemmingsplan Centrum ‘s Heerenbergh (Bron: Google Maps). 
Activiteiten 
De eerste 4 weken van mijn stage ben ik bezig geweest met het analyseren van de bestaande bestemmingsplannen binnen de kernen van ’s Heerenberg en Zeddam. Ik heb hiervoor overleg gehad met de projectleider binnen Amer. Doel hiervan was om uit te zetten hoe ik deze plannen het beste in kaart zou kunnen brengen. 
In het geval van ’s Heerenberg heb ik eerst het aangeleverde basismateriaal, bestaande uit een veelheid aan verschillende ruimtelijke plannen, geordend. Hierdoor werd het voor mij makkelijker om in kaart te brengen op welke plaatsen is afgeweken van het oorspronkelijke bestemmingsplan, dat dateert uit 1986. Per adres heb ik bekeken welk plan vigeerde en welke kenmerken daarbij hoorden voor wat betreft de aspecten hoofdbestemming, subbestemming, type woning, goot- en bouwhoogte, en overige bijzonderheden. Eerst heb ik op de kaart van het plangebied aangegeven waar er in het verleden is afgeweken van het bestemmingsplan. Vervolgens heb ik de data verwerkt in een reeds bestaande adressenlijst in Excel. Middels deze Excel-tabel kon de tekenaar van de verbeelding (plankaart) in een oogopslag zien wat per adres de meest actuele bestemming is met bijbehorende kenmerken. 
Ook voor het bestemmingsplan Kom Zeddam heb ik een overzicht gemaakt van de bestaande ruimtelijke plannen binnen het plangebied. In dit geval was het basismateriaal wel geordend, waardoor het in kaart brengen van de vigerende bestemmingsplannen sneller verliep dan in het geval van bestemmingsplan Centrum ’s Heerenberg. Ook heb ik de afwijkingen ten opzichte van het moederplan, dat dateert uit 2007, op de kaart van het plangebied aangegeven. 
Evaluatie 
Het in kaart brengen van de verschillende ruimtelijke plannen binnen de twee kernen was redelijk goed uitvoerbaar. Voor vragen kon ik steeds terecht bij de projectleider. Toch bleek in 
19
20 
het geval van Centrum ’s Heerenberg dat ik bij het verwerken van de data in de Excel-tabel een fout had gemaakt, namelijk door de huisnummers niet los te koppelen van de straatnaam. Dit zorgde voor wat extra werk om dit weer recht te zetten. Ook heb ik aan mijn collega’s uitgelegd hoe mijn overzichtskaarten geïnterpreteerd moesten worden. Dit verliep verder zonder problemen. Dit project maakte voor mij inzichtelijk dat zelfs binnen één gemeente (Montferland) de documentatie van bestemmingsplannen erg verschilt. In het geval van Zeddam was het basismateriaal op een ordelijke manier aangeleverd, terwijl in het geval van s’ Heerenberg dit zeker niet het geval was. Verder kreeg ik door dit project ook inzicht in de data die nodig zijn om een verbeelding te maken. 
3.2 Ruimtelijke Onderbouwing (R.O.) camping ‘De Veluwse Wagen’ te Emst 
Aanleiding 
De eigenaar van het perceel Oranjeweg 67 heeft plannen om zijn Camping ‘de Veluwse Wagen’ uit te breiden. Om een goede en gezonde bedrijfsvoering mogelijk te maken, acht hij schaalvergroting noodzakelijk. 
Het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied” staat de uitbreiding van het perceel Oranjeweg 67 niet toe. Om de uitbreiding van de camping aan Oranjeweg 67 planologisch- juridisch gezien toch mogelijk te maken, is deze R.O. opgesteld en zijn de bijbehorende onderzoeken uitgevoerd. 
Doel 
Doel is het opstellen van een R.O. die gebaseerd is op milieutechnische onderzoeken die door derden uitgevoerd zijn. Op basis van deze R.O. kan de voorgenomen ontwikkeling meegenomen worden in het op te stellen voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Epe. 
Projectgebied 
Het perceel Oranjeweg 67 ligt ten zuidwesten van de bebouwde kom van Epe. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Oranjeweg. De Oranjeweg sluit in oostelijke richting aan op de Eperweg, die de hoofdverbindingsweg tussen Epe en Vaassen. In de nabije omgeving bevinden zich nog twee andere campings, namelijk camping ‘Reina’s Hoeve’ aan de Scharendseveldweg en camping ‘De Zandhegge’ aan de Woesterweg. De omgeving van het plangebied bestaat verder vooral uit bosrijke gronden. 
Figuur 3: ligging plangebied met rechtsonder het dorp Emst (Bron: Google Maps) 
Werkzaamheden 
Vanaf mijn vierde stageweek stelde mijn stagebegeleider mij voor de uitdaging om zelf een R.O. op te stellen. Een R.O. is nodig wanneer een voorgenomen ontwikkeling niet past
binnen het vigerende bestemmingsplan. Indien in de R.O. wordt bewezen dat de voorgenomen ontwikkeling op een aanvaardbare manier is te realiseren, kan de gemeente met een zogenaamd projectbesluit besluiten om die ontwikkeling groen licht te geven. Een R.O. heeft ongeveer de zelfde opbouw als een bestemmingsplan, maar is specifiek gericht op het verantwoorden van een buitenplanse ontwikkeling. Het bestaat uit twee delen: de onderbouwing en de verbeelding (SAB, 2013). 
De gemeente Epe leverde een standaard sjabloon aan waarin de R.O. opgesteld diende te worden. Voor een andere camping in de gemeente Epe is in 2011 in plaats van een R.O. een apart bestemmingsplan opgesteld (Gemeente Epe, 2011). Voor een deel heb ik dit bestemmingsplan als voorbeeld gebruikt voor het beschrijven van de beleidskaders ten aanzien van verblijfsrecreatie in de gemeente Epe. Een ander voorbeeld dat ik in een later stadium gebruikt heb, is een –door mijn collega Michiel Noordzij opgestelde– R.O. voor de herstructurering van een bouwmarkt/aannemersbedrijf in Vaassen. 
In de eerste fase ben ik begonnen met het schrijven van de inleiding, waarin ik de aanleiding, het doel en het projectgebied beschreven heb. Hierin heb ik onder andere aangegeven welk bestemmingsplan vigeert in het plangebied. Vervolgens heb ik in de planbeschrijving beschreven wat de huidige situatie is en wat de toekomstige situatie zal zijn. Ook heb ik met behulp van photoshop een impressie gemaakt van de nieuwe situatie met de daarin voorkomende functies (figuur 4). 
Figuur 4: impressieschets van nieuwe situatie (Bron: Ruth Bosch) 
Ten aanzien van de vraag welke onderzoeken er volgens de gemeente al gedaan waren en welke onderzoeken er nog uitgevoerd dienden te worden, heb ik met Henk van Paassen overleg gevoerd. Samen met hem heb ik een aantal vragen op papier gezet die ik vervolgens heb gesteld aan de architect. Aangezien de architect in verband met zijn vakantie die dag mij niet uitgebreid kon antwoorden, heb ik voor een aantal vragen telefonisch contact gehad met de initiatiefnemer. Het bleek echter dat ik voor de meeste vragen toch beantwoording nodig had van de architect en van de gemeente. 
In een tweede fase heb ik het voor verblijfsrecreatie relevante ruimtelijke beleid van de drie overheidslagen (rijksoverheid, 
21
22 
provincie/regio en gemeente) in kaart gebracht. Wat mij daarbij opviel was dat de hoeveelheid plannen significant toeneemt naarmate het overheidniveau lager wordt. Voor een aantal van deze beleidsdocumenten bestaan reeds standaardteksten die door Amer zijn opgesteld. Deze standaardteksten heb ik aangepast aan wat daadwerkelijk relevant is voor dit plan. Daarnaast ben ik zelf op zoek gegaan naar relevante beleidsdocumenten op internet. Voor elk relevant beleidsdocument heb ik ook een conclusie getrokken met betrekking tot het onderhavige plan. 
In derde instantie ben ik bezig geweest met het uitwerken van het hoofdstuk van de planologische en milieu-aspecten. Ook voor dit hoofdstuk geldt een standaard opbouw voor een R.O. (tabel 3.1). Alle afzonderlijke planologische en milieu-aspecten worden daarbij uitgewerkt door middel van de standaard opbouw ‘inleiding’, ‘dit plan’, en ‘conclusie’. Voor het schrijven van de inleidingen heb ik de R.O. van Michiel Noordzij gebruikt. Vervolgens heb ik voor het betreffende planologische cq. milieu-aspect aangegeven wat relevant is voor onderhavig plan, en of er inderdaad nader onderzoek nodig is. In verband hiermee zijn er een aantal onderzoeken uitgevoerd, te weten een verkennend bodemonderzoek en een archeologisch onderzoek. De conclusies van deze onderzoeken heb ik ook opgenomen in de R.O. 
Het laatste onderdeel van de R.O. vormt de conclusie. Hierin heb ik nog eens aangegeven wat de uitbreiding inhoudt. Daarnaast heb ik aangegeven dat het plan past binnen de voorwaarden die door het Rijk, de Provincie en de gemeente worden gesteld, dat de planologische- en milieuaspecten geen belemmering zijn en dat het plan economisch uitvoerbaar is. 
Evaluatie 
Het opstellen van deze R.O. was voor mij de eerste keer dat ik een ruimtelijk plan opstelde in een werkelijke situatie. Daarnaast was het ook een plan voor een betrekkelijk klein gebied, namelijk een kampeerterrein. Tijdens mijn opleiding heb ik gewerkt aan fictieve projecten waarin het plangebied veel groter was met meerdere functies en binnen een bredere regionale context. 
De benodigde informatie was reeds aanwezig. Ook had de gemeente een standaard format geleverd, waaraan de R.O. moest voldoen. In eerste instantie was het mij onduidelijk wat de toekomstige situatie precies zou zijn, aangezien er twee aparte schetsen waren aangeleverd. Verder heb ik de R.O. in grote lijnen zonder noemenswaardige problemen kunnen opstellen. 
Milieu-aspecten 
Bodemonderzoek 
Akoestisch onderzoek 
Luchtkwaliteit 
Geurhinder en veehouderij 
Externe veiligheid 
Bedrijven en milieuhinder 
Water 
Natuur 
C 
ultuurhistorie en archeologie 
Verkeer en parkeren 
Economische uitvoerbaarheid 
Tabel 3.1: Planologische en milieu-aspecten
Nadat een collega mijn concept R.O. had nagekeken, gaf hij aan dat de Nota Ruimte inmiddels is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hij had ook een R.O. geschreven voor een initiatief van een tuincentrum/ bouwmarkt binnen de gemeente Epe. Bij het vergelijken van zijn plan met dat van mij viel op dat de beschrijving van het provinciaal en regionaal beleid nog verder uitgebreid moest worden. Verder gaf hij bij een aantal zinnen aan dat de strekking goed was maar dat de formulering beter kon. 
Een vraag die bleef was welke onderzoeken er uitgevoerd moesten worden. Hiervoor heb ik telfonisch en via e-mail contact gezocht met respectievelijk de opdrachtgever en de betrokken ambtenaar van de gemeente Epe. Ik heb driemaal gesprekken gevoerd met gemeente Epe en de verantwoordelijke architect om de R.O. aan te passen aan hun wensen. Uitkomst hiervan was dat ik nog een lijst van wijzigingen moest doorvoeren. 
Omdat dit een project is waar ik min of meer de eindverantwoordelijkheid voor heb gekregen, is dit project voor mij ook het meest leerzaam geweest. Wat ik er vooral van geleerd heb, is dat communicatie met zowel de opdrachtgever als gemeente essentieel is. Ik heb dan ook de spilfunctie, zoals die van een planoloog wordt verwacht te vervullen, zelf op die manier ondervonden. In de toekomst zou ik graag meer van deze projecten willen doen, omdat ik hierdoor het meeste leer. 
3.3 Toelichting woonregeling, Utrechtse Heuvelrug 
Inleiding 
Gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft Amer verzocht om te helpen met het opstellen van een aantal standaarddocumenten ten behoeve van de actualisering van bestemmingsplannen. De standaardregels maken onderscheid in stedelijk gebied (S) en het buitengebied (B). Voor het stedelijk gebied zijn drie aan elkaar verwante maar op onderdelen verschillende bestemmingen gemaakt: S1, S2 en S3. Voor het buitengebied zijn er twee bestemmingen gemaakt die op onderdelen verschillen van elkaar: B1 en B2. 
Werkzaamheden 
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft Amer ook gevraagd om de maatvoeringsvoorschriften te visualiseren, om zo in een oogopslag te kunnen zien wat voor bestaande en nieuwe woningen wel en niet mag. Een van de Amer-juristen kwam vervolgens naar mij toe met de vraag of ik de maatvoeringsvoorschriften die zij in de toelichting op de woonregeling heeft uitgewerkt, zou kunnen visualiseren. 
In het basismateriaal was onder andere een stroomschema voor de maatvoeringsvoorschriften aanwezig. Dit stroomschema heb ik gebruikt om elk geval de maatvoeringsaspecten van bouwvlakken binnen de categoriën S1/B1 (vrijstaand) en S2 /B2 (aaneengebouwd) te schetsen (de maatvoeringsaspecten van stedelijk en buitengebied zijn vrijwel gelijk). Voor de categorie S3 (gestapeld) geldt dat eventuele nader gewenste uitbreidingen buiten de bestaande massa afzonderlijk via een separaat planologisch traject moeten worden afgewogen. 
23
24 
Figuur 5: maatvoeringsaspecten aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen 
Nadat ik de schetsen had voorgelegd aan deze collega heb ik de schetsen verder uitgewerkt in SketchUp, waarbij ik die gevallen waar de bestaande situatie als uitgangspunt moet dienen, buiten beschouwing heb gelaten. Ook heb ik de maatvoeringsaspecten voor aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen uitgewerkt (figuur 5). 
Evaluatie 
Deze opdracht gaf mij de kans om in zekere zin creatief bezig te kunnen zijn. Zowel de juriste als andere collega’s waren enthousiast over het eindresultaat. Voor die gevallen binnen S1 en S2 waarvoor de maatvoeringsvoorschriften van belang zijn, 
heb ik zowel een bovenaanzicht als een vogelvluchtperspectief getekend. De visualisaties van de maatvoeringsvoorschriften heb ik aangepast naar aanleiding van de opmerkingen die de gemeente Utrechtse Heuvelrug gestuurd had. Concluderend vind ik dit een leerzame opdracht, omdat op deze manier de maatvoeringsaspecten niet alleen tekstueel maar ook visueel inzichtelijk worden gemaakt. 
3.4 Ruimtelijke onderbouwing (R.O.) Café de Peer, ‘s Heerenberg 
Aanleiding 
De eigenaar van café de Peer, gevestigd aan Emmerikseweg 12 in ‘s Heerenberg, heeft plannen om zijn uit te breiden. De uitbreiding heeft betrekking op de serre aan de zuidoostzijde van het pand. 
Het geldende bestemmingsplan Kom ‘s-Heerenberg staat de voorgenomen uitbreiding van de serre niet toe. De gemeente
Montferland heeft echter aangegeven mee te willen werken aan het initiatief. Aangezien de gemeente momenteel bezig is met het actualiseren van het bestemmingsplan voor het centrum van ‘s Heerenberg kan dit initiatief worden meegenomen in dit bestemmingsplan. Voorwaarde is echter dat uit een ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het initiatief ruimtelijke inpasbaar is. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hier in. Verder dient er ook een omgevingsvergunning aangevraagd worden. 
Doel 
Doel is het opstellen van een R.O. die gebaseerd is op milieutechnische onderzoeken die door derden uitgevoerd zijn. Op basis van deze R.O. kan de voorgenomen ontwikkeling meegenomen worden in het bestemmingsplan centrum ‘s Heerenberg van de gemeente Montferland. 
Projectgebied 
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het centrum van ‘s Heerenberg aan de Emmerikseweg 12 (figuur 6). Verder ligt het plangebied schuin tegenover voormalig Jezuïetenklooster ‘St. Bonifacius’. 
Figuur 6: luchtfoto Café de Peer te ‘s Heerenbergh (Bron: Google Maps). 
Werkzaamheden 
De gemeente Montferland heeft geen eisen gesteld ten aanzien van de vorm van de R.O. Voor het opstellen van deze R.O. heb ik gebruik gemaakt van de bestaande plantekst van een andere R.O., die een collega reeds had gemaakt. Die ontwikkeling betreft de overkapping van het terras van een ijssalon in ’s Heerenberg. Het initiatief betreft een ontwikkeling die dus veel minder verstrekkend is dan het geval was bij camping De Veluwse Wagen (paragraaf 3.2). 
Omdat het slechts een geringe ingreep betreft, heb ik alleen de lokale beleidsdocumenten doorgenomen. In dit geval bleek alleen Masterplan ’s Heerenberg relevant te zijn. Deze heb ik dus meegenomen in de beleidsomschrijving. 
Vervolgens heb ik de planologische en milieu-aspecten uitgewerkt. Hierin kwamen geen belemmeringen naar voren voor het uitvoeren van de beoogde ontwikkeling. 
Evaluatie 
In vergelijking met de R.O. voor camping De Veluwse Wagen viel de hoeveelheid werk erg mee. Dit kwam vooral ook doordat mijn college een soortgelijke R.O. had opgesteld, waarvan het meeste ook gold voor deze R.O. Bovendien is de uitbreiding veel minder groot dan in het geval van camping De Veluwse Wagen, waardoor de planologische en milieu-effecten op de omgeving minimaal zijn. Een aspect dat nog wel kritisch moest worden bekeken is het aspect bodem, omdat de bodem verontreinigd is met brandstofcomponenten. Omdat de uitbreiding van de serre geen fundering behoeft, behoeft dit aspect echter ook geen nader onderzoek. 
25
Deel II 
Onderzoeksvoorstel 
Nieuwe landgoederen en 
ruimtelij 
k 
e 
kwaliteit
28
1 Inleiding 
Hoewel er dus altijd sprake is van meerdere perspectieven op landgoedontwikkeling, kies ik ervoor om een aantal landgoedontwikkelingsprojecten te bestuderen met betrekking tot het aspect landschappelijke kwaliteit. Wat deze landschappelijke kwaliteit inhoudt, is deels vastgelegd in gemeentelijke welstandsnota’s. Gemeentes zijn op basis van artikel 12a van de Woningwet verplicht hun eigen welstandsbeleid vast te leggen in een welstandsnota met strikte welstandscriteria. Welstandscommissies hebben de wettelijke plicht hun oordeel te baseren op de welstandscriteria, zoals die vermeld staan in de welstandsnota. Gemeentes hebben echter ook de mogelijkheid om geen welstandsbeleid te voeren en dus de architectonische kwaliteit vrij te laten. Veel gemeentes staan nu al een ruim welstandsbeleid voor, of hebben het geheel afgeschaft. 
Gommer heeft in 2007 een onderzoek uitgevoerd onder welstandscommissies uit Groningen en Friesland, waarin zij geanalyseerd zijn op hun welstandstoetsing. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt dat welstandscommissies soms erg subjectief toetsen. Hij onderscheid daarbij drie typen motiveringen: “Motiveringen waarbij duidelijk getoetst wordt aan criteria, motiveringen waarbij subjectieve begrippen worden gebruikt die vervolgens wel worden geconcretiseerd of toegelicht door alternatieven voor te stellen, én motiveringen die subjectieve begrippen bevatten die niet worden toegelicht.” (Gommer, 2007, p.21). 
1.1 Achtergrond en aanleiding 
Bij de ontwikkeling van nieuwe landgoederen is vaak sprake van tamelijk welgestelde particulieren die, zelfs in de huidige tijd van economisch crisis, en om verschillende redenen, een nieuw landgoed willen beginnen. Nieuwe landgoederen worden vaak, maar niet uitsluitend, op percelen gerealiseerd die voorheen waren bestemd als agrarisch bedrijf. Het ontwikkelen van nieuwe landgoederen wordt door de overheid vaak gezien als een manier om op een verantwoorde wijze nieuwe natuur in het buitengebied te realiseren. De redenering is dat het groen (nieuwe natuur) het doel is en het rood (het landgoed) het middel. Toch kunnen de meningen met betrekking tot het eindresultaat zeer uiteenlopen. Agrariërs staan bijvoorbeeld vaak negatief tegenover landgoedontwikkeling, vanwege de milieutechnische en planologische beperkingen die het met zich mee brengt voor hun eigen bedrijfsontwikkeling. 
Landgoederen raken dus een reeks van belangen. Dat geldt ook voor bestaand landgoederen, zoals bijvoorbeeld Albers betoogt in haar publicatie ‘het gewichtloze gewogen’ (1987, p. 17), namelijk dat “landgoedbeleid vanuit een gezichtspunt uit den boze is.”. Volgens haar zal het beleid “er zoveel mogelijk op gericht moeten zijn een gulden middenweg te bewandelen tussen de vele tegenstrijdige belangen. Het ene landgoed is van grote cultuurhistorische waarde, een ander zal sterk in de aandacht van de biologen staan, weer een ander is recreatief van groot belang.”. 
29
30 
sprake van een ‘gebrek aan expertise’, ‘verkokering’ en ‘koudwatervrees’ en is er daarom nog nauwelijks beleid ontwikkeld ten aanzien van nieuwe landgoederen (Vader et al., 2012b, p.12). 
In bepaalde gebied zijn nieuwe landgoederen meer geschikt dat in andere. De gemeente heeft als taak hier een eenduidige visie voor te formuleren. Nieuwe landgoederen kunnen namelijk op lokale en regionale schaal een bijzondere ruimtelijke kwaliteit bewerkstelligen. Het is dus van groot belang dat de gemeentelijke overheid niet alleen een besluit neemt, maar de vastgestelde kwaliteiten ook vanaf het begin tot het eind waarborgt (Gerritsen et al., 2007, p.27). 
1.2 Doelstellingen en onderzoeksvragen 
Het doel van deze reflectie is om in kaart te brengen in hoeverre de instandhouding of vergroting van de ruimtelijke kwaliteit, zowel binnen (realisatie) als buiten (beheer) de planprocedure, gewaarborgd wordt. Hierbij wordt ook aandacht geschonken aan de ruimtelijke kwaliteit die bestaande landgoederen hebben door de eeuwen heen hebben gehad. De hoofdvraag luidt daarom als volgt: 
In hoeverre is het instrumentarium waar gemeentes nu over beschikken afdoende voor de landschappelijke beoordeling van nieuwe landgoederen, met inachtneming van de 
Voor nieuwe landgoederen geldt echter bijna altijd dat ze afwijken van de vigerende welstandsnota. Welstandsnota’s zijn namelijk in beginsel conserverend van aard. Het is ook goed om onderscheid te maken tussen het landhuis en het omringend landschap. Vaak gaat de beoordeling van de welstandscommissie vooral over het landhuis en wordt er nauwelijks aandacht besteed aan het landschapsplan. Toch ligt hier vaak de spanning voor ontwerpers van een landgoed: ‘Aan de ene kant moet een landgoed prominent herkenbaar zijn als landgoed, aan de andere kant moet het op een of andere manier aansluiten bij de omgeving. In Zuid-Holland passen de verplichte bossen veel minder goed dan bijvoorbeeld in Drenthe.’ (Hendriks, 2009, p. 42). 
In een toenemend aantal gemeentes is sprake van initiatieven voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Dit stelt gemeentes voor de vraag hoe zij daar mee omgaan: is het wel mogelijk om nieuwe landgoederen te beoordelen op basis van algemene welstandscriteria, of gaat het altijd om locatiespecifiek maatwerk? Of komen nieuwe landgoederen, ondanks hun onderlinge verschillen, toch zodanig overeen dat er een nieuw instrument voor nieuwe landgoederen kan worden ontwikkeld? Voor bestaande landgoederen worden in verschillende gemeentes reeds nieuwe regelingen en instrumenten gehanteerd, zoals het signaleren van het landgoed met de aanduiding ‘landgoedbiotoop’ in het bestemmingsplan en het regionaal zoneren van een regionale clustering van bestaande landgoederen. Voor nieuwe landgoederen is er bij gemeentes echter vaak
landschappelijke kwaliteit die landgoederen vanaf hun ontstaan hebben gehad? 
Om te komen tot een antwoord op deze hoofdvraag zal het begrip ‘nieuwe landgoederen’ verhelderd worden en zal de landschappelijke kwaliteit van landgoederen in een historische context worden geplaatst. Vervolgens is het de vraag in welke mate gemeentes, rekening houdend met de landschappelijke kwaliteit van landgoederen door de eeuwen heen, nieuwe landgoederen kunnen beoordelen op hun bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. De deelvragen luiden daarom als volgt: 
Wat wordt verstaan onder nieuwe landgoederen?1. 
Welke landschappelijke kwaliteit hebben landgoederen 2. vanaf hun ontstaan gehad? 
Met welk instrumentarium beoordeelt de gemeente 3. de bijdrage van nieuwe landgoederen aan de landschappelijke kwaliteit? 
Is dit instrumentarium afdoende, of is er vraag naar een 4. aanvullend of zelfs nieuw instrumentarium? 
De eerste drie deelvragen zullen in dit onderzoeksvoorstel al voor een groot deel beantwoord worden, terwijl de vierde deelvraag nog beantwoord moet worden door het verrichten van de interviews met gemeente-ambtenaren. De aanpak voor dit onderzoek wordt vermeld in hoofdstuk 5. Gezien het feit dat de tijd die beschikbaar was om dit tijdens mijn stage te doen beperkt was, heb ik er voor gekozen vooral het literatuuronderzoek goed uit te voeren. 
31
32 
en omgeving worden vormgegeven door zowel bouwkundige elementen; (tuinmuren,verlichting, kunstwerken, aanduidingen etc.) en tuinelementen; (hagen, tuinbedden, gesnoeide struiken, bossages etc.) Gezamenlijk wordt een ensemble gevormd die het landgoed een eigen karakter en identiteit geeft; 
Bebouwing bestaat uit diverse architectonische • elementen waarbij het hoofdgebouw het hoogtepunt vormt. Deze wordt begeleid door diverse architectonische en of andere ruimtelijke elementen zoals bijvoorbeeld het koetshuis, de toegangspoort, kunstwerken, een oranjerie, follie, prieel en theekoepel; 
Een landgoed is bebouwd met een (woon)gebouw • van ‘allure’. Het landhuis kent een hiërarchie van verschillende typen ruimten; monumentale ontvangstruimten met een representatief karakter, privé-ruimten met een intiemer karakter en dienstruimten die functioneel van aard en afmeting zijn; 
Een landgoed heeft een eigen karakter; het is uniek.• 
Daarnaast worden landgoederen ook gekenmerkt door hun functies voor de omgeving: “Landgoederen hebben een multifunctioneel karakter en combineren functies als 
landbouw, bosbouw, cultuurhistorie, natuurbeheer, bewoning en recreatie. Het is met name de samenhang van elementen die het herkenbaar maken als landgoed: lanen al 
dan niet gericht op monumentale gebouwen, afwisseling van bos en landbouwgrond, natuur- en waterelementen, verspreide boerderijen in eenzelfde stijl opgetrokken en 
dergelijke. Veel landgoederen zijn opengesteld voor 
2.1 Bestaande en nieuwe landgoederen 
Landgoederen zijn in Nederland te onderscheiden in ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ landgoederen. In de Natuurschoonwet van 1928, waarin landgoederen voor het eerst wettelijk werden beschermd, wordt een landgoed als volgt omschreven: 
“Een landgoed is een, in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen dat waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen - voor zover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is” (Rijksoverheid, 2013). Er moet dus sprake moet zijn van een ‘karakteristieke verschijningsvorm’ die voor het ‘behoud van het natuurschoon wenselijk is’. Gemeentes kunnen in hun welstandsnota’s aangeven welke specifieke kenmerken hun bestaande landgoederen typeren. Maar er zijn ook algemene fysieke kenmerken van landgoederen. Gemeente Dronten heeft bijvoorbeeld In het ‘beeldkwaliteitskader landgoedbebouwing gemeente Dronten’ aangegeven wat deze algemene kenmerken inhouden (Gemeente Dronten, 2004, p.13): 
Er is een sterke eenheid tussen omgeving en • bebouwing. Het landschap wordt ingericht met natuurlijke en bouwkundige elementen die zorgvuldig op elkaar zijn afgestemd. Overgangen tussen gebouwen 
2 Landgoed en buitenplaats
en nieuwe buitenplaatsen die in het recente verleden zijn ontwikkeld of momenteel ontwikkeld worden, te onderscheiden zijn van bestaande landgoederen en historische buitenplaatsen. Vervolgens bestaan er verschillen tussen bestaande landgoederen en historische buitenplaatsen. Ook voor nieuwe landgoederen en buitenplaatsen geldt dat er verschillen zijn, hoewel die in sommige provincies als één en hetzelfde worden beschouwd. 
Bestaande landgoederen en historische buitenplaatsen 
In het verleden konden buitenplaatsen deel uit maken van landgoederen. Het begrip buitenplaats ontstond in de Renaissance (18e eeuw) en werd destijds ook gebruikt voor landgoederen (Albers, 1987). In die tijd werden huis en tuin als een onlosmakelijk geheel gezien. De vormgeving van het interieur liep in zekere zin door in het exterieur, onder andere door het gebruik symmetrie-assen (Brinckman & Henry-Buitenhuis, 2006, p.21). Tromp & Henry-Buitenhuis (1991, p.9) geven deze hechte relatie tussen landhuis en tuin weer door het begrip buitenplaats te definiëren als “de eenheid van een landhuis met bijgebouwen, waterpartijen, tuin en park”. 
Een belangrijk verschil tussen bestaande landgoederen en historische buitenplaatsen is het doel waarmee ze zijn gesticht. Voor de historische buitenplaatsen geldt dat ze hoofdzakelijk dienden als (zomer)verblijf buiten de stad, om de rottingsgeuren en de vuiligheid van de stad tijdelijk te verruilen met de schoonheid en puurheid van het 
recreatief medegebruik. Ook dit 
draagt bij aan de maatschappelijke waarde.” (Provincie Overijssel, 2008). 
Voor nieuwe landgoederen is de definitie verschillend van die voor bestaande landgoederen. De toenmalige ministeries van LNV en VROM hebben in het Structuurschema Groene Ruimte van 1995 de volgende definitie gehanteerd: 
“Een nieuw te ontwikkelen en duurzaam te beheren boscomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin één gebouw (woonhuis) van allure met maximaal drie wooneenheden. Het gebouw heeft primair een woonfunctie. De minimale omvang van de bebossing is 5 hectare. Maximaal 10 procent van de totale oppervlakte is privéterrein en de rest is openbaar toegankelijk. Het geheel heeft een belangrijke maatschappelijke meerwaarde.” (Koops, 2003). Overigens is het begrip bebossing bij nader inzien niet helemaal juist, omdat in sommige gebieden bebossing de openheid van het landschap aantast. Daarom heeft het ministerie van VROM de definitie deels verruimd met 5 hectare bos- of natuurcomplexen, die vergezeld kunnen gaan met andere gronden (VROM, 2008, p2). 
2.2 Landgoederen en buitenplaatsen 
Er bestaat vaak onduidelijkheid over het verschil tussen het begrip ‘landgoed’ en het begrip ‘buitenplaats’. Allereerst moet vermeld worden dat de nieuwe landgoederen 
33
34 
platteland. Voor de eigenaren van bestaande landgoederen gold eenzelfde motivatie, maar was de realisatie en instandhouding afhankelijk van de pacht van boerderijen die tot het landgoed behoorden. Historische buitenplaatsen waren kleiner en werden vaak gefinancierd met handel (buitenplaatsen2012.nl, 2013). 
Nieuwe landgoederen en nieuwe buitenplaatsen 
Onderzoek toont aan dat steeds meer particulieren en bedrijven zich willen vestigen in een groene omgeving. Daarom is in de jaren ’90 al aangegeven dat er gebieden moeten worden toegewezen waarin aan deze toenemende vraag zou kunnen worden voldoen. In de Visie Stadslandschappen (1995, p.54) wordt gesproken over ‘nieuwe buitenplaatsen’, waaronder verstaan wordt: ‘een complex van gebouwen in een parkachtige omgeving, waarbij gebouwen en park in samenhang zijn ontworpen.’ Verder wordt gesteld dat deze nieuwe buitenplaatsen mogelijkheden bieden op diverse terreinen. Zo worden hierdoor ecologische verbeteringen gerealiseerd en worden natuurlijke watersystemen hersteld. Niet minder belangrijk is dat de nieuwe buitenplaatsen als parkgebieden kunnen gelden voor recreatie ten behoeven van stedelingen (Ministerie LNV, 1995, p.54). 
Het verschil tussen nieuwe landgoederen en nieuwe buitenplaatsen is dat de laatste meer mogelijkheden bieden voor stedelijke functies en een kleinere oppervlakte beslaan (2-5 hectare) dan bij de eerste. Er is eerder sprake van een parkachtige setting met beperkte openingstijden (Beldman, 2008, p.40). 
Figuur 1: Bestaand landgoed Mariënwaardt en historische buitenplaats Vredelust 
(Bronnen: www.gastvrijelandgoederen.nl en www.landgoedenbuitenplaats-zh.nl)
Figuur 2: Nieuw landgoed Heidevloed (links) en Wolfsdael (rechts), met resp. een moderene en traditionele uitstraling (Bronnen: www.gebouwvanhetjaar.nl en http://www.t2architecten.nl) . 
Figuur 3: Nieuwe buitenplaats in Victoriaanse stijl Hampton Court en nieuwe buitenplaats Zwartewaal 
(Bron: http://hamptonvillas.blogspot.nl en http://www.artnieuwpoort.nl) 
35
36 
voordeel was echter niet het enige belang voor de eigenaren, maar juist ook de veiligheid die hun woningen boden tegen roversbenden. Dit blijkt onder andere uit de situering en inrichting van deze woningen ten opzichte van de omliggende landerijen. Zo werden ze vaak voorzien van extra dikke muren en brede grachten. Voor de door koophandel rijk geworden adel was juist ook de aantrekkelijkheid van het buitenleven een reden om een landgoed te bezitten. Het landgoed bood ruimte om hun arcadisch levensideaal daar te realiseren met aandacht voor ontspanning, natuur en landschap (Laarse, 2007, p. 26). Voor de kerk (kloosterorden) was het echter meer vanuit ideologisch perspectief van belang om veilige landbouwgronden te bezitten: hun voortbestaan werd daarmee gegarandeerd. 
3.2 Industriële tijd 
Ook na de Middeleeuwen blijven de genoemde economische dragers van groot belang. Wel neemt het bosareaal fors af doordat agrariërs hun vee ook (illegaal) in de bossen laten grazen. In het begin van de 19e eeuw blijkt het bosareaal weer toegenomen te zijn. Dit is vooral te wijden aan rijke particulieren, die naaldbomen lieten planten ten behoeve van de mijnbouw. De onderwerping van het bosareaal aan de grillen van de markt was voor industriëlen einde 19e eeuw aanleiding om de overheid aan te sporen tot actievere rol. Met de oprichting van organisaties als de Heidemaatschappij (1888) en 
3.1 Vroege Middeleeuwen 
De ontwikkeling van landgoederen gaat terug naar de Vroege Middeleeuwen. Eeuwenlang bestond er een essencultuur, waarin heideplaggen en schapenmest gebruikt werd voor de bemesting van de hoger gelegen, lemige gronden, de esgronden. Omdat voor deze manier van bemesten veel grond nodig was (1 ha bemesting op basis van 10-20 ha heidegrond), werden heidegronden steeds schaarser. Bovendien groeide ook de bevolking. Regels omtrent het gebruik van de woeste (heide) gronden was gewenst. Zo werden de gronden tot publiek bezit gemaakt. Ten noorden van de rivieren werden dat de zogenoemde marken en malen en ten zuiden van de rivieren de ‘gemeynten’. Toch kwamen deze gronden steeds meer in het bezit van particuliere grootgrondbezitters, de adel en de kerk. Zij bouwden vervolgens op deze gronden voor zichzelf woonhuizen bouwen, die gefinancierd konden worden met de opbrengsten uit de bijbehorende omliggende landerijen, bossen en weilanden (Kamerbeek, 2012, p. 22). 
De basis voor de kenmerkende hedendaagse landgoederenstructuur werd reeds gelegd in de bouw van kastelen, havezaten, stinsen en borgen (Ottens, 2011, p. 41). De eigenaren haalden inkomsten uit de verpachting van weilanden aan boeren, hout- en jacht opbrengsten . Dit geeft aan dat landgoederen vanaf het begin al multifunctioneel van aard waren en verschillende economische dragers vertegenwoordigden. Economisch 
3 Van bestaand naar nieuw
Figuur 4: Aandeel van het totale bosareaal in bezit van particulieren, overheden inclusief Staatsbosbeheer (SBB) en de terreinbeherende organisaties (TBO’s) Natuurmonumenten en provinciale Landschappen (Bron: Kamerbeek, 2012). 
Staatsbosbeheer (1899) werd de omslag aangegeven in het bezit en beheer van natuur. 
3.3 De 20e eeuw 
Nadat de bossen eeuwenlang private eigendommen waren, kwamen ze nu steeds meer in het bezit van natuurbeschermingsorganisaties zoals Natuurmonumenten (1905). Deze krijgen steeds meer de steun van de overheid door middel van nieuwe regelgeving. Bescherming van natuurschoon wordt in 1917 voor het eerst vastgelegd als overheidsdoel in de Noodboswet (Kamerbeek, 2012, p. 22). De Natuurschoonwet werd in 1928 geïmplementeerd om de bestaande landgoederen particulier bezit te laten blijven als bijvoorbeeld de eigenaar kwam te overlijden. In deze wet werden onder bepaalde voorwaarden fiscale voordelen verstrekt aan landgoedeigenaars. Voorbeelden hiervan zijn vrijstelling van successierecht, inkomsten- en vermogensbelasting. 
Na 1960 werd als gevolg van een loongolf de arbeidsintensieve houtproductie relatief duur. Alleen door schaalvergroting toe te passen of door dienstencoöperaties op te richten, was houtproductie nog rendabel. Bovendien werd de afzetmarkt aanzienlijk kleiner door de vele mijnsluitingen. Als gevolg daarvan verkochten steeds meer particuliere landgoedeigenaren hun landgoed aan overheden en terreinbeherende organisaties (TBO’s) (figuur 4) (Kamerbeek, 2012, p. 25). 
37
38 
3.4 De 21e eeuw 
In de 21e eeuw is het particulier bezit van landgoederen nog verder teruggelopen. Op dit moment kent Nederland nog steeds zo’n 7500 landgoederen. Ongeveer een derde hiervan (2450) is openbaar toegankelijk. Van die openbare landgoederen is driekwart eigendom van particulieren. 
In de jaren ’90 heeft de overheid beleid geformuleerd voor nieuwe landgoederen, omdat er een tekort aan bos werd geconstateerd. Particulieren werden door dit beleid uitgenodigd om een bijdrage te leveren aan het vergroten van het bosareaal, waar zij vervolgens voor gecompenseerd werden (AGD Weekend, 2011). 
Een belangrijk onderdeel van dat beleid is het ‘rood voor groen’-principe. De kern van dit principe is dat de zwakke functie groen meelift met de sterke functie rood. Er is over het algemeen veel bereidwilligheid om te kunnen wonen en/of werken in een groene setting. Op basis van het rood voor groen is dit mogelijk, mits men een bepaalde ‘groentoeslag’ betaald. Achteraf blijkt het door de rijksoverheid gewenste aantal nieuwe landgoederen bij lange na niet gehaald (Vader et al., 2012b, p.12)
initiatief te stimuleren. Zo loopt het goedkeuringsproces voor nieuwe landgoederen sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Wro uitsluitend via de gemeente, waarbij de provincie slechts een toetsende rol heeft (Vader & Olthuis, 2012b, p.13). 
In dit hoofdstuk worden de onderscheiden stappen benoemd die de landgoedontwikkelaar heeft te nemen. Ook wordt aangegeven wat het gemeentelijk beleidsinstrumentarium is ten aanzien van nieuwe landgoederen, waarbij vervolgens wordt aangegeven hoe de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe landgoederen middels die instrumenten gewaarborgd kan worden. 
4.2 Het ontwikkelingsproces 
Het ontwikkelingsproces van landgoederen kent verschillende fases. Een logische eerste stap is dan ook het verkrijgen van de grond, hoewel die vaak al in bezit is van de initiatiefnemer. De tweede fase omvat de planologische procedure die doorlopen moet worden. Deze fase wordt dan ook vaak als de moeilijkste en tijdrovende fase ervaren. De laatste drie fases betreffen het daadwerkelijk realiseren van het landhuis, het inrichten van de omliggende gronden en het beheer daarvan (tabel 4.1). In de oriëntatiefase is het van belang dat de initiatiefnemer een landgoedvisie opsteld. In de volgende fases komt de inrichting van het nieuwe landgoed ter sprake in het landschapsplan en wordt er een ruimtelijke onderbouwing opgesteld om de bestemmingsplanherziening mogelijk te maken. Hoewel de gemeente al eerder betrokken wordt in het proces is daar pas het gemeentelijk beleidsinstrumentarium aan de orde. 
4.1 Inleiding 
Met de invoering van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 zijn gemeentes het bevoegd gezag geworden voor de initiatiefnemer van een te ontwikkelen landgoed. Vooral kleine gemeentes zijn echter vaak onbekend met het concept nieuwe landgoederen, hoewel het beleid daarvoor al in 1995 geformuleerd is. Het is echter niet alleen onervarenheid, maar ook een gebrek aan visie van gemeentes ten aanzien van nieuwe landgoederen. Toch zal de gemeente, als bevoegd gezag, haar instrumenten moeten inzetten om de financiering en concrete invulling van een nieuw landgoedinitiatief in goede banen te leiden. 
Een gemeente is daarbij verplicht de eisen vanuit het provinciaal kader, die vermeld staan in de provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte, over te nemen. Als aanvulling daarop kan een gemeente concretere eisen stellen ten aanzien van nieuwe landgoederen door een koppeling te maken met planologische regelingen als rood-voor-rood (RvR), rood-voor-groen (RvG) en vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). Verder kan de gemeente aangeven welke stukken moeten worden ingeleverd en aan welke verdere eisen voldaan moet worden (Vader et al., 2012a, p.22). 
Omdat de overheid steeds minder budget heeft om de natuurdoelen te halen, heeft het de regelgeving ten aanzien van landgoedontwikkeling versoepeld. Op die manier probeert het Rijk nieuwe natuur via particulier 
4 Gemeentelijke instrumentarium 
39
40 
ecologie, recreatie, economie, etcetera in kaart gebracht worden (FPG, 2012, p.8). 
Een landgoedvisie geeft niet alleen de landgoedontwikkelaar inzicht in de verschillende waarden van het te ontwikkelen landgoed, maar is ook een handig communicatiemiddel naar andere partijen toe om de noodzaak ervan te onderbouwen. Het verschaft ook al antwoorden aan de landgoedontwikkelaar op vragen die vanuit gemeentelijke belangen gesteld zullen gaan worden, bijvoorbeeld hoe het landgoed functioneel en visueel aansluit op de reeds in de omgeving aanwezige waarden en functies. Een landgoedontwikkelaar doet er goed aan om met een marktonderzoek aan te tonen dat er vraag is naar de functies die hij op het landgoed wil realiseren (FPG, 2012, p.10). 
Gezien het feit dat landgoederen vanaf hun ontstaan een multifunctioneel karakter hebben gehad, is het van belang om te benadrukken dat die multifunctionaliteit ten goede komt aan de maatschappelijke en financiële haalbaarheid van het plan. Gemeentes moeten dan echter ook bereid zijn om hun kwantitatieve gebiedseisen niet sectoraal, maar integraal te stellen (Evers et al., 2003, p.75). 
Tijdens het vooroverleg voert de initiatiefnemer verkennende gesprekken met de gemeente en eventueel met de provincie en het waterschap. Ook betrekt hij deskundigen in het proces, zoals een ruimtelijk adviseur, een landschapsarchitect en een financieel deskundige. 
De landschapsarchitect maakt een schetsontwerp, waarin toonbaar wordt voldaan aan de voorwaarden die de gemeente stelt ten aanzien van de inrichting en locatie van het landgoed. 
F 
aseActiviteitDeelfases1Verkrijgen/aankoop van grond (kan al in bezit zijn) 2De omzetting van de landbouwfunctie naar de functie landgoedOriëntatiefase; landgoedvisieVooroverleg Schetsontwerp Ontwerpfase; landschapsplan en ruimtelijke onderbouwingPlanologische proceduresUitvoering3Het bouwrijp maken van de grond en inrichten van het landgoed4Het bouwen van het landhuis (de landhuizen) 5Gebruik, instandhouding en beheerTabel 4.1: stappenplan voor landgoedontwikkeling (Bewerkting uit Vader et al., 2012a, p.55) 
Landgoedvisie 
Een initiatiefnemer moet goed voorbereid zijn alvorens hij de fase in gaat van de planologische procedures, waar in de volgende paragraaf op in wordt gegaan. Tijdens de oriëntatiefase bereidt de initiatiefnemer zich voor door het idee voor een nieuw landgoed te toetsen aan de provinciale 
en gemeentelijke kaders. In samenwerking met een ruimtelijk adviseur, rentmeester of cultuurhistoricus kan hij ook een landgoedvisie opstellen. Daarmee kunnen de verschillende potentiële waarden van het landgoed aangaande landschap,
door het overleggen van een landschapsplan en een ruimtelijke onderbouwing door de landgoedontwikkelaar, zijn afspraken vastgelegd met betrekking tot onder meer de kosten van het te ontwikkelen landgoed. 
De gemeente is verplicht om de kosten op de landgoedontwikkelaar te verhalen. De kosten worden uiteengezet in een kostensoortenlijst (Infomil, 2013). Maar de gemeente geeft ook haar verplichtingen aan en welke middelen zij daartoe in zal zetten. De Federatie Publiek Grondbezit heeft een voorbeeld gemaakt van een anterieure overeenkomst, die door veel gemeentes gebruikt wordt. Hoofddoel van de anterieure overeenkomst is dat de landgoedontwikkelaar natuur ontwikkeld en beheert, waarvan de kosten deels dan wel geheel worden gedekt met de opbrengsten uit de ontwikkeling van een of meerdere landgoedwoningen van allure (Vader et al., 2012a, p.73). 
In plaats van een anterieure overeenkomst heeft de gemeente ook de mogelijkheid om een exploitatieplan op te stellen. Dit gebeurt alleen als het kostenverhaal onvoldoende is verzekerd (FPG, 2012, p.33). Uit de praktijk blijkt echter dat in de meeste gevallen een anterieure overeenkomst wordt aangegaan en de gemeentes dus het privaatrechtelijke spoor de voorkeur geven boven het publiekrechtelijke spoor. Vooral omdat het “(…) de kans biedt op een hogere opbrengst voor de gemeente, het de mogelijkheid tot maatwerkafspraken biedt en bestuurlijke lasten en procedures uitspaart” (Geerdes & Van Dam, 
Met het schetsontwerp kan de initiatiefnemer naar het college gaan om een verzoek te doen om een intentieverklaring. Hiermee committeren beide partijen zich aan het verwezenlijken van het landgoed, mits ook de naaste buurtbewoners akkoord gaan. 
Landschapsplan 
Als ook de buurtbewoners akkoord gaan met het plan, kan een landschapsplan worden opgesteld. Dit plan vertaalt het plan van eisen dat gezamenlijk opgesteld is in een beeldkwaliteitsplan, inrichtingsplan en beheerplan. Ook stelt de ruimtelijk adviseur parallel aan deze ontwerpfase een ruimtelijke onderbouwing op, waarin de resultaten van verplichte onderzoeken worden toegelicht. In de ruimtelijke onderbouwing komen alle relevante belangen aan de orde en wordt aangegeven dat er voor deze belangen geen schadelijke effecten zullen optreden. Deze ruimtelijke onderbouwing zal als basis dienen om de bestemmingsplanwijziging mogelijk te maken. Na het opstellen van het landschapsplan gaat het landgoedontwikkelingsproces de formele planologische procedure in. De volgende paragraaf gaat hier verder op in. 
4.3 Gemeentelijke beleidsinstrumenten 
nieuwe landgoederen 
Anterieure overeenkomst en exploitatieplan 
Het uitgangspunt van de Wro is dat op vrijwillige basis een overeenkomst wordt bereikt tussen de landgoedontwikkelaar en de betreffende gemeente. In deze anterieure overeenkomst, die voorafgegaan wordt 
41
42 
van 10 jaar, kunnen flexibiliteitsbepalingen zoals een wijzigingsbevoegdheid en een afwijkingsbevoegdheid op de bouw- en gebruiksregels opgenomen worden. 
Partiële herziening van het bestemmingsplan 2. (“postzegelplan”): 
Een partiële herziening maakt daarentegen een functieverandering mogelijke op een specifieke plek, bijvoorbeeld als de landgoedontwikkelaar voor de te ontwikkelen bebouwing al een locatie voor ogen heeft; 
Afwijken van het bestemmingsplan via een 3. Wabo-procedure: 
De derde mogelijkheid is om middels een omgevingsvergunning af te wijken van het vigerende bestemmingplan. Voordeel is dat de procedure relatief weinig tijd kost, maar het nadeel is dat het slechts één activiteit mogelijk maakt. Mocht er nadien sprake zijn van een nieuwe activiteit, dan moet daar opnieuw een omgevingsvergunning voor worden aangevraagd. 
Wanneer gekozen wordt voor de eerste of tweede optie, zal de begrenzing van het plangebied moeten worden vastgesteld. Landgoedeigenaren zien graag de eigendomssituatie terug op de verbeelding van het bestemmingsplan. De eigendomssituatie is echter niet de basis voor de plangrens, maar juist het grondgebruik en/ of de bijzondere waarden die in het gebied aanwezig zijn (FPG, 2012, p.18). 
2012, p. 32). Nadat een exploitatieplan is opgesteld, kan een gemeente alsnog afspraken maken en de vergeten zaken meenemen door het opstellen van een zogenaamde posterieure overeenkomst (FPG, 2012, p.33). 
Bestemmingsplan 
Sinds de invoering van de Wro in 2008 kan geen gebruik meer worden gemaakt van de artikel 19-procedure, waarmee vrijstelling van het bestemmingsplan kon worden aangevraagd. Dit houdt in dat vanaf de inwerkingtreding van de Wro een nieuwe bestemmingsplanprocedure moet worden doorlopen, bestaande uit voorontwerp-, ontwerp- en vaststellingsfase (Vader et al., 2012a, p.25). Sinds 2008 bestaat er voor het opstellen van bestemmingsplannen een landelijk uniforme systematiek, waarmee het gemakkelijker is geworden om bestemmingsplannen binnen en tussen gemeentes met elkaar te vergelijken. Dit betekent echter niet dat bestemmingsplannen maar op één manier kunnen worden opgesteld. Drie verschillende opties zijn mogelijk, aflopend gerangschikt naar complexiteit en duur van de procedure (FPG, 2012, p.29): 
Integrale herziening van het bestemmingsplan voor het 1. gehele gebied: 
Als het plan meerdere ontwikkelingen omvat die een integrale en op maat gemaakt bestemmingsplan vereisen, is een integrale herziening van het bestemmingsplan wenselijk. Wanneer het niet zeker is of alle voorziene ontwikkelingen ook daadwerkelijk zullen uitgevoerd worden binnen de geldigheidsduur
Omgevingsvergunning 
Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld kan de landgoedontwikkelaar een omgevingsvergunning aanvragen, waarmee de voorziene sloop-, aanleg- en bouwactiviteiten mogelijk gemaakt kunnen worden. 
43
44 
5 Onderzoeksmethode 
5.1 Onderzoeksopzet 
De ‘research gap’ die uit de theorie naar voren komt, namelijk hoe het aspect ruimtelijke kwaliteit bij een nieuwe landgoedontwikkeling gewaarborgd wordt, vormt de aanzet om hier verder onderzoek naar te doen. Het gaat daarbij specifiek over hoe gemeente-ambtenaren het huidige instrumentarium beoordelen ten aanzien van de mogelijkheid om ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Dit impliceert een benadering die interpretatief is, waarbij sprake is van een ‘subjectieve realiteit’. Dat betekent dus dat er geen sprake is van 
De benadering die ik daarbij kies is kwalitatief, te weten case-studies. 
5.2 Plan van aanpak 
Voor het uitvoeren van kwalitatief onderzoek zijn er verschillende stappen te onderscheiden. Deze stappen heb ik voor een deel ontleent aan het model van Creswell (2009) (zie figuur 5): 
Het signaleren van het wetenschappelijke probleem door 1. verkenning van de bestaande wetenschappelijke literatuur; 
Het bepalen van het doel en het stellen van de 2. onderzoeksvragen, om daarmee het onderzoek af te bakenen; 
Het bestuderen van wetenschappelijke literatuur om aan te 3. geven wat verstaan wordt onder nieuwe landgoederen en om te onderzoeken welke toevoeging landgoederen hebben gegeven aan hun omgeving in het algemeen en aan de kwaliteit van het omliggende landschap in het bijzonder; 
Het selecteren van cases aan de hand van een aantal nader te 4. bepalen criteria. Criteria kunnen bijvoorbeeld zijn: 
- aantal reeds ontwikkelde nieuwe landgoederen; 
- gemeenten moeten op een zekere afstand van elkaar gelegen zijn; 
- gemeenten moeten zowel over nieuwe als bestaande 
landgoederen beschikken; 
- etcetera. 
Het uitvoeren van diepte-interviews met gemeente-5. ambtenaren: 
diepte-interviews geven een inzicht in de ervaring van gemeenten met betrekking tot hun huidige instrumentarium met betrekking tot landgoederen. Hierbij gaat het vooral over de vraag wat ruimtelijke kwaliteit is binnen die gemeentes en hoe die vervolgens gewaarborgd wordt. 
Het analyseren van de resultaten van deze interviews;6. 
Het trekken van conclusies uit deze resultaten;7. 
Het presenteren van de belangrijkste uitkomsten en 8. conclusies tijdens de eindpresentatie. 
5.3 Methode voor data-verzameling 
Zoals vermeld in het plan van aanpak zal data verzameld worden door het uitvoeren van diepte-interviews. De vragen zijn onder te verdelen in een aantal categoriëen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om vragen over de verschillende aspecten van ruimtelijke kwaliteit en vragen die meer ingaan op het waarborgen van die aspecten.
Figuur 5: Model voor het opstellen van kwalitatief onderzoek (Bron: Creswell, 2009) 
Figuur 6: Methode voor kwalitatief onderzoek (Bron: 
45
46 
AGD Weekend (2008), Nieuw landgoed: maatwerk graag. • AGD Weekend, http://b4o.nl/landschapsarchitectuur/images/ updates/110923_AGD_NieuwLandgoed_maatwerk.pdf [geraadpleegd op 4/2/2013]. 
Albers, L.H. (1987), Het gewichtloze gewogen, • cultuurhistorische betekenis van landgoederen geëvalueerd met behulp van multicriteria analyse. Delft: Delftse Universitaire Pers. 
Beldman, E. (2008), Een ruimtelijke beleid bij een ruimtelijke • identiteit: de doowerking van het nieuwe buienplaatsen en nieuwe landgoederen beleid. Groningen: RUG. 
Buitenplaatsen2012.nl (2013), Ontstaan van buitenplaatsen • en landgoederen. http://www.buitenplaatsen2012. nl/2011/04/ontstaan-van-buitenplaatsen-en-landgoederen/ [geraadpleegd 8/4/2013]. 
C 
reswell, John W. (1994), Research design. Thousand Oaks, • CA: Sage publications. 
Evers, F., T. Beckers & P. Winsemius (2003), Rood voor groen: • van filosofie naar resultaat. Tilburg: Globus/ AM NV. 
Gemeente Dronten (2004), Welstandsnota 2004: • beeldkwaliteitskader landgoedbebouwing gemeente Dronten. Zwolle: Sacon. 
Henry-Buitenhuis, T. (2006), Soetigheyt des buytenlevens. In: • Wat het landschap ons te zeggen heeft...Twee voordrachten bij de opening van het cursusjaar 2006-2007 van Hoger 
F 
PG (2012), Handreiking landgoederen en • bestemmingsplannen. Veenendaal: Federatie Particulier Grondbezit. 
Geerdes, C. & P. van Dam (2012), Het exploitatieplan: • ontwikkelingen in rechtspraak en praktijk (formele aspecten). Vastgoedrecht 2012 (2), pp. 28-35. 
Gerritsen, A.L., A.J.M. Koomen & J. Kruit (2007), Landschap • ontwikkelen met kwaliteit: een methode voor het evalueren van de rijksbijdrage aan een beleidsstrategie. Wageningen: LEI. 
Gommers, H. (2007), De adviseurs geadviseerd: Het • subjectieve karakter van de welstandstoetsing. Binnenlands Bestuur, p.21-21. 
Infomil (2013), De Wro in het kort, http://www.infomil.• nl/onderwerpen/ruimte/wet-ruimtelijke-0/wro-kort [geraadpleegd op 23-5-2013]. 
Laarse, R. van der (2007), Burgers als buitenlui. Het landschap • der notabelen. In: Stijlen van burgers, J.H. Furnée. Groningen: Stichting Groniek, 
K 
amerbeek, H. (2012), Waardevol Groen. Utrecht: • InnovatieNetwerk. 
K 
oops, L. (2003), Nieuwe Landgoederen in Drenthe. In: • Noorderbreedte. Groningen: Noorderbreedte. 
Provincie Overijssel (2008), Handelingskader Rood voor • Groen op bestaande landgoederen. Zwolle: Provincie Overijssel. 
Ottens, W. (2011), Hoe beheert de huidige landgoedeigenaar • zijn bezit? Een analyse van de motivaties en tradities van landgoedbeheer. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. 
Rij, E. van (2005), De realiteit van Rood voor Groen, Rooilijn, • 38 (8), pp. 379-384. 
Rijksoverheid (2013), Natuurschoonwet 1928.• 
SVGV (2005), Checklist voor nieuwe landgoederen. • Scherpenzeel: SVGV Programmabureau Vallei. 
Tromp, H. & T. Henry-Buitenhuis (red.) (1991), Historische • buitenplaatsen in particulier bezit. Utrecht: Het Spectrum. 
Vader, J., P. Roza, H. van der Meulen & H. Leneman • (2012a), Meer nieuwe landgoederen? Hoe de overheid landgoedontwikkeling makkelijker kan maken. Wageningen: 
Literatuurlijst
LEI. 
Vader, J., H. Olthuis (2012b), Hoe de overheid • landgoedontwikkeling makkelijker kan maken. De landeigenaar (3), pp. 12-14. 
VROM (2008), Nieuwe landgoederen in Nederland, bouwen • aan een groene omgeving. Den Haag: VROM. 
47
Deel III 
Bijlagen
Eindverslag ruth bosch_20130614
Eindverslag ruth bosch_20130614

Más contenido relacionado

Similar a Eindverslag ruth bosch_20130614

Schouten en Tafla - Definitief adviesrapport
Schouten en Tafla - Definitief adviesrapportSchouten en Tafla - Definitief adviesrapport
Schouten en Tafla - Definitief adviesrapportMearg Tafla
 
Energie! in uitvoering
Energie! in uitvoeringEnergie! in uitvoering
Energie! in uitvoeringLisette Nelck
 
User Experience Design Introduction
User Experience Design   IntroductionUser Experience Design   Introduction
User Experience Design IntroductionHans Kemp
 
Handreiking lesopzet docenten wijkgericht werken
Handreiking lesopzet docenten wijkgericht werkenHandreiking lesopzet docenten wijkgericht werken
Handreiking lesopzet docenten wijkgericht werkenEvelien Verkade
 
03. Strategisch Hrm Voor De Publieke Sector
03. Strategisch Hrm Voor De Publieke Sector03. Strategisch Hrm Voor De Publieke Sector
03. Strategisch Hrm Voor De Publieke SectorCees.kuiper
 
Integraal%20Projectmanagement-15%20brochure
Integraal%20Projectmanagement-15%20brochureIntegraal%20Projectmanagement-15%20brochure
Integraal%20Projectmanagement-15%20brochureFrank van der Zandt
 
Presentatie bijeenkomst zorgpartners 5 sep 2016
Presentatie bijeenkomst zorgpartners 5 sep 2016Presentatie bijeenkomst zorgpartners 5 sep 2016
Presentatie bijeenkomst zorgpartners 5 sep 2016Evelien Verkade
 
Minor_RSV_advertentie 2015-2
Minor_RSV_advertentie 2015-2Minor_RSV_advertentie 2015-2
Minor_RSV_advertentie 2015-2Ivo Bastiaansen
 
infoavond MC 2023.pptx
infoavond MC 2023.pptxinfoavond MC 2023.pptx
infoavond MC 2023.pptxdloijen
 
rugcic_impactvolle_analist_brochure
rugcic_impactvolle_analist_brochurerugcic_impactvolle_analist_brochure
rugcic_impactvolle_analist_brochureJackovdbosch
 
CV Frans Traas 2016 Algemeen
CV Frans Traas 2016 AlgemeenCV Frans Traas 2016 Algemeen
CV Frans Traas 2016 AlgemeenFransTraas
 
Stage bij Novire | Hoe werkt dat?
Stage bij Novire | Hoe werkt dat?Stage bij Novire | Hoe werkt dat?
Stage bij Novire | Hoe werkt dat?Evelien Verkade
 
Mt2003 01-05 rabobank rs bas en ronald
Mt2003 01-05 rabobank rs bas en ronaldMt2003 01-05 rabobank rs bas en ronald
Mt2003 01-05 rabobank rs bas en ronaldBasvanderVelde
 
NL- Module 4- Je eerste student werknemer aannemen- nl
NL- Module 4- Je eerste student werknemer aannemen-  nlNL- Module 4- Je eerste student werknemer aannemen-  nl
NL- Module 4- Je eerste student werknemer aannemen- nlcaniceconsulting
 

Similar a Eindverslag ruth bosch_20130614 (20)

Schouten en Tafla - Definitief adviesrapport
Schouten en Tafla - Definitief adviesrapportSchouten en Tafla - Definitief adviesrapport
Schouten en Tafla - Definitief adviesrapport
 
Energie! in uitvoering
Energie! in uitvoeringEnergie! in uitvoering
Energie! in uitvoering
 
Minorwijzer 2013 2014 sem 1
Minorwijzer 2013 2014 sem 1 Minorwijzer 2013 2014 sem 1
Minorwijzer 2013 2014 sem 1
 
User Experience Design Introduction
User Experience Design   IntroductionUser Experience Design   Introduction
User Experience Design Introduction
 
CV Marije Vermeulen
CV Marije VermeulenCV Marije Vermeulen
CV Marije Vermeulen
 
Handreiking lesopzet docenten wijkgericht werken
Handreiking lesopzet docenten wijkgericht werkenHandreiking lesopzet docenten wijkgericht werken
Handreiking lesopzet docenten wijkgericht werken
 
03. Strategisch Hrm Voor De Publieke Sector
03. Strategisch Hrm Voor De Publieke Sector03. Strategisch Hrm Voor De Publieke Sector
03. Strategisch Hrm Voor De Publieke Sector
 
Integraal%20Projectmanagement-15%20brochure
Integraal%20Projectmanagement-15%20brochureIntegraal%20Projectmanagement-15%20brochure
Integraal%20Projectmanagement-15%20brochure
 
Presentatie bijeenkomst zorgpartners 5 sep 2016
Presentatie bijeenkomst zorgpartners 5 sep 2016Presentatie bijeenkomst zorgpartners 5 sep 2016
Presentatie bijeenkomst zorgpartners 5 sep 2016
 
2012 Van vonk naar vuurtje
2012 Van vonk naar vuurtje2012 Van vonk naar vuurtje
2012 Van vonk naar vuurtje
 
Minor_RSV_advertentie 2015-2
Minor_RSV_advertentie 2015-2Minor_RSV_advertentie 2015-2
Minor_RSV_advertentie 2015-2
 
Minorwijzer 2014 2015 sem1
Minorwijzer 2014 2015 sem1Minorwijzer 2014 2015 sem1
Minorwijzer 2014 2015 sem1
 
infoavond MC 2023.pptx
infoavond MC 2023.pptxinfoavond MC 2023.pptx
infoavond MC 2023.pptx
 
rugcic_impactvolle_analist_brochure
rugcic_impactvolle_analist_brochurerugcic_impactvolle_analist_brochure
rugcic_impactvolle_analist_brochure
 
Dereisomdewereldintweedagen
DereisomdewereldintweedagenDereisomdewereldintweedagen
Dereisomdewereldintweedagen
 
CV Frans Traas 2016 Algemeen
CV Frans Traas 2016 AlgemeenCV Frans Traas 2016 Algemeen
CV Frans Traas 2016 Algemeen
 
Stage bij Novire | Hoe werkt dat?
Stage bij Novire | Hoe werkt dat?Stage bij Novire | Hoe werkt dat?
Stage bij Novire | Hoe werkt dat?
 
Mt2003 01-05 rabobank rs bas en ronald
Mt2003 01-05 rabobank rs bas en ronaldMt2003 01-05 rabobank rs bas en ronald
Mt2003 01-05 rabobank rs bas en ronald
 
NL- Module 4- Je eerste student werknemer aannemen- nl
NL- Module 4- Je eerste student werknemer aannemen-  nlNL- Module 4- Je eerste student werknemer aannemen-  nl
NL- Module 4- Je eerste student werknemer aannemen- nl
 
Werkproces starten v2
Werkproces starten v2Werkproces starten v2
Werkproces starten v2
 

Eindverslag ruth bosch_20130614

  • 2.
  • 3. Colofon Opleiding: Land Use Planning Vaknaam: Internship Land Use Planning Vakcode: LUP-70424 Stagebegeleider: Michaël van Buuren E-mailadres: michael.vanbuuren@wur.nl Naam: Ruth Bosch Adres: Thorbeckelaan 109 Postcode: 3771 ED Woonplaats: Barneveld Telefoon: 0342-442928 Mobiel: 06-53467520 E-mailadres: ruth.bosch@wur.nl Studentnummer: 890522107150 Stageperiode: 13-1-2013 tot 17-6-2013 Stagebedrijf: Amer / Ruimtelijke ontwikkeling Adres: Zonnehof 43 Postcode: 3811 ND Vestigingsplaats: Amersfoort Telefoonnummer: 033-34621623 Begeleider: Henk van Paassen E-mailadres: paassen@amer.nl
  • 4.
  • 5. Inhoud Inleiding 3 Deel I 1 Inleiding 7 1.1 Persoonlijke leerdoelen 7 1.2 Professionele leerdoelen 8 2 Evaluatie van leerdoelen 9 2.1 Persoonlijke leerdoelen 9 2.2 Professionele leerdoelen 13 3 Projecten 18 3.1 Bestemmingsplannen Kom ’s Heerenberg en Kom Zeddam 19 3.2 Ruimtelijke Onderbouwing (R.O.) camping ‘De Veluwse Wagen’ te Emst 20 3.3 Toelichting woonregeling, Utrechtse Heuvelrug 23 3.4 Ruimtelijke onderbouwing (R.O.) Café de Peer, ‘s Heerenberg 24 Deel II 1 Inleiding 29 1.1 Achtergrond en aanleiding 29 1.2 Doelstellingen en onderzoeksvragen 30 2 Landgoed en buitenplaats 32 2.1 Bestaande en nieuwe landgoederen 32 2.2 Landgoederen en buitenplaatsen 33 3 Van bestaand naar nieuw 36 3.1 Vroege Middeleeuwen 36 3.2 Industriële tijd 36 3.3 De 20e eeuw 37 3.4 De 21e eeuw 38 4 Gemeentelijke instrumentarium 39 4.1 Inleiding 39 4.2 Het ontwikkelingsproces 39 4.3 Gemeentelijke beleidsinstrumenten nieuwe landgoederen 41 5 Onderzoeksmethode 44 5.1 Onderzoeksopzet 44 5.2 Plan van aanpak 44 5.3 Methode voor data-verzameling 44 Literatuurlijst 46 Deel III 49 Bijlage 1: logboek 50 Bijlage 2: nieuwsbrief 51
  • 6.
  • 7. Voorwoord Dit eindverslag vormt het sluitstuk van mijn stage bij Amer. Het is een verslag van zowel de praktische ervaring die ik heb opgedaan als de theoretische verdiepieping die ik heb gedaan. Uiteindelijk is dat een onderzoeksvoorstel geworden. Tijdens mijn stage heb ik deelgenomen aan verschillende projecten en ben ik regelmatig met collega’s op pad geweest. De praktijk van de ruimtelijke heeft mij positief verrast. Ik heb op de universiteit dikwijls geoefend met fictieve projecten, maar was nog nooit eerder in aanraking geweest met bestemmingsplannen en beeldkwaliteitsplannen. Het planologisch proces waarmee iedere collega binnen Amer te maken heeft, leverde mij een goed beeld op van hoe ruimtelijke planning steeds maar weer schippert tussen flexibiliteit en rechtszekerheid. De gesprekken die ik oppikte van mijn collega’s ten aanzien van de nieuwe omgevingswet kwam dit spanningsveld nog eens extra naar voren. Hierbij wil ik de collega’s binnen Amer bijzonder bedanken voor de vrijheid die ik kreeg om mezelf te ontplooien. Hun hulp heeft mij geholpen om dichter bij mijn leerdoelen te geraken. Ook de sfeer die er -soms ondanks de drukte- altijd was, zorgde ervoor dat ik iedere dag met plezier naar de Zonnehof ben gekomen. Een bijzonder woord van dank wil ik richten aan Henk van Paassen. Hij heeft met mij tweewekelijks een voortgangsgesprek gevoerd, waarin wij het wel en wee van mijn bijdragen aan projecten hebben doorgesproken. Zijn constructieve feedback heeft mij geholpen om meer inzichten te verkrijgen in het vakgebied, maar ook om mijn persoonlijke vaardigheden te verbeteren. Ook wil ik graag Michaël van Buuren bedanken voor zijn ondersteunende rol bij mijn stage. Tijdens het tussentijdse gesprek heeft hij mij er op geattendeerd dat ik meer het onderzoek(je) dat ik tijdens mijn stage heb gedaan, verder moest aanscherpen. Hierdoor heb ik het voorliggende onderzoeksvoorstel kunnen focussen, zodat het mogelijkheden biedt om hier na mijn stage met mijn thesis op voort te borduren. Tot slot wil ik aangeven dat dit verslag uitsluitend in handen blijft van Amer en van de WUR, en niet aan derden verstrekt dient te worden. Ruth Bosch Amersfoort, Juni 2013
  • 8.
  • 9. Op de website van Amer omschrijft het bureau zich als “(…) een breed georiënteerd adviesbureau voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het bureau bestaat uit 18 hoogopgeleide vakmensen, waaronder stedenbouwkundigen, planologen, landschapsarchitecten, juristen en ervaren beleidsadviseurs.” (amer.nl, 2013). Rob Leek (stedenbouwkundige) geeft leiding aan het bureau. Nieuwe medewerkers van Amer worden vooral geselecteerd op brede belangstelling en eigen initiatief. Ze moeten passen binnen de dynamiek van het bureau. Amer blijft op die manier jong en aantrekkelijk. Deze eenhoofdige directie staat onder verantwoordelijkheid van de stichting AARO. Deze stichting wordt bestuurd door een stichtingsbestuur dat bestaat uit de directeur en twee certificaathouders. De certificaathouders worden om de beurt eens in de twee jaar gekozen. Iedere werknemer die minimaal een jaar in dienst is, kan certificaten kopen. Het stichtingsbestuur treedt derhalve op als vertegenwoordiger van de certificaathouders en dus als Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Statutair is vastgelegd welke besluiten het stichtingsbestuur eigenmachtig kan nemen en welke besluiten moeten worden genomen in aanwezigheid en met het goedvinden van alle certificaathouders. Het resultaat is een grote betrokkenheid en inzet van alle medewerkers bij projecten en het wel en wee van het bureau. Het organogram laat schematisch zien hoe Amer intern georganiseerd is (figuur 1). Hoewel Amer met 13 werknemers tot de kleinere stedenbouwkundige adviesbureaus behoort, is de kracht van het bureau dat het projecten integraal aanpakt door verschillende disciplines erbij te betrekken. Deze integrale benadering is een essentieel uitgangspunt voor het bureau ten aanzien van het Omschrijving Integraal onderdeel van het tweede en tevens laatste jaar van mijn Master Landscape Architecture and Planning is een stage van 4,5 maanden. Deze stage dient te voldoen aan een voldoende wetenschappelijk niveau omdat het een academische stage is. Dit betekent ook dat de begeleiding op het stagebedrijf van een niveau is dat aansluiting vindt bij deze (universitaire) eis. De stage zal in principe circa 4,5 maanden (100 dagen) duren, waarmee voldaan wordt aan een minimum studielast van 24 credits. Doelstelling De stage heeft ten doel om werkervaring te verkrijgen in een academische werkomgeving binnen het vakgebied van de ruimtelijke ordening. Dit kan door een scala aan activiteiten. Voorbeelden daarvan zijn het bijdragen aan een beleidsdocument, een communicatieplan, een evaluatie rapport, een landschapsontwerp, onderwijsmateriaal, of het uitvoeren van een onderzoeksproject. Vanuit de universitaire leerstoelgroep Land Use Planning zijn, in aanvulling op mijn persoonlijke leerdoelen, de volgende leerdoelen geformuleerd: • Het toepassen van kennis en vaardigheden die verkregen zijn gedurende de studie; • Het verbeteren van bepaalde professionele vaardigheden; • Onafhankelijk werken met gedrevenheid voor de organisatie; • Het uitbreiden van mijn professionele netwerk. Stage-bedrijf Amer Het adviesbureau Amer/ ruimtelijke ontwikkeling (hierna: Amer) is gevestigd in Amersfoort en heeft 13 werknemers. Inleiding 3
  • 10. 4 personeelsbeleid. Zo is het bureau sinds het uitbreken van de economische crisis fors afgeslankt (van ongeveer 25 naar 13 op dit moment). De werknemers die nu nog werkzaam zijn, hebben gezamenlijk besloten om vanaf januari 2013 minder te gaan werken. Ook zijn de twee arbeidsplaatsen die zijn vrijgekomen tijdens mijn stageperiode niet meer beschikbaar gesteld. Op deze manier probeert Amer de personeelslasten te laten verminderen, om zo het hoofd boven water te kunnen houden. De opdrachtgevers zijn vaak nog gemeenten, hoewel er in toenemende mate ook sprake is van private opdrachtgevers zoals projectontwikkelaars en particuliere initiatiefnemers. Voor elk project is er een projectteam opgesteld, waarvan de projectleider de contactpersoon is voor de opdrachtgever. Elk projectteam bestaat uit een projectleider, doorgaans een planoloog of stedenbouwkundige, een jurist, en een tekenaar. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen projecten voor landelijk gebied en stedelijk gebied, omdat deze onder andere vanwege de zwaarte van de betrokken belangen van elkaar verschillen. Zo zijn er twee planologen die zich bezig houden met het landelijk gebied en drie planologen die zich bezig houden met het stedelijk gebied. Amer houdt opdrachtgevers en andere ruimtelijke adviesbureaus op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen het werkveld van de ruimtelijke ordening door het publiceren van een maandelijkse nieuwsbrief en het posten van updates via twitter. Ook schrijven werknemers van Amer sinds kort op een regelmatige basis blogs die vervolgens op internet worden gepubliceerd. Leeswijzer Het stage-verslag bestaat uit een drietal delen. Het eerste deel betreft de persoonlijke en professionele reflectie op mijn stage. De leerdoelen gelden daarbij als leidraad. Het tweede deel betreft een onderzoeksvoorstel voor een onderzoeksscriptie naar de instrumentele borging van ruimtelijke kwaliteit ten aanzien van nieuwe landgoederen. Tijdens mijn stage heb ik hiervoor een literatuurstudie uitgevoerd. Ook heb ik reeds een plan van aanpak geformuleerd om het onderzoek op een later moment te vervolgen. Het derde deel bestaat uit de bijlagen, welke genoemd worden in passages uit zowel deel I als deel II. Figuur 1: Organogram Amer (Bron: Amer/ ruimtelijke ontwikkeling)
  • 11. Persoonlijke & Professionele reflectie Deel I
  • 12. 6
  • 13. 7 1.1 Persoonlijke leerdoelen Duidelijk formuleren van mijn opmerkingen/of vragen1. Tijdens de verschillende projecten waar ik tijdens mijn opleiding aan heb deelgenomen, was het geven van feedback op elkaars functioneren een belangrijk onderdeel van het proces. Hieruit kwam naar voren dat het soms niet duidelijk was wat ik bedoelde. Dit werd onder andere veroorzaakt doordat ik vaak niet luid genoeg sprak en soms te abstract formuleerde. Een pro-actieve houding aannemen tijdens vergaderingen2. Binnen Amer is er wekelijks een JURO-overleg. Hierin bespreken de juristen en planologen van Amer welke projecten er die week spelen, welke deadlines gehaald moeten worden en hoe het werk dan het beste verdeeld kan worden. Tijdens deze vergaderingen streef ik ernaar om zelf initiatief te nemen in het opnemen van de (mede)verantwoording voor projecten. Hoewel dit leerdoel erg lijkt op het navolgende leerdoel, denk ik dat pro-actief zijn betekent om zelf initiatief te nemen. Assertief zijn betekent om duidelijk aan te geven welke taken bij mij passen en hoeveel tijd ik daarvoor beschikbaar heb. Een assertieve houding aannemen naar collega’s toe3. Voordat ik met mijn stage begon, kwam tijdens mijn opleiding in het ‘Atelier Landscape Architecture and Planning’ naar voren dat zowel mijn teken- als schrijfvaardigheden van pas kwamen. Ik merkte dat ik tijdens werkoverleg teveel taken op mij nam, met als gevolg dat ik sommige van mijn verantwoordelijkheden niet kon nakomen. Daarom heb ik mij nu ten doel gesteld om niet teveel in mijn planning op te nemen teneinde de taken díe ik heb, ook binnen de gestelde tijd waar kan maken. De ontwikkeling van mijn persoonlijke vaardigheden vormt een wezenlijk onderdeel van mijn internship. Om deze persoonlijke vaardigheden te kunnen verbeteren is het formuleren van een aantal leerdoelen een gebruikelijke werkwijze. Gedurende het vak Academic Consultancy Training (ACT) zijn het opstellen van en reflecteren op leerdoelen expliciet aan de orde gekomen. Deze cursus heeft mij geholpen om zelf leerdoelen op te stellen met een bijbehorend stappenplan. Op die manier kan ik de voortgang van mijn leerdoelen inzichtelijk maken. Gedurende de eerste drie weken van mijn stage heb ik de leerdoelen vastgesteld. Ik heb daarbij niet alleen gekeken naar wat ik zou willen leren, maar ook naar wat ik bij Amer zou kunnen leren. De leerdoelen zijn onderscheiden in persoonlijke en professionele leerdoelen. Mijn persoonlijke leerdoelen zijn: Duidelijk formuleren van mijn opmerkingen en/of vragen;1. Een pro-actieve en luisterende houding aannemen tijdens 2. vergaderingen; Een assertieve houding aannemen naar collega’s toe;3. Mezelf ‘verkopen’ bij een stedenbouwkundig adviesbureau.4. Mijn professionele leerdoelen zijn: K ennis verkrijgen over de werkzaamheden binnen een 5. stedenbouwkundig adviesbureau; Verkrijgen vaktechnische kennis en vaardigheden;6. Meeschrijven aan ruimtelijke plannen;7. Inzicht verkrijgen in het offreren door een 8. stedenbouwkundig adviesbureau. In het volgende hoofdstuk geef ik aan met welke stappen ik gewerkt heb aan mijn leerdoelen. Eerst is de motivatie voor de verschillende leerdoelen aan de orde. 1 Inleiding
  • 14. 8 Meeschrijven aan ruimtelijke plannen7. In aansluiting op het vorige leerdoel denk ik dat het ook belangrijk is wanneer ik ook een bijdrage lever in het schrijven van ruimtelijke plannen. Ik kan mij voorstellen dat de wijze van schrijven en de opbouw van deze plannen afwijkt van de plannen waar ik tijdens mijn studie een bijdrage aan heb geleverd. Inzicht verkrijgen in het offreren door een 8. stedenbouwkundig adviesbureau. Tijdens het begin van mijn stage gaf mijn stage-begeleider aan dat hij meestal een afspraak met zijn stagiair maakt om uitleg te geven aangaande offertes. Het binnenhalen van opdrachten vergt kennis en communicatieve vaardigheden ten opzichte van de potentële klant. Hier wil ik graag meer over te weten komen. Mezelf ‘verkopen’ bij een stedenbouwkundig adviesbureau4. Vaak ben ik iets te bescheiden in het benoemen van de kennis en vaardigheden waarover ik beschik en geef ik niet goed aan wat mijn bijdrage bij de verschillende projecten is geweest. Om mezelf te kunnen verkopen is het verder nodig dat ik kernachtig en doeltreffend kan formuleren (leerdoel 1) en bovendien vanuit mijn passie kan vertellen. 1.2 Professionele leerdoelen Kennis verkrijgen over de werkzaamheden binnen een 5. stedenbouwkundig adviesbureau Op de universiteit heb ik te maken gehad heb met projecten waarbij alleen studenten betrokken waren, hoewel bij sommige projecten een gemeente de opdrachtgever was. De werkzaamheden binnen een ruimtelijk adviesbureau kunnen verschillen van de werkzaamheden waar ik tijdens projecten op de universiteit mee bezig geweest ben. Ik verwacht gedurende mijn stage-periode deel te nemen aan werkzaamheden die mij inzicht kunnen geven in de planningspraktijk zoals die geldt binnen een ruimtelijk adviesbureau. Verkrijgen vaktechnische kennis en vaardigheden6. Hoewel ik door het volgen van planologische vakken kennis en vaardigheden heb verworven, is mijn stage de eerste keer daadwerkelijk deelneem aan projecten in de planningspraktijk. Het verkrijgen van vaktechnische kennis en vaardigheden vormt daarom een essentieel onderdeel van mijn stage. Hierbij denk ik aan het jargon dat gebruikt wordt in ruimtelijke plannen zoals het bestemmingsplan.
  • 15. In dit hoofdstuk evalueer ik de leerdoelen die ik in het vorige hoofdstuk geformuleerd heb. Daarbij geef ik eerst aan welke stappen en/of aspecten kunnen helpen in het behalen van mijn leerdoelen. Vervolgens beschrijf in welke mate ik het leerdoel heb bereikt en welke verbeterpunten er nog te behalen zijn. In de eerste paragraaf ga ik in op mijn persoonlijke leerdoelen, in de tweede op mijn professionele leerdoelen en tot slot geef ik de eindconclusie ten aanzien van het geheel van de gestelde leerdoelen. 2.1 Persoonlijke leerdoelen 1. Duidelijk formuleren van mijn opmerkingen en/of vragen Stappen: Mijn opmerkingen/vragen van tevoren op papier 1. zetten; Vragen of mijn opmerking/vraag duidelijk was;2. Indien nodig, de opmerking/vraag herformuleren. 3. De stage bij Amer gaf voldoende mogelijkheden om aan dit leerdoel te werken. Vooral door intern overleg heb ik mezelf kunnen trainen in het duidelijk verwoorden van mijn vragen of opmerkingen.Tijdens de eerste weken van mijn stage ben ik vaak met collega’s op pad geweest naar gemeentes voor overleg. Wanneer er tijdens zo’n overleg geen ruimte was om vragen te stellen, heb ik mijn vragen opgeschreven en deze na afloop gesteld. Als ik denk dat ik iets weet wat relevant is ten aanzien van het gespreksonderwerp zou ik dat graag willen laten weten. Vaak ben ik daar nog wat terughoudend in. Over het algemeen is de communicatie met collega’s soepel verlopen, hoewel ik soms de neiging heb om voor mijn gesprekspartner in te vullen wat hij wil zeggen. Wat mij dan opviel was dat ik soms te snel iets dacht te begrijpen. Als ik terugblik op mijn stage-periode denk ik dat ik tegenwoordig beter luister naar collega’s en probeer om niet te kort door de bocht te gaan. Ik denk dat ik tijdens de overleggen voor projecten op de universiteit wél eerst luisterde voordat ik mijn eigen mening naar voren bracht. Tijdens de verschillende overleggen die hebben plaatsgevonden tijdens mijn stage, heb ik meestal weinig gezegd. Ook hierin zou ik nog assertiever willen zijn. Dit vanwege het feit dat veel zaken nieuw waren voor mij. Wat een punt van aandacht blijft is de voorbereiding op een overleg, van welke aard dat overleg dan ook is. Tijdens extern overleg was de opzet vooral dat ik zou luisteren en zou notuleren. Daarom had ik me voor het extern overleg vaak niet erg goed voorbereid. Het was beter geweest als ik de stukken had doorgelezen voordat ik deelnam aan het overleg. Omdat ik dat niet deed, duurde het langer voordat ik wist waar het precies over ging. Het presentatiemoment voor mijn introductie- presentatie had ik wel goed voorbereid, waardoor het naar mijn idee naar wens is verlopen. Conclusie Wat betreft communicatie heb ik veel kunnen leren bij Amer. Als ik tijdens een JURO bepaalde zaken aan de orde wilde stellen, had ik die ook op schrift gesteld. Dat had echter meer te maken met het feit dat ik het anders vergeten zou dan met het duidelijk formuleren van mijn opmerking/vraag. Achteraf gezien denk 2 Evaluatie van leerdoelen 9
  • 16. 10 ik dat ik het leerdoel toch anders had moeten formuleren: het is meer de voorbereiding op een overleg of op een presentatie dat voor mij een punt van aandacht was. Ik zou mij vooraf meer moeten verdiepen in het project en/of het doel van het project de gesprekpartners. Bijvoorbeeld: wie is aanwezig?• wat is het doel, werkzwaamheden en planning? agenda?• wat zijn vragen en aandachtspunten?• Ik denk dat dat voor mij in de toekomst ook nog uitdaging zal blijven, omdat ik vaak denk dat het verhaal wel in mijn hoofd zit, terwijl dat toch blijkt niet zo te zijn. 2. Een pro-actieve en luisterende houding aannemen tijdens vergaderingen Stappen: Weten wie welke taak op zich neemt/heeft genomen 1. tijdens het wekelijkse JURO; Vragen wie ik met welke taak van dienst kan zijn; 2. Na het JURO met de betreffende collega overleggen 3. wat precies te doen staat en hoe ik daarbij kan helpen. Wekelijks vond er een JURO plaats waarin de werkdruk van de planologen en juristen onderling werd verdeeld. Tijdens een van de JURO’s is voorgesteld om daar op een regelmatige basis ook een moment van verdieping in te plannen, waarin bepaalde RO- ontwikkelingen besproken zouden kunnen worden. Daarnaast vindt er ongeveer maandelijks een werkoverleg plaats, waarin de projecten wat uitgebreider aan de orde kwamen. In tabel 2.1 zijn de verschillen tussen de verschillende overleggen aangeduid. Omdat de voorzitter per werknemer vroeg welke projecten hij/zij mee bezig was, kon ik ook aangeven waar ik de komende week mee bezig zou zijn. Vaak waren er wel collega’s die mij wilden betrekken in een project of mij de opdracht gaven om zaken uit te zoeken, zoals de vraag hoe verschillende gemeentes omgaan met planologische restcapaciteit. Mijn stage-begeleider gaf in het tweede voortgangsgesprek (18/2/2013) aan dat ik toch wat duidelijker zou moeten aangeven wanneer ik ruimte had voor nieuwe projecten. Dit heb ik in de navolgende overleggen daarom ook duidelijker aangegeven. Het JURO is mijns inziens een nuttig overleg, omdat het de mogelijkheid biedt om snel aan te geven naar andere collega’s waar je de komende week mee bezig bent en of je teveel of juist te weinig werkzaamheden hebt. Ook wordt het JURO aangegrepen om nieuw projectteams te vormen of bestaande projectteams aan te passen. Er is namelijk voor ieder project een projectleider (meestal een planoloog of stedenbouwkundige), planoloog, jurist en een tekenaar nodig. Na afloop van het JURO besprak ik met projectleider(s) welke werkzaamheden ik zou kunnen doen met betrekking tot desbetreffende projecten. Verder heb ik tijdens een van de JURO’s aangegeven dat ik graag een klein artikel wilde schrijven voor de nieuwsbrief die Amer maandelijks publiceert. Hiervoor heb ik contact gezocht met de acquisitiecommissie die daarover gaat. Het nieuwsbriefartikel is vervolgens ook op de site van Amer gepubliceerd. De betreffende nieuwsbrief is te vinden in bijlage 2. Daarnaast heb ik een nieuwsbriefartikel geschreven over de wijk Rengerswetering in Bunschoten. In week 16 heb ik een lunch-lezing gegeven. In mijn lezing
  • 17. Gedurende mijn stage bleek echter dat de drukte wel meeviel en dat ik redelijk ordelijk bezig kon zijn met de projecten. Dit komt doordat het vaak wat kleinere klussen waren die in een dagdeel dan wel in een dag gedaan konden worden. De wat grotere projecten (zie hoofdstuk 4) hebben wel meer tijd geëist, maar dat stond het uitvoeren van de kleinere werkzaamheden niet in de weg. Er zijn een aantal momenten geweest dat ik zelf prioriteit heb aangegeven aan de opdrachten die aan mij waren uitbesteed. Er was in die gevallen echter geen sprake van stress. Overigens heb ik ook bij mijn collega’s weinig momenten kunnen constateren dat ze het erg druk hadden. In de aanloop naar de actualisatiesdeadline van 1 juli 2013 is het echter wel drukker geworden. Toch is ook deze drukte nog te overzien. Tijdens de eerste twee maanden ben ik geregeld meegegaan met collega’s naar gemeenten voor overleg. Tijdens deze overleggen heb ik veel geleerd: niet alleen wat betreft jargon, maar ook wat betreft de taakverdeling tussen Amer, gemeente en derden, zoals onderzoeksbureaus. Na die twee maanden heb ik minder vaak een extern overleg bijgewoond. Enerzijds was dit omdat ik andere taken had en anderzijds omdat er gewoon minder extern overleg gepland was. Ik heb verschillende opdrachten gedaan, waaronder het aanpassen van bestemmingsplannen, maar ook het schrijven van twee ruimtelijk onderbouwingen en een herziening op een uitwerkingsplan. Meestal waren de opdrachten ook vrij duidelijk, bijvoorbeeld bij het aanpassen van de toelichting van een bestemmingsplan of het notuleren tijdens een extern overleg. ging ik in op een aantal kernpunten van een presentatie over waterveiligheid die ik had bijgewoond in het ministerie van I&M. Het was lastig om een presentatie van anderen opnieuw te presenteren. Het was beter geweest om een zeer korte samenvatting te geven van de bijeenkomst en kort te benoemen welke zaken voor Amer relevant waren. Ondanks mijn matige voorbereiding bleek het onderwerp bij collega’s toch voldoende discussiestof op te leveren. Conclusie Tijdens de wekelijkse JURO’s heb ik iedere keer aan kunnen geven hoeveel ruimte ik die week nog had. Vaak waren er wel collega’s die een specifieke stage-opdracht voor mij hadden. Nadat mijn stage-begeleider had aangegeven dat ik wat duidelijker moest aangeven hoeveel ruimte ik nog had, heb ik mij pro-actiever opgesteld door collega’s te vragen naar nieuwe opdrachten. Bovendien heb ik uit eigen initiatief bijgedragen aan nieuwsbriefartikelen en heb ik een lunchlezing verzorgt. Ik denk dat ik dit leerdoel voor een groot deel heb kunnen halen. 3. Een assertieve houding aannemen naar collega’s toe Stappen: Zelf aangeven welke van mijn taken volgens mij 1. prioriteit hebben; Aan collega’s vragen of ik mee zou kunnen voor 2. extern overleg om daar te notuleren; Aan collega’s vragen om verheldering, mocht een 3. taak niet duidelijk zijn. Gezien de achtergrond van dit leerdoel, had ik verwacht dat ik voor meerdere projecten ingezet zou kunnen worden. 11
  • 18. 12 Dit leerdoel spitst zich met name toe op het moment dat ik voor Amer tijdens de lunch mezelf heb gepresenteerd. Ik heb de presentatie opgezet met als doel om mezelf op de kaart te zetten. Voor mij is dit best een uitdaging, aangezien ik vaak mijn kennis en vaardigheden op de achtergrond hou. Tijdens mijn introductiepresentatie heb ik aangegeven welke achtergrond ik heb, welke kennis en vaardigheden ik al bezit, en wat ik graag wil leren bij dit bureau. Als feedback op mijn presentatie gaf mijn stagebegeleider aan dat het over het algemeen een goede en beeldende presentatie was, maar dat er nog wel een aantal aandachtspunten zijn, waaronder: Niet teveel naar het scherm praten;• Luider spreken, vooral aan het eind van de zinnen;• Enkele slides bevatten te veel tekst. Dit leidt af van het • verhaal. Omdat ik deze presentatie heb gedaan terwijl ik al stage liep bij Amer en dus niet als ‘sollicitatie’, was deze situatie anders dan wanneer ik daadwerkelijk ga solliciteren voor een baan in de ruimtelijke ordening. In week 16 heb ik echter gesolliciteerd naar een afstudeerstage bij Oranjewoud. Twee van mijn collega’s hebben mij begeleid bij het schrijven van de cv en motivatiebrief. Ook hier heb ik weer veel van geleerd. In week 24 werd ik gebeld door de recruiter van Oranjewoud dat ik op gesprek kan komen voor deze afstudeerstage. Dat ik uitgenodigd werd voor een gesprek vond ik geweldig nieuws. Het onderzoeksvoorstel dat ik had opgesteld tijdens mijn stage, heb ik daarom nu als backup-mogelijkheid. Toch was in een aantal gevallen de opdracht niet helemaal duidelijk. Een voorbeeld daarvan was de opdracht om voor de gemeente Opmeer uit te zoeken welke aspecten bepalend zijn in het beoordelen van aanvragen voor wijziging van de bestemming agrarisch naar wonen. In overleg met twee collega’s heb ik samen met hen wel een advies kunnen opstellen waarin we bepaalde uitgangspunten hebben geformuleerd. Het gevaar was echter dat we er te diep op door zouden gaan, waardoor we uiteindelijk meer bezig zouden zijn geweest met het opstellen van een beeldkwaliteitsplan. Dit hebben we echter weten te voorkomen door kort en bondig een aantal uitgangspunten te formuleren ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische aspecten. Conclusie De opdrachten die aan mij waren uitbesteed heb ik in goede orde kunnen afwerken. Er is tijdens mijn stageperiode geen moment geweest dat ik vond dat ik teveel had te doen. Op een aantal momenten heb ik wel aangegeven welke opdracht op dat moment voorrang had in verband met het halen van deadlines. Ik denk wel dat ik uiteindelijk nog wat actiever opdrachten had kunnen werven, hoewel meestal collega’s zelf naar mij toe kwamen met opdrachten. 4. Mezelf ‘verkopen’ bij een ruimtelijk adviesbureau Stappen: Aangeven welke opleidingen ik heb gevolgd;1. Aangeven welke vaardigheden ik beheers en dat ik 2. zowel bij de planologen als stedenbouwkundigen inzetbaar ben; Benoemen wat ik nog wil leren. 3.
  • 19. organisatie intern georganiseerd is, wist ik nog niets. Al vanaf het eerste moment vond ik de werksfeer erg goed. Ik heb voldoende mogelijkheden gekregen om inzicht te verkrijgen in de werkzaamheden die binnen de verschillende functies worden uitgevoerd. Er zijn vier kleine teams die onderling veel samenwerken. Hoewel elke werknemer in principe zijn eigen werkplek heeft, kon ik steeds een andere werkplek opzoeken, om op die manier ook andere collega’s te spreken. Tijdens de lunchpauzes en theepauzes was het ook altijd gezellig en werd er naast zakelijke onderwerpen ook over allerlei persoonlijke anekdotes gesproken. Extern overleg wordt meestal ruim van tevoren vastgelegd in de agenda. Vooral aan het begin van mijn stage ben ik geregeld mee geweest voor extern overleg. Elk extern overleg heeft zo een specifiek doel dat samenhangt met de fase binnen het planproces. Met een collega ben ik bijvoorbeeld naar de gemeente Urk geweest om te zien welke wijzigingen er nog doorgevoerd zouden moeten worden voor de beheersverordening Kom Urk. Ook ben ik naar de gemeente Rijswijk geweest voor overleg over het bestemmingsplan voor winkelcentrum In de bogaard. Tijdens dat overleg werd mij duidelijk dat de (lokale) politiek de voortgang van een bestemmingsplan aanzienlijk kan vertragen doordat men in dit geval geen duidelijke visie had ten aanzien van het winkelcentrum. De planologen vormen de spil voor het maken van het bestemmingsplannen, omdat zij in principe de tekenaars aansturen voor de verbeelding en de juristen voor de regels. De toelichting schrijven de planologen over het N.B.: Tijdens mijn stage had ik al een onderzoeksvoorstel ontwikkeld voor mijn master-scriptie dat ingaat op de relatie tussen nieuwe landgoederen en ruimtelijke kwaliteit (zie deel II) Conclusie De introductiepresentatie verliep naar mijn idee prima. Ik heb geleerd van de bruikbare tips die mijn stagebegeleider heeft gegeven naar aanleiding van mijn optreden. Ik wil in de toekomst nog graag meer aandacht schenken aan sollicitatietechnieken om mezelf goed te presenteren bij een potentiële werkgever. Toch heb ik met deze ervaring een stap gezet in het behalen van dit leerdoel. 2.2 Professionele leerdoelen 5. Kennis verkrijgen over de werkzaamheden binnen een stedenbouwkundig adviesbureau Aspecten: Hoe is de sfeer te duiden?1. Hoe verloopt een intern overleg?2. Hoe verloopt een extern overleg (bijv. met afdeling 3. RO van een gemeente)? Door wie komen welke ruimtelijke plannen (zoals 4. bestemmingsplannen) tot stand? In de 5 jaar studie had ik nog niet eerder de beroepspraktijk van de ruimtelijke ordening meegemaakt. Ik kon me voorstellen dat een ruimtelijk adviesbureau ruimtelijke plannen maakt, maar ten aanzien van de vraag wat daarbij komt kijken en hoe zo’n 13
  • 20. 14 Figuur 2: Interne organisatie en takenverdeling binnen Amer (Bron: Ruth Bosch). Het opstellen van bestemmingsplannen is de voornaamste taak binnen Amer. Er wordt binnen Amer onderscheid gemaakt tussen planologen voor het buitengebied en planologen voor het stedelijk gebied. Dit omdat een bestemmingsplan voor het buitengebied vaak anders en vooral ook complexer is dan een stedelijk bestemmingsplan. Verder bestaan bestemmingsplannen uit een drietal onderdelen, te weten: verbeelding, regels en toelichting. De verbeelding en de regels zijn daarbij bindend. In de toelichting wordt aangegeven waarom er sprake is van algemeen zelf. Hetzelfde geldt voor andere wettelijk bindende ruimtelijke plannen, zoals wijzigingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Daarnaast zijn er ook stedenbouwkundigen die zich onder andere bezig houden met stedenbouwkundige en beeldkwaliteitsplannen (figuur 2). Conclusie Juist die spilfunctie van de planoloog vind ik interessant. Vaak zijn de planologen ook de projectleiders en zijn zij daarmee ook de contactpersonen voor de opdrachtgevers. Deze interactie vind ik best uitdagend, maar ook leuk. Aan de andere kant spreekt ook juist de stedenbouwkundige kant mij erg aan. Niet alleen omdat ik een jaar landschapsarchitectuur gedaan heb, maar ook vanwege mijn interesse in architectuur in het algemeen. Uiteindelijk geloof ik dat mijn interesse meer ligt op het vlak planologie-stedenbouw dan op het planologisch- juridische vlak, hoewel ik weet dat een zekere mate van planologisch-juridische kennis noodzakelijk is om planologie te beoefenen. 6. Verkrijgen vaktechnische kennis en vaardigheden Aspecten: Hoe is een bestemmingsplan opgebouwd en 1. waarom? Welke begrippen worden er in de ruimtelijk ordening 2. gebezigd en wat houden die in? Hoe werkt het tekstverwerkingsprogramma Dezta, 3. waarmee bestemmingsplannen online gepubliceerd kunnen worden? Hoe wordt er omgegaan met wetenschappelijke 4. kennis?
  • 21. Conclusie Reflecterend op de bij dit leerdoel gestelde aspecten heb ik onder andere geleerd hoe een bestemmingsplan is opgebouwd en wat de betekenis is van de daarin voorkomende begrippen. Daarnaast heb ik veel gewerkt met het programma Dezta en heb ik kunnen zien hoe ruimtelijke plannen gereed gemaakt worden om ze op internet te publiceren. 7. Meeschrijven aan ruimtelijke plannen Stappen: Het helpen schrijven van een onderdeel van een 1. bestemmingsplan; Het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing.2. Zoals ik al heb vermeld, heb ik voor een aantal bestemmingsplannen de toelichting aangepast, door opmerkingen van de gemeente (ambtelijke aanpassingen) te verwerken die betrekking hadden op tekstuele onvolkomenheden. Ik heb geen inspraakreacties en zienswijzen beantwoord, vanwege de lage werkdruk bij collega’s die de beantwoording daardoor bij voorkeur zelf hebben opgepakt. De tweede activiteit die ik voor ogen had was het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing (R.O.). Het doel van een ruimtelijk onderbouwing is het onderbouwen van een ontwikkeling die niet past binnen het vigerende bestemmingsplan. De initiatiefnemer kan dan met een R.O. verantwoorden waarom de voorziene ontwikkeling voldoet aan een goede wijze van ruimtelijk ordening. Een R.O. ziet er bijna hetzelfde uit als een bestemmingsplan, maar er zijn twee belangrijke verschillen. Enerzijds geeft een R.O. de mogelijkheid om de goede ruimtelijk ordening door de ontwikkeling te plaatsen in de context van de relevante nota’s en visies. Indien nodig, wordt daarna ook aangegeven of en welk planologisch en/of milieu- onderzoek noodzakelijk is geweest voor het bestemmingsplan. Het gaat daarbij om onderdelen als archeologie, flora en fauna, geurhinder, geluidhinder, bodem en water. Doordat ik de toelichting van diverse bestemmingsplannen heb aangepast en verbeeldingen en regels heb bestudeerd, heb ik veel nieuwe begrippen geleerd. Tijdens de eerste week van mijn stage heb ik geleerd om te werken met het programma Dezta. Dit programma geeft de mogelijkheid om regels, toelichting en bijlagen meteen in html-tekst te plaatsen, zodat publicatie op ruimtelijkeplannen. nl erg eenvoudig is. Sinds de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn gemeenten namelijk verplicht om van hun ruimtelijke plannen naast analoge plannen ter visie te leggen, ook digitale plannen te publiceren op ruimtelijkeplannen.nl. Op dit moment zijn uitsluitend de digitale plannen juridisch bindend. Ten aanzien van de verbeelding heb ik inzicht gekregen in de werking van het programma MicroStation. Binnen Amer zijn het niet de planologen die de verbeelding maken, maar de stedenbouwkundig tekenaars. Vanuit de wetenschappelijke inslag van mijn stage is het ook belangrijk om te weten hoe de link is tussen wetenschappelijke theorie en de praktijk. Een collega gaf aan dat alle ruimtelijke plannen gebaseerd worden op jurisprudentie en dus ook op wetenschappelijke studies. 15
  • 22. 16 heeft. De mogelijkheden zijn als volgt: Raamovereenkomst (zoals Noord-Hollands Peil of Overijssels 1. Peil): wordt soms aangegaan binnen een consortium; Europese aanbesteding (Europa): meer dan 100.000 of 2. 250.000 euro (vele voorwaarden, waaronder iso-certificering); Openbare aanbesteding (Nederland): iedereen die voldoet 3. aan de eisen mag deelnemen. Doorgaans meer dan 25.000 euro; Onderhandse aanbesteding: beperkt aantal bureaus, die vaak 4. onwetend zijn welke andere bureaus ook deelnemen. Meer dan 15.000 euro; Offerte in concurrentie (3 tot 5 deelnemende bureaus, die 5. vaak weten wie hun concurrenten zijn): onder 15.000 euro; Offerte zonder concurrentie: de opdracht is direct gegund. 6. Meestal vanaf 2000 euro, soms tot 15.000 euro. Interesse Wanneer een particulier of een gemeente een uitvraag doet, hangt de interesse van Amer af van de omvang van de opdracht en van de ruimte die de tijdsplanning biedt. Wanneer Amer inderdaad interesse heeft in een bepaalde opdracht, kan de aangewezen projectleider een offerte opstellen. Deze offerte wordt opgebouwd volgens de inhoudelijke wensen van de particulier/gemeente. Daarnaast wordt er ook opties aangeboden, waaronder: Inventarisatie;• Overleg;• Onderzoek(en);• Details.• In de totaalsom worden ook de voorbereidingskosten en de kosten van het eventuele offerte-overleg meegerekend. Verder zijn bestemmingsplannen grofweg te typeren in die voor een vigerende bestemming ongewijzigd te laten terwijl die bij een bestemmingsplan wijzigt. Anderzijds is het zo dat een R.O. alleen dát regelt waartoe het wordt opgesteld, terwijl een bestemmingsplan mogelijkheden biedt met betrekking tot een groter gebied met meerdere ontwikkelingen en daarom ook meer regelingen bevat. Conclusie Het opstellen van de R.O.’s en het aanpassen van de toelichting van bestemmingsplannen heeft mij meer meer inzicht gegeven in welke zaken er relevant zijn voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling. 8. Inzicht verkrijgen in het offreren door ruimtelijk adviesbureau Amer Aspecten: Hoe is een offerte opgebouwd?1. Wat zijn in het algemeen bepalende factoren voor 2. het succesvol verkrijgen van een opdracht? Met mijn stage-begeleider heb ik een gesprek gehad over offertes binnen het bureau. Daarbij is ingegaan op zowel de typen offertes als hoe er strategisch met offertes wordt omgegaan. Uitvraag en mogelijkheden Gemeenten en particulieren kunnen diverse offertes aanvragen voor een ruimtelijk plan dat hun bouw- en ontwikkelplan mogelijk maakt. Wanneer een gemeente of particulier een uitvraag doet, hebben zij meerdere mogelijkheden om dat te doen. Dit hangt onder andere af van welke omvang de opdracht
  • 23. het bureau. Vanwege de economische crisis, die inmiddels al een paar jaar aanhoudt, bieden de meeste bureaus opdrachten vaak met een bodemprijs aan, die dus lager is dan de kostprijs. Omdat Amer in de goede jaren een flinke eigen reserve had opgebouwd, is het nu nog niet failliet. De recessie dwingt bureaus als Amer wel om creatief en strategisch in de markt te opereren. Het dilemma daarbij is dat Amer wel wenst de verschillende disciplines die het bezit zoveel mogelijk te handhaven. Er zijn ook bureaus die om dezelfde redenen fuseren met onderzoeksbureaus. Amer besteedt echter nog steeds de uitvoering van onderzoeken uit aan externe partijen. Conclusie Door het gesprek dat ik gehad heb met mijn stage-begeleider heb ik inzicht gekregen welke soorten offertes er gelden binnen het vakgebied van de ruimtelijke ordening. Verder blijken er vaak strakke inhoudelijke eisen te bestaan waaraan offertes dienen te voldoen. Wat mij verder opviel was dat Amer al een tijd voor bodemprijzen opdrachten aanneemt. Ik had eerder verwacht dat het bureau de maakprijs zou vragen. Bij de beoordeling van de offerte door de potentiële opdrachtgever blijkt vooral de prijs bepalend te zijn. Voor de toekomst zou ik graag ook zelf een offerte willen opstellen. Dit zou een nieuw leerdoel kunnen zijn. buitengebied en kommen (> 15.000 euro) en een partiële herziening van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan en een postzegelplan (<15.000 euro), waarbij de proceduretijd van de eerste aanzienlijk langer is dan die van de laatste. Beoordeling Bij een aanbesteding wordt het offertetraject vaak uitbesteed aan een externe onafhankelijke partij. Die selecteert een bureau vervolgens op basis van een aantal aspecten, die elk een eigen wegingsfactor hebben: Prijs (€) =x%1. K waliteit (Plan van Aanpak, welke disciplines zijn 2. vertegenwoordigd in het bureau? Compleet pakket leveren ontzorgt opdrachtgever) =x% planoloog/ervaring (presentatie/cv) =x%3. totaal punten4. Eigenlijk geldt bijna altijd dat de opdracht gegeven wordt aan het bureau dat de uitvoering van de opdracht voor de laagste prijs aanbiedt. Hoewel niet alle potentiële opdrachtgevers een verzoek om presentatie doen, heeft dit wel de voorkeur van Amer. Juist omdat de persoon achter de offerte belangrijk is, omdat hij de kwaliteit (kennis en kunde) van het bureau kan aantonen en kan aangeven in welke mate hij de opdrachtgever kan ontzorgen. Wanneer verzocht wordt om een presentatie, zijn er meestal 5 tot 7 bureaus die een presentatie geven, waarvan er 3 worden geselecteerd om offerte uit te brengen. In het maken van de offertes gaat veel tijd zitten. Deze tijd wordt vaak niet vergoed door de potentiële opdrachtgever. Daarom worden de offertes separaat opgenomen in de begroting van 17
  • 24. 18 3 Projecten Er zijn tal van projecten waaraan ik in mindere of meerdere mate heb bijgedragen (zie bijlage 1). In dit hoofdstuk benoem ik alleen de belangrijkste projecten waar ik aan heb meegewerkt. Daarbij ga ik achtereenvolgens in op het doel van het project, de ligging van het projectgebied, en mijn werkzaamheden binnen het project. Vervolgens geef ik in de evaluatie weer tegen welke problemen ik aanliep en wat ik ervan geleerd heb. Aan het eind van dit hoofdstuk geef ik in de conclusie aan wat ik van het geheel van de beschreven projecten opgestoken heb. 3.1 Bestemmingsplannen Kom ’s Heerenberg en Kom Zeddam Aanleiding De gemeente Montferland heeft, na goedkeuring van de offerte, Amer de opdracht gegeven om de bestemmingsplannen voor het centrum van ’s Heerenberg en voor de kom van Zeddam op te stellen. Aanleiding is het feit dat veel bestemmingsplannen in beide kernen gedateerd zijn. Elk bestemmingsplan is gebaseerd op de destijds geldende beleidsinzichten ten aanzien van regelgeving. De opeenstapeling van deze plannen heeft dus geleid tot een verscheidenheid aan regels. Bovendien schrijft de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor dat bestemmingsplannen eens in de 10 jaar moeten worden herzien. Veel van de bestemmingsplannen binnen de kernen ’s Heerenberg en Zeddam zijn echter ouder dan 10 jaar, en dienen dus herzien te worden. Doel Doel van het project was het opstellen van bestemmingsplannen voor het centrum van ’s Heerenberg en voor de kom van Zeddam binnen de gemeente Montferland. De doelen voor het centrum van ’s Heerenberg zijn: het bestemmingsplan is conserverend van aard, in beginsel is • het bestemmingsplan daarom gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied; het aanbrengen van uniformiteit in regels en wijze van • bestemmen voor de kom van Zeddam. De doelen voor Kom Zeddam zijn: het aanbrengen van uniformiteit in regels en wijze van • bestemmen voor het centrum van ‘s-Heerenberg; naast actualisering vindt ook heroriëntering en • herformulering van het beleid plaats. Projectgebied Het plangebied van centrum ‘s Heerenberg (figuur 2) omvat het centrum van ‘s- Heerenberg en de directe omgeving. Aan de westzijde vormt het buitengebied de plangrens. De oostgrens bestaat globaal gezien uit de Touwslagersbaan en Het Klooster. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich de landsgrens met Duitsland en de noordgrens bestaat, globaal uit De Bleek en de bebouwing langs de Molenpoortstraat ter hoogte van het centrumgebied. Het plangebied van Kom Zeddam (figuur 3) wordt ten noorden begrensd langs de noordkant van het Schapenbos aansluitend op de sportvelden. Ten oosten loopt de plangrens langs de westkant van de sportvelden en vervolgens via de Padevoortseallee, de Melegardeweg en de Vinkwijkseweg naar de Terborgseweg. Aan de zuidzijde loopt die vervolgens door langs de Terborgseweg naar de Hogeweg om ten westen langs de Hogeweg, de Groeneweg en de Koningsstraat weer aan te sluiten op het Schapenbos.
  • 25. Figuur 2: Luchtfoto van plangebied van bestemmingsplan Kom Zeddam (Bron: Google Maps). Figuur 3: Luchtfoto van plangebied van bestemmingsplan Centrum ‘s Heerenbergh (Bron: Google Maps). Activiteiten De eerste 4 weken van mijn stage ben ik bezig geweest met het analyseren van de bestaande bestemmingsplannen binnen de kernen van ’s Heerenberg en Zeddam. Ik heb hiervoor overleg gehad met de projectleider binnen Amer. Doel hiervan was om uit te zetten hoe ik deze plannen het beste in kaart zou kunnen brengen. In het geval van ’s Heerenberg heb ik eerst het aangeleverde basismateriaal, bestaande uit een veelheid aan verschillende ruimtelijke plannen, geordend. Hierdoor werd het voor mij makkelijker om in kaart te brengen op welke plaatsen is afgeweken van het oorspronkelijke bestemmingsplan, dat dateert uit 1986. Per adres heb ik bekeken welk plan vigeerde en welke kenmerken daarbij hoorden voor wat betreft de aspecten hoofdbestemming, subbestemming, type woning, goot- en bouwhoogte, en overige bijzonderheden. Eerst heb ik op de kaart van het plangebied aangegeven waar er in het verleden is afgeweken van het bestemmingsplan. Vervolgens heb ik de data verwerkt in een reeds bestaande adressenlijst in Excel. Middels deze Excel-tabel kon de tekenaar van de verbeelding (plankaart) in een oogopslag zien wat per adres de meest actuele bestemming is met bijbehorende kenmerken. Ook voor het bestemmingsplan Kom Zeddam heb ik een overzicht gemaakt van de bestaande ruimtelijke plannen binnen het plangebied. In dit geval was het basismateriaal wel geordend, waardoor het in kaart brengen van de vigerende bestemmingsplannen sneller verliep dan in het geval van bestemmingsplan Centrum ’s Heerenberg. Ook heb ik de afwijkingen ten opzichte van het moederplan, dat dateert uit 2007, op de kaart van het plangebied aangegeven. Evaluatie Het in kaart brengen van de verschillende ruimtelijke plannen binnen de twee kernen was redelijk goed uitvoerbaar. Voor vragen kon ik steeds terecht bij de projectleider. Toch bleek in 19
  • 26. 20 het geval van Centrum ’s Heerenberg dat ik bij het verwerken van de data in de Excel-tabel een fout had gemaakt, namelijk door de huisnummers niet los te koppelen van de straatnaam. Dit zorgde voor wat extra werk om dit weer recht te zetten. Ook heb ik aan mijn collega’s uitgelegd hoe mijn overzichtskaarten geïnterpreteerd moesten worden. Dit verliep verder zonder problemen. Dit project maakte voor mij inzichtelijk dat zelfs binnen één gemeente (Montferland) de documentatie van bestemmingsplannen erg verschilt. In het geval van Zeddam was het basismateriaal op een ordelijke manier aangeleverd, terwijl in het geval van s’ Heerenberg dit zeker niet het geval was. Verder kreeg ik door dit project ook inzicht in de data die nodig zijn om een verbeelding te maken. 3.2 Ruimtelijke Onderbouwing (R.O.) camping ‘De Veluwse Wagen’ te Emst Aanleiding De eigenaar van het perceel Oranjeweg 67 heeft plannen om zijn Camping ‘de Veluwse Wagen’ uit te breiden. Om een goede en gezonde bedrijfsvoering mogelijk te maken, acht hij schaalvergroting noodzakelijk. Het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied” staat de uitbreiding van het perceel Oranjeweg 67 niet toe. Om de uitbreiding van de camping aan Oranjeweg 67 planologisch- juridisch gezien toch mogelijk te maken, is deze R.O. opgesteld en zijn de bijbehorende onderzoeken uitgevoerd. Doel Doel is het opstellen van een R.O. die gebaseerd is op milieutechnische onderzoeken die door derden uitgevoerd zijn. Op basis van deze R.O. kan de voorgenomen ontwikkeling meegenomen worden in het op te stellen voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Epe. Projectgebied Het perceel Oranjeweg 67 ligt ten zuidwesten van de bebouwde kom van Epe. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Oranjeweg. De Oranjeweg sluit in oostelijke richting aan op de Eperweg, die de hoofdverbindingsweg tussen Epe en Vaassen. In de nabije omgeving bevinden zich nog twee andere campings, namelijk camping ‘Reina’s Hoeve’ aan de Scharendseveldweg en camping ‘De Zandhegge’ aan de Woesterweg. De omgeving van het plangebied bestaat verder vooral uit bosrijke gronden. Figuur 3: ligging plangebied met rechtsonder het dorp Emst (Bron: Google Maps) Werkzaamheden Vanaf mijn vierde stageweek stelde mijn stagebegeleider mij voor de uitdaging om zelf een R.O. op te stellen. Een R.O. is nodig wanneer een voorgenomen ontwikkeling niet past
  • 27. binnen het vigerende bestemmingsplan. Indien in de R.O. wordt bewezen dat de voorgenomen ontwikkeling op een aanvaardbare manier is te realiseren, kan de gemeente met een zogenaamd projectbesluit besluiten om die ontwikkeling groen licht te geven. Een R.O. heeft ongeveer de zelfde opbouw als een bestemmingsplan, maar is specifiek gericht op het verantwoorden van een buitenplanse ontwikkeling. Het bestaat uit twee delen: de onderbouwing en de verbeelding (SAB, 2013). De gemeente Epe leverde een standaard sjabloon aan waarin de R.O. opgesteld diende te worden. Voor een andere camping in de gemeente Epe is in 2011 in plaats van een R.O. een apart bestemmingsplan opgesteld (Gemeente Epe, 2011). Voor een deel heb ik dit bestemmingsplan als voorbeeld gebruikt voor het beschrijven van de beleidskaders ten aanzien van verblijfsrecreatie in de gemeente Epe. Een ander voorbeeld dat ik in een later stadium gebruikt heb, is een –door mijn collega Michiel Noordzij opgestelde– R.O. voor de herstructurering van een bouwmarkt/aannemersbedrijf in Vaassen. In de eerste fase ben ik begonnen met het schrijven van de inleiding, waarin ik de aanleiding, het doel en het projectgebied beschreven heb. Hierin heb ik onder andere aangegeven welk bestemmingsplan vigeert in het plangebied. Vervolgens heb ik in de planbeschrijving beschreven wat de huidige situatie is en wat de toekomstige situatie zal zijn. Ook heb ik met behulp van photoshop een impressie gemaakt van de nieuwe situatie met de daarin voorkomende functies (figuur 4). Figuur 4: impressieschets van nieuwe situatie (Bron: Ruth Bosch) Ten aanzien van de vraag welke onderzoeken er volgens de gemeente al gedaan waren en welke onderzoeken er nog uitgevoerd dienden te worden, heb ik met Henk van Paassen overleg gevoerd. Samen met hem heb ik een aantal vragen op papier gezet die ik vervolgens heb gesteld aan de architect. Aangezien de architect in verband met zijn vakantie die dag mij niet uitgebreid kon antwoorden, heb ik voor een aantal vragen telefonisch contact gehad met de initiatiefnemer. Het bleek echter dat ik voor de meeste vragen toch beantwoording nodig had van de architect en van de gemeente. In een tweede fase heb ik het voor verblijfsrecreatie relevante ruimtelijke beleid van de drie overheidslagen (rijksoverheid, 21
  • 28. 22 provincie/regio en gemeente) in kaart gebracht. Wat mij daarbij opviel was dat de hoeveelheid plannen significant toeneemt naarmate het overheidniveau lager wordt. Voor een aantal van deze beleidsdocumenten bestaan reeds standaardteksten die door Amer zijn opgesteld. Deze standaardteksten heb ik aangepast aan wat daadwerkelijk relevant is voor dit plan. Daarnaast ben ik zelf op zoek gegaan naar relevante beleidsdocumenten op internet. Voor elk relevant beleidsdocument heb ik ook een conclusie getrokken met betrekking tot het onderhavige plan. In derde instantie ben ik bezig geweest met het uitwerken van het hoofdstuk van de planologische en milieu-aspecten. Ook voor dit hoofdstuk geldt een standaard opbouw voor een R.O. (tabel 3.1). Alle afzonderlijke planologische en milieu-aspecten worden daarbij uitgewerkt door middel van de standaard opbouw ‘inleiding’, ‘dit plan’, en ‘conclusie’. Voor het schrijven van de inleidingen heb ik de R.O. van Michiel Noordzij gebruikt. Vervolgens heb ik voor het betreffende planologische cq. milieu-aspect aangegeven wat relevant is voor onderhavig plan, en of er inderdaad nader onderzoek nodig is. In verband hiermee zijn er een aantal onderzoeken uitgevoerd, te weten een verkennend bodemonderzoek en een archeologisch onderzoek. De conclusies van deze onderzoeken heb ik ook opgenomen in de R.O. Het laatste onderdeel van de R.O. vormt de conclusie. Hierin heb ik nog eens aangegeven wat de uitbreiding inhoudt. Daarnaast heb ik aangegeven dat het plan past binnen de voorwaarden die door het Rijk, de Provincie en de gemeente worden gesteld, dat de planologische- en milieuaspecten geen belemmering zijn en dat het plan economisch uitvoerbaar is. Evaluatie Het opstellen van deze R.O. was voor mij de eerste keer dat ik een ruimtelijk plan opstelde in een werkelijke situatie. Daarnaast was het ook een plan voor een betrekkelijk klein gebied, namelijk een kampeerterrein. Tijdens mijn opleiding heb ik gewerkt aan fictieve projecten waarin het plangebied veel groter was met meerdere functies en binnen een bredere regionale context. De benodigde informatie was reeds aanwezig. Ook had de gemeente een standaard format geleverd, waaraan de R.O. moest voldoen. In eerste instantie was het mij onduidelijk wat de toekomstige situatie precies zou zijn, aangezien er twee aparte schetsen waren aangeleverd. Verder heb ik de R.O. in grote lijnen zonder noemenswaardige problemen kunnen opstellen. Milieu-aspecten Bodemonderzoek Akoestisch onderzoek Luchtkwaliteit Geurhinder en veehouderij Externe veiligheid Bedrijven en milieuhinder Water Natuur C ultuurhistorie en archeologie Verkeer en parkeren Economische uitvoerbaarheid Tabel 3.1: Planologische en milieu-aspecten
  • 29. Nadat een collega mijn concept R.O. had nagekeken, gaf hij aan dat de Nota Ruimte inmiddels is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hij had ook een R.O. geschreven voor een initiatief van een tuincentrum/ bouwmarkt binnen de gemeente Epe. Bij het vergelijken van zijn plan met dat van mij viel op dat de beschrijving van het provinciaal en regionaal beleid nog verder uitgebreid moest worden. Verder gaf hij bij een aantal zinnen aan dat de strekking goed was maar dat de formulering beter kon. Een vraag die bleef was welke onderzoeken er uitgevoerd moesten worden. Hiervoor heb ik telfonisch en via e-mail contact gezocht met respectievelijk de opdrachtgever en de betrokken ambtenaar van de gemeente Epe. Ik heb driemaal gesprekken gevoerd met gemeente Epe en de verantwoordelijke architect om de R.O. aan te passen aan hun wensen. Uitkomst hiervan was dat ik nog een lijst van wijzigingen moest doorvoeren. Omdat dit een project is waar ik min of meer de eindverantwoordelijkheid voor heb gekregen, is dit project voor mij ook het meest leerzaam geweest. Wat ik er vooral van geleerd heb, is dat communicatie met zowel de opdrachtgever als gemeente essentieel is. Ik heb dan ook de spilfunctie, zoals die van een planoloog wordt verwacht te vervullen, zelf op die manier ondervonden. In de toekomst zou ik graag meer van deze projecten willen doen, omdat ik hierdoor het meeste leer. 3.3 Toelichting woonregeling, Utrechtse Heuvelrug Inleiding Gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft Amer verzocht om te helpen met het opstellen van een aantal standaarddocumenten ten behoeve van de actualisering van bestemmingsplannen. De standaardregels maken onderscheid in stedelijk gebied (S) en het buitengebied (B). Voor het stedelijk gebied zijn drie aan elkaar verwante maar op onderdelen verschillende bestemmingen gemaakt: S1, S2 en S3. Voor het buitengebied zijn er twee bestemmingen gemaakt die op onderdelen verschillen van elkaar: B1 en B2. Werkzaamheden De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft Amer ook gevraagd om de maatvoeringsvoorschriften te visualiseren, om zo in een oogopslag te kunnen zien wat voor bestaande en nieuwe woningen wel en niet mag. Een van de Amer-juristen kwam vervolgens naar mij toe met de vraag of ik de maatvoeringsvoorschriften die zij in de toelichting op de woonregeling heeft uitgewerkt, zou kunnen visualiseren. In het basismateriaal was onder andere een stroomschema voor de maatvoeringsvoorschriften aanwezig. Dit stroomschema heb ik gebruikt om elk geval de maatvoeringsaspecten van bouwvlakken binnen de categoriën S1/B1 (vrijstaand) en S2 /B2 (aaneengebouwd) te schetsen (de maatvoeringsaspecten van stedelijk en buitengebied zijn vrijwel gelijk). Voor de categorie S3 (gestapeld) geldt dat eventuele nader gewenste uitbreidingen buiten de bestaande massa afzonderlijk via een separaat planologisch traject moeten worden afgewogen. 23
  • 30. 24 Figuur 5: maatvoeringsaspecten aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen Nadat ik de schetsen had voorgelegd aan deze collega heb ik de schetsen verder uitgewerkt in SketchUp, waarbij ik die gevallen waar de bestaande situatie als uitgangspunt moet dienen, buiten beschouwing heb gelaten. Ook heb ik de maatvoeringsaspecten voor aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen uitgewerkt (figuur 5). Evaluatie Deze opdracht gaf mij de kans om in zekere zin creatief bezig te kunnen zijn. Zowel de juriste als andere collega’s waren enthousiast over het eindresultaat. Voor die gevallen binnen S1 en S2 waarvoor de maatvoeringsvoorschriften van belang zijn, heb ik zowel een bovenaanzicht als een vogelvluchtperspectief getekend. De visualisaties van de maatvoeringsvoorschriften heb ik aangepast naar aanleiding van de opmerkingen die de gemeente Utrechtse Heuvelrug gestuurd had. Concluderend vind ik dit een leerzame opdracht, omdat op deze manier de maatvoeringsaspecten niet alleen tekstueel maar ook visueel inzichtelijk worden gemaakt. 3.4 Ruimtelijke onderbouwing (R.O.) Café de Peer, ‘s Heerenberg Aanleiding De eigenaar van café de Peer, gevestigd aan Emmerikseweg 12 in ‘s Heerenberg, heeft plannen om zijn uit te breiden. De uitbreiding heeft betrekking op de serre aan de zuidoostzijde van het pand. Het geldende bestemmingsplan Kom ‘s-Heerenberg staat de voorgenomen uitbreiding van de serre niet toe. De gemeente
  • 31. Montferland heeft echter aangegeven mee te willen werken aan het initiatief. Aangezien de gemeente momenteel bezig is met het actualiseren van het bestemmingsplan voor het centrum van ‘s Heerenberg kan dit initiatief worden meegenomen in dit bestemmingsplan. Voorwaarde is echter dat uit een ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het initiatief ruimtelijke inpasbaar is. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hier in. Verder dient er ook een omgevingsvergunning aangevraagd worden. Doel Doel is het opstellen van een R.O. die gebaseerd is op milieutechnische onderzoeken die door derden uitgevoerd zijn. Op basis van deze R.O. kan de voorgenomen ontwikkeling meegenomen worden in het bestemmingsplan centrum ‘s Heerenberg van de gemeente Montferland. Projectgebied Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het centrum van ‘s Heerenberg aan de Emmerikseweg 12 (figuur 6). Verder ligt het plangebied schuin tegenover voormalig Jezuïetenklooster ‘St. Bonifacius’. Figuur 6: luchtfoto Café de Peer te ‘s Heerenbergh (Bron: Google Maps). Werkzaamheden De gemeente Montferland heeft geen eisen gesteld ten aanzien van de vorm van de R.O. Voor het opstellen van deze R.O. heb ik gebruik gemaakt van de bestaande plantekst van een andere R.O., die een collega reeds had gemaakt. Die ontwikkeling betreft de overkapping van het terras van een ijssalon in ’s Heerenberg. Het initiatief betreft een ontwikkeling die dus veel minder verstrekkend is dan het geval was bij camping De Veluwse Wagen (paragraaf 3.2). Omdat het slechts een geringe ingreep betreft, heb ik alleen de lokale beleidsdocumenten doorgenomen. In dit geval bleek alleen Masterplan ’s Heerenberg relevant te zijn. Deze heb ik dus meegenomen in de beleidsomschrijving. Vervolgens heb ik de planologische en milieu-aspecten uitgewerkt. Hierin kwamen geen belemmeringen naar voren voor het uitvoeren van de beoogde ontwikkeling. Evaluatie In vergelijking met de R.O. voor camping De Veluwse Wagen viel de hoeveelheid werk erg mee. Dit kwam vooral ook doordat mijn college een soortgelijke R.O. had opgesteld, waarvan het meeste ook gold voor deze R.O. Bovendien is de uitbreiding veel minder groot dan in het geval van camping De Veluwse Wagen, waardoor de planologische en milieu-effecten op de omgeving minimaal zijn. Een aspect dat nog wel kritisch moest worden bekeken is het aspect bodem, omdat de bodem verontreinigd is met brandstofcomponenten. Omdat de uitbreiding van de serre geen fundering behoeft, behoeft dit aspect echter ook geen nader onderzoek. 25
  • 32.
  • 33. Deel II Onderzoeksvoorstel Nieuwe landgoederen en ruimtelij k e kwaliteit
  • 34. 28
  • 35. 1 Inleiding Hoewel er dus altijd sprake is van meerdere perspectieven op landgoedontwikkeling, kies ik ervoor om een aantal landgoedontwikkelingsprojecten te bestuderen met betrekking tot het aspect landschappelijke kwaliteit. Wat deze landschappelijke kwaliteit inhoudt, is deels vastgelegd in gemeentelijke welstandsnota’s. Gemeentes zijn op basis van artikel 12a van de Woningwet verplicht hun eigen welstandsbeleid vast te leggen in een welstandsnota met strikte welstandscriteria. Welstandscommissies hebben de wettelijke plicht hun oordeel te baseren op de welstandscriteria, zoals die vermeld staan in de welstandsnota. Gemeentes hebben echter ook de mogelijkheid om geen welstandsbeleid te voeren en dus de architectonische kwaliteit vrij te laten. Veel gemeentes staan nu al een ruim welstandsbeleid voor, of hebben het geheel afgeschaft. Gommer heeft in 2007 een onderzoek uitgevoerd onder welstandscommissies uit Groningen en Friesland, waarin zij geanalyseerd zijn op hun welstandstoetsing. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt dat welstandscommissies soms erg subjectief toetsen. Hij onderscheid daarbij drie typen motiveringen: “Motiveringen waarbij duidelijk getoetst wordt aan criteria, motiveringen waarbij subjectieve begrippen worden gebruikt die vervolgens wel worden geconcretiseerd of toegelicht door alternatieven voor te stellen, én motiveringen die subjectieve begrippen bevatten die niet worden toegelicht.” (Gommer, 2007, p.21). 1.1 Achtergrond en aanleiding Bij de ontwikkeling van nieuwe landgoederen is vaak sprake van tamelijk welgestelde particulieren die, zelfs in de huidige tijd van economisch crisis, en om verschillende redenen, een nieuw landgoed willen beginnen. Nieuwe landgoederen worden vaak, maar niet uitsluitend, op percelen gerealiseerd die voorheen waren bestemd als agrarisch bedrijf. Het ontwikkelen van nieuwe landgoederen wordt door de overheid vaak gezien als een manier om op een verantwoorde wijze nieuwe natuur in het buitengebied te realiseren. De redenering is dat het groen (nieuwe natuur) het doel is en het rood (het landgoed) het middel. Toch kunnen de meningen met betrekking tot het eindresultaat zeer uiteenlopen. Agrariërs staan bijvoorbeeld vaak negatief tegenover landgoedontwikkeling, vanwege de milieutechnische en planologische beperkingen die het met zich mee brengt voor hun eigen bedrijfsontwikkeling. Landgoederen raken dus een reeks van belangen. Dat geldt ook voor bestaand landgoederen, zoals bijvoorbeeld Albers betoogt in haar publicatie ‘het gewichtloze gewogen’ (1987, p. 17), namelijk dat “landgoedbeleid vanuit een gezichtspunt uit den boze is.”. Volgens haar zal het beleid “er zoveel mogelijk op gericht moeten zijn een gulden middenweg te bewandelen tussen de vele tegenstrijdige belangen. Het ene landgoed is van grote cultuurhistorische waarde, een ander zal sterk in de aandacht van de biologen staan, weer een ander is recreatief van groot belang.”. 29
  • 36. 30 sprake van een ‘gebrek aan expertise’, ‘verkokering’ en ‘koudwatervrees’ en is er daarom nog nauwelijks beleid ontwikkeld ten aanzien van nieuwe landgoederen (Vader et al., 2012b, p.12). In bepaalde gebied zijn nieuwe landgoederen meer geschikt dat in andere. De gemeente heeft als taak hier een eenduidige visie voor te formuleren. Nieuwe landgoederen kunnen namelijk op lokale en regionale schaal een bijzondere ruimtelijke kwaliteit bewerkstelligen. Het is dus van groot belang dat de gemeentelijke overheid niet alleen een besluit neemt, maar de vastgestelde kwaliteiten ook vanaf het begin tot het eind waarborgt (Gerritsen et al., 2007, p.27). 1.2 Doelstellingen en onderzoeksvragen Het doel van deze reflectie is om in kaart te brengen in hoeverre de instandhouding of vergroting van de ruimtelijke kwaliteit, zowel binnen (realisatie) als buiten (beheer) de planprocedure, gewaarborgd wordt. Hierbij wordt ook aandacht geschonken aan de ruimtelijke kwaliteit die bestaande landgoederen hebben door de eeuwen heen hebben gehad. De hoofdvraag luidt daarom als volgt: In hoeverre is het instrumentarium waar gemeentes nu over beschikken afdoende voor de landschappelijke beoordeling van nieuwe landgoederen, met inachtneming van de Voor nieuwe landgoederen geldt echter bijna altijd dat ze afwijken van de vigerende welstandsnota. Welstandsnota’s zijn namelijk in beginsel conserverend van aard. Het is ook goed om onderscheid te maken tussen het landhuis en het omringend landschap. Vaak gaat de beoordeling van de welstandscommissie vooral over het landhuis en wordt er nauwelijks aandacht besteed aan het landschapsplan. Toch ligt hier vaak de spanning voor ontwerpers van een landgoed: ‘Aan de ene kant moet een landgoed prominent herkenbaar zijn als landgoed, aan de andere kant moet het op een of andere manier aansluiten bij de omgeving. In Zuid-Holland passen de verplichte bossen veel minder goed dan bijvoorbeeld in Drenthe.’ (Hendriks, 2009, p. 42). In een toenemend aantal gemeentes is sprake van initiatieven voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Dit stelt gemeentes voor de vraag hoe zij daar mee omgaan: is het wel mogelijk om nieuwe landgoederen te beoordelen op basis van algemene welstandscriteria, of gaat het altijd om locatiespecifiek maatwerk? Of komen nieuwe landgoederen, ondanks hun onderlinge verschillen, toch zodanig overeen dat er een nieuw instrument voor nieuwe landgoederen kan worden ontwikkeld? Voor bestaande landgoederen worden in verschillende gemeentes reeds nieuwe regelingen en instrumenten gehanteerd, zoals het signaleren van het landgoed met de aanduiding ‘landgoedbiotoop’ in het bestemmingsplan en het regionaal zoneren van een regionale clustering van bestaande landgoederen. Voor nieuwe landgoederen is er bij gemeentes echter vaak
  • 37. landschappelijke kwaliteit die landgoederen vanaf hun ontstaan hebben gehad? Om te komen tot een antwoord op deze hoofdvraag zal het begrip ‘nieuwe landgoederen’ verhelderd worden en zal de landschappelijke kwaliteit van landgoederen in een historische context worden geplaatst. Vervolgens is het de vraag in welke mate gemeentes, rekening houdend met de landschappelijke kwaliteit van landgoederen door de eeuwen heen, nieuwe landgoederen kunnen beoordelen op hun bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. De deelvragen luiden daarom als volgt: Wat wordt verstaan onder nieuwe landgoederen?1. Welke landschappelijke kwaliteit hebben landgoederen 2. vanaf hun ontstaan gehad? Met welk instrumentarium beoordeelt de gemeente 3. de bijdrage van nieuwe landgoederen aan de landschappelijke kwaliteit? Is dit instrumentarium afdoende, of is er vraag naar een 4. aanvullend of zelfs nieuw instrumentarium? De eerste drie deelvragen zullen in dit onderzoeksvoorstel al voor een groot deel beantwoord worden, terwijl de vierde deelvraag nog beantwoord moet worden door het verrichten van de interviews met gemeente-ambtenaren. De aanpak voor dit onderzoek wordt vermeld in hoofdstuk 5. Gezien het feit dat de tijd die beschikbaar was om dit tijdens mijn stage te doen beperkt was, heb ik er voor gekozen vooral het literatuuronderzoek goed uit te voeren. 31
  • 38. 32 en omgeving worden vormgegeven door zowel bouwkundige elementen; (tuinmuren,verlichting, kunstwerken, aanduidingen etc.) en tuinelementen; (hagen, tuinbedden, gesnoeide struiken, bossages etc.) Gezamenlijk wordt een ensemble gevormd die het landgoed een eigen karakter en identiteit geeft; Bebouwing bestaat uit diverse architectonische • elementen waarbij het hoofdgebouw het hoogtepunt vormt. Deze wordt begeleid door diverse architectonische en of andere ruimtelijke elementen zoals bijvoorbeeld het koetshuis, de toegangspoort, kunstwerken, een oranjerie, follie, prieel en theekoepel; Een landgoed is bebouwd met een (woon)gebouw • van ‘allure’. Het landhuis kent een hiërarchie van verschillende typen ruimten; monumentale ontvangstruimten met een representatief karakter, privé-ruimten met een intiemer karakter en dienstruimten die functioneel van aard en afmeting zijn; Een landgoed heeft een eigen karakter; het is uniek.• Daarnaast worden landgoederen ook gekenmerkt door hun functies voor de omgeving: “Landgoederen hebben een multifunctioneel karakter en combineren functies als landbouw, bosbouw, cultuurhistorie, natuurbeheer, bewoning en recreatie. Het is met name de samenhang van elementen die het herkenbaar maken als landgoed: lanen al dan niet gericht op monumentale gebouwen, afwisseling van bos en landbouwgrond, natuur- en waterelementen, verspreide boerderijen in eenzelfde stijl opgetrokken en dergelijke. Veel landgoederen zijn opengesteld voor 2.1 Bestaande en nieuwe landgoederen Landgoederen zijn in Nederland te onderscheiden in ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ landgoederen. In de Natuurschoonwet van 1928, waarin landgoederen voor het eerst wettelijk werden beschermd, wordt een landgoed als volgt omschreven: “Een landgoed is een, in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen dat waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen - voor zover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is” (Rijksoverheid, 2013). Er moet dus sprake moet zijn van een ‘karakteristieke verschijningsvorm’ die voor het ‘behoud van het natuurschoon wenselijk is’. Gemeentes kunnen in hun welstandsnota’s aangeven welke specifieke kenmerken hun bestaande landgoederen typeren. Maar er zijn ook algemene fysieke kenmerken van landgoederen. Gemeente Dronten heeft bijvoorbeeld In het ‘beeldkwaliteitskader landgoedbebouwing gemeente Dronten’ aangegeven wat deze algemene kenmerken inhouden (Gemeente Dronten, 2004, p.13): Er is een sterke eenheid tussen omgeving en • bebouwing. Het landschap wordt ingericht met natuurlijke en bouwkundige elementen die zorgvuldig op elkaar zijn afgestemd. Overgangen tussen gebouwen 2 Landgoed en buitenplaats
  • 39. en nieuwe buitenplaatsen die in het recente verleden zijn ontwikkeld of momenteel ontwikkeld worden, te onderscheiden zijn van bestaande landgoederen en historische buitenplaatsen. Vervolgens bestaan er verschillen tussen bestaande landgoederen en historische buitenplaatsen. Ook voor nieuwe landgoederen en buitenplaatsen geldt dat er verschillen zijn, hoewel die in sommige provincies als één en hetzelfde worden beschouwd. Bestaande landgoederen en historische buitenplaatsen In het verleden konden buitenplaatsen deel uit maken van landgoederen. Het begrip buitenplaats ontstond in de Renaissance (18e eeuw) en werd destijds ook gebruikt voor landgoederen (Albers, 1987). In die tijd werden huis en tuin als een onlosmakelijk geheel gezien. De vormgeving van het interieur liep in zekere zin door in het exterieur, onder andere door het gebruik symmetrie-assen (Brinckman & Henry-Buitenhuis, 2006, p.21). Tromp & Henry-Buitenhuis (1991, p.9) geven deze hechte relatie tussen landhuis en tuin weer door het begrip buitenplaats te definiëren als “de eenheid van een landhuis met bijgebouwen, waterpartijen, tuin en park”. Een belangrijk verschil tussen bestaande landgoederen en historische buitenplaatsen is het doel waarmee ze zijn gesticht. Voor de historische buitenplaatsen geldt dat ze hoofdzakelijk dienden als (zomer)verblijf buiten de stad, om de rottingsgeuren en de vuiligheid van de stad tijdelijk te verruilen met de schoonheid en puurheid van het recreatief medegebruik. Ook dit draagt bij aan de maatschappelijke waarde.” (Provincie Overijssel, 2008). Voor nieuwe landgoederen is de definitie verschillend van die voor bestaande landgoederen. De toenmalige ministeries van LNV en VROM hebben in het Structuurschema Groene Ruimte van 1995 de volgende definitie gehanteerd: “Een nieuw te ontwikkelen en duurzaam te beheren boscomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin één gebouw (woonhuis) van allure met maximaal drie wooneenheden. Het gebouw heeft primair een woonfunctie. De minimale omvang van de bebossing is 5 hectare. Maximaal 10 procent van de totale oppervlakte is privéterrein en de rest is openbaar toegankelijk. Het geheel heeft een belangrijke maatschappelijke meerwaarde.” (Koops, 2003). Overigens is het begrip bebossing bij nader inzien niet helemaal juist, omdat in sommige gebieden bebossing de openheid van het landschap aantast. Daarom heeft het ministerie van VROM de definitie deels verruimd met 5 hectare bos- of natuurcomplexen, die vergezeld kunnen gaan met andere gronden (VROM, 2008, p2). 2.2 Landgoederen en buitenplaatsen Er bestaat vaak onduidelijkheid over het verschil tussen het begrip ‘landgoed’ en het begrip ‘buitenplaats’. Allereerst moet vermeld worden dat de nieuwe landgoederen 33
  • 40. 34 platteland. Voor de eigenaren van bestaande landgoederen gold eenzelfde motivatie, maar was de realisatie en instandhouding afhankelijk van de pacht van boerderijen die tot het landgoed behoorden. Historische buitenplaatsen waren kleiner en werden vaak gefinancierd met handel (buitenplaatsen2012.nl, 2013). Nieuwe landgoederen en nieuwe buitenplaatsen Onderzoek toont aan dat steeds meer particulieren en bedrijven zich willen vestigen in een groene omgeving. Daarom is in de jaren ’90 al aangegeven dat er gebieden moeten worden toegewezen waarin aan deze toenemende vraag zou kunnen worden voldoen. In de Visie Stadslandschappen (1995, p.54) wordt gesproken over ‘nieuwe buitenplaatsen’, waaronder verstaan wordt: ‘een complex van gebouwen in een parkachtige omgeving, waarbij gebouwen en park in samenhang zijn ontworpen.’ Verder wordt gesteld dat deze nieuwe buitenplaatsen mogelijkheden bieden op diverse terreinen. Zo worden hierdoor ecologische verbeteringen gerealiseerd en worden natuurlijke watersystemen hersteld. Niet minder belangrijk is dat de nieuwe buitenplaatsen als parkgebieden kunnen gelden voor recreatie ten behoeven van stedelingen (Ministerie LNV, 1995, p.54). Het verschil tussen nieuwe landgoederen en nieuwe buitenplaatsen is dat de laatste meer mogelijkheden bieden voor stedelijke functies en een kleinere oppervlakte beslaan (2-5 hectare) dan bij de eerste. Er is eerder sprake van een parkachtige setting met beperkte openingstijden (Beldman, 2008, p.40). Figuur 1: Bestaand landgoed Mariënwaardt en historische buitenplaats Vredelust (Bronnen: www.gastvrijelandgoederen.nl en www.landgoedenbuitenplaats-zh.nl)
  • 41. Figuur 2: Nieuw landgoed Heidevloed (links) en Wolfsdael (rechts), met resp. een moderene en traditionele uitstraling (Bronnen: www.gebouwvanhetjaar.nl en http://www.t2architecten.nl) . Figuur 3: Nieuwe buitenplaats in Victoriaanse stijl Hampton Court en nieuwe buitenplaats Zwartewaal (Bron: http://hamptonvillas.blogspot.nl en http://www.artnieuwpoort.nl) 35
  • 42. 36 voordeel was echter niet het enige belang voor de eigenaren, maar juist ook de veiligheid die hun woningen boden tegen roversbenden. Dit blijkt onder andere uit de situering en inrichting van deze woningen ten opzichte van de omliggende landerijen. Zo werden ze vaak voorzien van extra dikke muren en brede grachten. Voor de door koophandel rijk geworden adel was juist ook de aantrekkelijkheid van het buitenleven een reden om een landgoed te bezitten. Het landgoed bood ruimte om hun arcadisch levensideaal daar te realiseren met aandacht voor ontspanning, natuur en landschap (Laarse, 2007, p. 26). Voor de kerk (kloosterorden) was het echter meer vanuit ideologisch perspectief van belang om veilige landbouwgronden te bezitten: hun voortbestaan werd daarmee gegarandeerd. 3.2 Industriële tijd Ook na de Middeleeuwen blijven de genoemde economische dragers van groot belang. Wel neemt het bosareaal fors af doordat agrariërs hun vee ook (illegaal) in de bossen laten grazen. In het begin van de 19e eeuw blijkt het bosareaal weer toegenomen te zijn. Dit is vooral te wijden aan rijke particulieren, die naaldbomen lieten planten ten behoeve van de mijnbouw. De onderwerping van het bosareaal aan de grillen van de markt was voor industriëlen einde 19e eeuw aanleiding om de overheid aan te sporen tot actievere rol. Met de oprichting van organisaties als de Heidemaatschappij (1888) en 3.1 Vroege Middeleeuwen De ontwikkeling van landgoederen gaat terug naar de Vroege Middeleeuwen. Eeuwenlang bestond er een essencultuur, waarin heideplaggen en schapenmest gebruikt werd voor de bemesting van de hoger gelegen, lemige gronden, de esgronden. Omdat voor deze manier van bemesten veel grond nodig was (1 ha bemesting op basis van 10-20 ha heidegrond), werden heidegronden steeds schaarser. Bovendien groeide ook de bevolking. Regels omtrent het gebruik van de woeste (heide) gronden was gewenst. Zo werden de gronden tot publiek bezit gemaakt. Ten noorden van de rivieren werden dat de zogenoemde marken en malen en ten zuiden van de rivieren de ‘gemeynten’. Toch kwamen deze gronden steeds meer in het bezit van particuliere grootgrondbezitters, de adel en de kerk. Zij bouwden vervolgens op deze gronden voor zichzelf woonhuizen bouwen, die gefinancierd konden worden met de opbrengsten uit de bijbehorende omliggende landerijen, bossen en weilanden (Kamerbeek, 2012, p. 22). De basis voor de kenmerkende hedendaagse landgoederenstructuur werd reeds gelegd in de bouw van kastelen, havezaten, stinsen en borgen (Ottens, 2011, p. 41). De eigenaren haalden inkomsten uit de verpachting van weilanden aan boeren, hout- en jacht opbrengsten . Dit geeft aan dat landgoederen vanaf het begin al multifunctioneel van aard waren en verschillende economische dragers vertegenwoordigden. Economisch 3 Van bestaand naar nieuw
  • 43. Figuur 4: Aandeel van het totale bosareaal in bezit van particulieren, overheden inclusief Staatsbosbeheer (SBB) en de terreinbeherende organisaties (TBO’s) Natuurmonumenten en provinciale Landschappen (Bron: Kamerbeek, 2012). Staatsbosbeheer (1899) werd de omslag aangegeven in het bezit en beheer van natuur. 3.3 De 20e eeuw Nadat de bossen eeuwenlang private eigendommen waren, kwamen ze nu steeds meer in het bezit van natuurbeschermingsorganisaties zoals Natuurmonumenten (1905). Deze krijgen steeds meer de steun van de overheid door middel van nieuwe regelgeving. Bescherming van natuurschoon wordt in 1917 voor het eerst vastgelegd als overheidsdoel in de Noodboswet (Kamerbeek, 2012, p. 22). De Natuurschoonwet werd in 1928 geïmplementeerd om de bestaande landgoederen particulier bezit te laten blijven als bijvoorbeeld de eigenaar kwam te overlijden. In deze wet werden onder bepaalde voorwaarden fiscale voordelen verstrekt aan landgoedeigenaars. Voorbeelden hiervan zijn vrijstelling van successierecht, inkomsten- en vermogensbelasting. Na 1960 werd als gevolg van een loongolf de arbeidsintensieve houtproductie relatief duur. Alleen door schaalvergroting toe te passen of door dienstencoöperaties op te richten, was houtproductie nog rendabel. Bovendien werd de afzetmarkt aanzienlijk kleiner door de vele mijnsluitingen. Als gevolg daarvan verkochten steeds meer particuliere landgoedeigenaren hun landgoed aan overheden en terreinbeherende organisaties (TBO’s) (figuur 4) (Kamerbeek, 2012, p. 25). 37
  • 44. 38 3.4 De 21e eeuw In de 21e eeuw is het particulier bezit van landgoederen nog verder teruggelopen. Op dit moment kent Nederland nog steeds zo’n 7500 landgoederen. Ongeveer een derde hiervan (2450) is openbaar toegankelijk. Van die openbare landgoederen is driekwart eigendom van particulieren. In de jaren ’90 heeft de overheid beleid geformuleerd voor nieuwe landgoederen, omdat er een tekort aan bos werd geconstateerd. Particulieren werden door dit beleid uitgenodigd om een bijdrage te leveren aan het vergroten van het bosareaal, waar zij vervolgens voor gecompenseerd werden (AGD Weekend, 2011). Een belangrijk onderdeel van dat beleid is het ‘rood voor groen’-principe. De kern van dit principe is dat de zwakke functie groen meelift met de sterke functie rood. Er is over het algemeen veel bereidwilligheid om te kunnen wonen en/of werken in een groene setting. Op basis van het rood voor groen is dit mogelijk, mits men een bepaalde ‘groentoeslag’ betaald. Achteraf blijkt het door de rijksoverheid gewenste aantal nieuwe landgoederen bij lange na niet gehaald (Vader et al., 2012b, p.12)
  • 45. initiatief te stimuleren. Zo loopt het goedkeuringsproces voor nieuwe landgoederen sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Wro uitsluitend via de gemeente, waarbij de provincie slechts een toetsende rol heeft (Vader & Olthuis, 2012b, p.13). In dit hoofdstuk worden de onderscheiden stappen benoemd die de landgoedontwikkelaar heeft te nemen. Ook wordt aangegeven wat het gemeentelijk beleidsinstrumentarium is ten aanzien van nieuwe landgoederen, waarbij vervolgens wordt aangegeven hoe de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe landgoederen middels die instrumenten gewaarborgd kan worden. 4.2 Het ontwikkelingsproces Het ontwikkelingsproces van landgoederen kent verschillende fases. Een logische eerste stap is dan ook het verkrijgen van de grond, hoewel die vaak al in bezit is van de initiatiefnemer. De tweede fase omvat de planologische procedure die doorlopen moet worden. Deze fase wordt dan ook vaak als de moeilijkste en tijdrovende fase ervaren. De laatste drie fases betreffen het daadwerkelijk realiseren van het landhuis, het inrichten van de omliggende gronden en het beheer daarvan (tabel 4.1). In de oriëntatiefase is het van belang dat de initiatiefnemer een landgoedvisie opsteld. In de volgende fases komt de inrichting van het nieuwe landgoed ter sprake in het landschapsplan en wordt er een ruimtelijke onderbouwing opgesteld om de bestemmingsplanherziening mogelijk te maken. Hoewel de gemeente al eerder betrokken wordt in het proces is daar pas het gemeentelijk beleidsinstrumentarium aan de orde. 4.1 Inleiding Met de invoering van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 zijn gemeentes het bevoegd gezag geworden voor de initiatiefnemer van een te ontwikkelen landgoed. Vooral kleine gemeentes zijn echter vaak onbekend met het concept nieuwe landgoederen, hoewel het beleid daarvoor al in 1995 geformuleerd is. Het is echter niet alleen onervarenheid, maar ook een gebrek aan visie van gemeentes ten aanzien van nieuwe landgoederen. Toch zal de gemeente, als bevoegd gezag, haar instrumenten moeten inzetten om de financiering en concrete invulling van een nieuw landgoedinitiatief in goede banen te leiden. Een gemeente is daarbij verplicht de eisen vanuit het provinciaal kader, die vermeld staan in de provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte, over te nemen. Als aanvulling daarop kan een gemeente concretere eisen stellen ten aanzien van nieuwe landgoederen door een koppeling te maken met planologische regelingen als rood-voor-rood (RvR), rood-voor-groen (RvG) en vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). Verder kan de gemeente aangeven welke stukken moeten worden ingeleverd en aan welke verdere eisen voldaan moet worden (Vader et al., 2012a, p.22). Omdat de overheid steeds minder budget heeft om de natuurdoelen te halen, heeft het de regelgeving ten aanzien van landgoedontwikkeling versoepeld. Op die manier probeert het Rijk nieuwe natuur via particulier 4 Gemeentelijke instrumentarium 39
  • 46. 40 ecologie, recreatie, economie, etcetera in kaart gebracht worden (FPG, 2012, p.8). Een landgoedvisie geeft niet alleen de landgoedontwikkelaar inzicht in de verschillende waarden van het te ontwikkelen landgoed, maar is ook een handig communicatiemiddel naar andere partijen toe om de noodzaak ervan te onderbouwen. Het verschaft ook al antwoorden aan de landgoedontwikkelaar op vragen die vanuit gemeentelijke belangen gesteld zullen gaan worden, bijvoorbeeld hoe het landgoed functioneel en visueel aansluit op de reeds in de omgeving aanwezige waarden en functies. Een landgoedontwikkelaar doet er goed aan om met een marktonderzoek aan te tonen dat er vraag is naar de functies die hij op het landgoed wil realiseren (FPG, 2012, p.10). Gezien het feit dat landgoederen vanaf hun ontstaan een multifunctioneel karakter hebben gehad, is het van belang om te benadrukken dat die multifunctionaliteit ten goede komt aan de maatschappelijke en financiële haalbaarheid van het plan. Gemeentes moeten dan echter ook bereid zijn om hun kwantitatieve gebiedseisen niet sectoraal, maar integraal te stellen (Evers et al., 2003, p.75). Tijdens het vooroverleg voert de initiatiefnemer verkennende gesprekken met de gemeente en eventueel met de provincie en het waterschap. Ook betrekt hij deskundigen in het proces, zoals een ruimtelijk adviseur, een landschapsarchitect en een financieel deskundige. De landschapsarchitect maakt een schetsontwerp, waarin toonbaar wordt voldaan aan de voorwaarden die de gemeente stelt ten aanzien van de inrichting en locatie van het landgoed. F aseActiviteitDeelfases1Verkrijgen/aankoop van grond (kan al in bezit zijn) 2De omzetting van de landbouwfunctie naar de functie landgoedOriëntatiefase; landgoedvisieVooroverleg Schetsontwerp Ontwerpfase; landschapsplan en ruimtelijke onderbouwingPlanologische proceduresUitvoering3Het bouwrijp maken van de grond en inrichten van het landgoed4Het bouwen van het landhuis (de landhuizen) 5Gebruik, instandhouding en beheerTabel 4.1: stappenplan voor landgoedontwikkeling (Bewerkting uit Vader et al., 2012a, p.55) Landgoedvisie Een initiatiefnemer moet goed voorbereid zijn alvorens hij de fase in gaat van de planologische procedures, waar in de volgende paragraaf op in wordt gegaan. Tijdens de oriëntatiefase bereidt de initiatiefnemer zich voor door het idee voor een nieuw landgoed te toetsen aan de provinciale en gemeentelijke kaders. In samenwerking met een ruimtelijk adviseur, rentmeester of cultuurhistoricus kan hij ook een landgoedvisie opstellen. Daarmee kunnen de verschillende potentiële waarden van het landgoed aangaande landschap,
  • 47. door het overleggen van een landschapsplan en een ruimtelijke onderbouwing door de landgoedontwikkelaar, zijn afspraken vastgelegd met betrekking tot onder meer de kosten van het te ontwikkelen landgoed. De gemeente is verplicht om de kosten op de landgoedontwikkelaar te verhalen. De kosten worden uiteengezet in een kostensoortenlijst (Infomil, 2013). Maar de gemeente geeft ook haar verplichtingen aan en welke middelen zij daartoe in zal zetten. De Federatie Publiek Grondbezit heeft een voorbeeld gemaakt van een anterieure overeenkomst, die door veel gemeentes gebruikt wordt. Hoofddoel van de anterieure overeenkomst is dat de landgoedontwikkelaar natuur ontwikkeld en beheert, waarvan de kosten deels dan wel geheel worden gedekt met de opbrengsten uit de ontwikkeling van een of meerdere landgoedwoningen van allure (Vader et al., 2012a, p.73). In plaats van een anterieure overeenkomst heeft de gemeente ook de mogelijkheid om een exploitatieplan op te stellen. Dit gebeurt alleen als het kostenverhaal onvoldoende is verzekerd (FPG, 2012, p.33). Uit de praktijk blijkt echter dat in de meeste gevallen een anterieure overeenkomst wordt aangegaan en de gemeentes dus het privaatrechtelijke spoor de voorkeur geven boven het publiekrechtelijke spoor. Vooral omdat het “(…) de kans biedt op een hogere opbrengst voor de gemeente, het de mogelijkheid tot maatwerkafspraken biedt en bestuurlijke lasten en procedures uitspaart” (Geerdes & Van Dam, Met het schetsontwerp kan de initiatiefnemer naar het college gaan om een verzoek te doen om een intentieverklaring. Hiermee committeren beide partijen zich aan het verwezenlijken van het landgoed, mits ook de naaste buurtbewoners akkoord gaan. Landschapsplan Als ook de buurtbewoners akkoord gaan met het plan, kan een landschapsplan worden opgesteld. Dit plan vertaalt het plan van eisen dat gezamenlijk opgesteld is in een beeldkwaliteitsplan, inrichtingsplan en beheerplan. Ook stelt de ruimtelijk adviseur parallel aan deze ontwerpfase een ruimtelijke onderbouwing op, waarin de resultaten van verplichte onderzoeken worden toegelicht. In de ruimtelijke onderbouwing komen alle relevante belangen aan de orde en wordt aangegeven dat er voor deze belangen geen schadelijke effecten zullen optreden. Deze ruimtelijke onderbouwing zal als basis dienen om de bestemmingsplanwijziging mogelijk te maken. Na het opstellen van het landschapsplan gaat het landgoedontwikkelingsproces de formele planologische procedure in. De volgende paragraaf gaat hier verder op in. 4.3 Gemeentelijke beleidsinstrumenten nieuwe landgoederen Anterieure overeenkomst en exploitatieplan Het uitgangspunt van de Wro is dat op vrijwillige basis een overeenkomst wordt bereikt tussen de landgoedontwikkelaar en de betreffende gemeente. In deze anterieure overeenkomst, die voorafgegaan wordt 41
  • 48. 42 van 10 jaar, kunnen flexibiliteitsbepalingen zoals een wijzigingsbevoegdheid en een afwijkingsbevoegdheid op de bouw- en gebruiksregels opgenomen worden. Partiële herziening van het bestemmingsplan 2. (“postzegelplan”): Een partiële herziening maakt daarentegen een functieverandering mogelijke op een specifieke plek, bijvoorbeeld als de landgoedontwikkelaar voor de te ontwikkelen bebouwing al een locatie voor ogen heeft; Afwijken van het bestemmingsplan via een 3. Wabo-procedure: De derde mogelijkheid is om middels een omgevingsvergunning af te wijken van het vigerende bestemmingplan. Voordeel is dat de procedure relatief weinig tijd kost, maar het nadeel is dat het slechts één activiteit mogelijk maakt. Mocht er nadien sprake zijn van een nieuwe activiteit, dan moet daar opnieuw een omgevingsvergunning voor worden aangevraagd. Wanneer gekozen wordt voor de eerste of tweede optie, zal de begrenzing van het plangebied moeten worden vastgesteld. Landgoedeigenaren zien graag de eigendomssituatie terug op de verbeelding van het bestemmingsplan. De eigendomssituatie is echter niet de basis voor de plangrens, maar juist het grondgebruik en/ of de bijzondere waarden die in het gebied aanwezig zijn (FPG, 2012, p.18). 2012, p. 32). Nadat een exploitatieplan is opgesteld, kan een gemeente alsnog afspraken maken en de vergeten zaken meenemen door het opstellen van een zogenaamde posterieure overeenkomst (FPG, 2012, p.33). Bestemmingsplan Sinds de invoering van de Wro in 2008 kan geen gebruik meer worden gemaakt van de artikel 19-procedure, waarmee vrijstelling van het bestemmingsplan kon worden aangevraagd. Dit houdt in dat vanaf de inwerkingtreding van de Wro een nieuwe bestemmingsplanprocedure moet worden doorlopen, bestaande uit voorontwerp-, ontwerp- en vaststellingsfase (Vader et al., 2012a, p.25). Sinds 2008 bestaat er voor het opstellen van bestemmingsplannen een landelijk uniforme systematiek, waarmee het gemakkelijker is geworden om bestemmingsplannen binnen en tussen gemeentes met elkaar te vergelijken. Dit betekent echter niet dat bestemmingsplannen maar op één manier kunnen worden opgesteld. Drie verschillende opties zijn mogelijk, aflopend gerangschikt naar complexiteit en duur van de procedure (FPG, 2012, p.29): Integrale herziening van het bestemmingsplan voor het 1. gehele gebied: Als het plan meerdere ontwikkelingen omvat die een integrale en op maat gemaakt bestemmingsplan vereisen, is een integrale herziening van het bestemmingsplan wenselijk. Wanneer het niet zeker is of alle voorziene ontwikkelingen ook daadwerkelijk zullen uitgevoerd worden binnen de geldigheidsduur
  • 49. Omgevingsvergunning Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld kan de landgoedontwikkelaar een omgevingsvergunning aanvragen, waarmee de voorziene sloop-, aanleg- en bouwactiviteiten mogelijk gemaakt kunnen worden. 43
  • 50. 44 5 Onderzoeksmethode 5.1 Onderzoeksopzet De ‘research gap’ die uit de theorie naar voren komt, namelijk hoe het aspect ruimtelijke kwaliteit bij een nieuwe landgoedontwikkeling gewaarborgd wordt, vormt de aanzet om hier verder onderzoek naar te doen. Het gaat daarbij specifiek over hoe gemeente-ambtenaren het huidige instrumentarium beoordelen ten aanzien van de mogelijkheid om ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Dit impliceert een benadering die interpretatief is, waarbij sprake is van een ‘subjectieve realiteit’. Dat betekent dus dat er geen sprake is van De benadering die ik daarbij kies is kwalitatief, te weten case-studies. 5.2 Plan van aanpak Voor het uitvoeren van kwalitatief onderzoek zijn er verschillende stappen te onderscheiden. Deze stappen heb ik voor een deel ontleent aan het model van Creswell (2009) (zie figuur 5): Het signaleren van het wetenschappelijke probleem door 1. verkenning van de bestaande wetenschappelijke literatuur; Het bepalen van het doel en het stellen van de 2. onderzoeksvragen, om daarmee het onderzoek af te bakenen; Het bestuderen van wetenschappelijke literatuur om aan te 3. geven wat verstaan wordt onder nieuwe landgoederen en om te onderzoeken welke toevoeging landgoederen hebben gegeven aan hun omgeving in het algemeen en aan de kwaliteit van het omliggende landschap in het bijzonder; Het selecteren van cases aan de hand van een aantal nader te 4. bepalen criteria. Criteria kunnen bijvoorbeeld zijn: - aantal reeds ontwikkelde nieuwe landgoederen; - gemeenten moeten op een zekere afstand van elkaar gelegen zijn; - gemeenten moeten zowel over nieuwe als bestaande landgoederen beschikken; - etcetera. Het uitvoeren van diepte-interviews met gemeente-5. ambtenaren: diepte-interviews geven een inzicht in de ervaring van gemeenten met betrekking tot hun huidige instrumentarium met betrekking tot landgoederen. Hierbij gaat het vooral over de vraag wat ruimtelijke kwaliteit is binnen die gemeentes en hoe die vervolgens gewaarborgd wordt. Het analyseren van de resultaten van deze interviews;6. Het trekken van conclusies uit deze resultaten;7. Het presenteren van de belangrijkste uitkomsten en 8. conclusies tijdens de eindpresentatie. 5.3 Methode voor data-verzameling Zoals vermeld in het plan van aanpak zal data verzameld worden door het uitvoeren van diepte-interviews. De vragen zijn onder te verdelen in een aantal categoriëen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om vragen over de verschillende aspecten van ruimtelijke kwaliteit en vragen die meer ingaan op het waarborgen van die aspecten.
  • 51. Figuur 5: Model voor het opstellen van kwalitatief onderzoek (Bron: Creswell, 2009) Figuur 6: Methode voor kwalitatief onderzoek (Bron: 45
  • 52. 46 AGD Weekend (2008), Nieuw landgoed: maatwerk graag. • AGD Weekend, http://b4o.nl/landschapsarchitectuur/images/ updates/110923_AGD_NieuwLandgoed_maatwerk.pdf [geraadpleegd op 4/2/2013]. Albers, L.H. (1987), Het gewichtloze gewogen, • cultuurhistorische betekenis van landgoederen geëvalueerd met behulp van multicriteria analyse. Delft: Delftse Universitaire Pers. Beldman, E. (2008), Een ruimtelijke beleid bij een ruimtelijke • identiteit: de doowerking van het nieuwe buienplaatsen en nieuwe landgoederen beleid. Groningen: RUG. Buitenplaatsen2012.nl (2013), Ontstaan van buitenplaatsen • en landgoederen. http://www.buitenplaatsen2012. nl/2011/04/ontstaan-van-buitenplaatsen-en-landgoederen/ [geraadpleegd 8/4/2013]. C reswell, John W. (1994), Research design. Thousand Oaks, • CA: Sage publications. Evers, F., T. Beckers & P. Winsemius (2003), Rood voor groen: • van filosofie naar resultaat. Tilburg: Globus/ AM NV. Gemeente Dronten (2004), Welstandsnota 2004: • beeldkwaliteitskader landgoedbebouwing gemeente Dronten. Zwolle: Sacon. Henry-Buitenhuis, T. (2006), Soetigheyt des buytenlevens. In: • Wat het landschap ons te zeggen heeft...Twee voordrachten bij de opening van het cursusjaar 2006-2007 van Hoger F PG (2012), Handreiking landgoederen en • bestemmingsplannen. Veenendaal: Federatie Particulier Grondbezit. Geerdes, C. & P. van Dam (2012), Het exploitatieplan: • ontwikkelingen in rechtspraak en praktijk (formele aspecten). Vastgoedrecht 2012 (2), pp. 28-35. Gerritsen, A.L., A.J.M. Koomen & J. Kruit (2007), Landschap • ontwikkelen met kwaliteit: een methode voor het evalueren van de rijksbijdrage aan een beleidsstrategie. Wageningen: LEI. Gommers, H. (2007), De adviseurs geadviseerd: Het • subjectieve karakter van de welstandstoetsing. Binnenlands Bestuur, p.21-21. Infomil (2013), De Wro in het kort, http://www.infomil.• nl/onderwerpen/ruimte/wet-ruimtelijke-0/wro-kort [geraadpleegd op 23-5-2013]. Laarse, R. van der (2007), Burgers als buitenlui. Het landschap • der notabelen. In: Stijlen van burgers, J.H. Furnée. Groningen: Stichting Groniek, K amerbeek, H. (2012), Waardevol Groen. Utrecht: • InnovatieNetwerk. K oops, L. (2003), Nieuwe Landgoederen in Drenthe. In: • Noorderbreedte. Groningen: Noorderbreedte. Provincie Overijssel (2008), Handelingskader Rood voor • Groen op bestaande landgoederen. Zwolle: Provincie Overijssel. Ottens, W. (2011), Hoe beheert de huidige landgoedeigenaar • zijn bezit? Een analyse van de motivaties en tradities van landgoedbeheer. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Rij, E. van (2005), De realiteit van Rood voor Groen, Rooilijn, • 38 (8), pp. 379-384. Rijksoverheid (2013), Natuurschoonwet 1928.• SVGV (2005), Checklist voor nieuwe landgoederen. • Scherpenzeel: SVGV Programmabureau Vallei. Tromp, H. & T. Henry-Buitenhuis (red.) (1991), Historische • buitenplaatsen in particulier bezit. Utrecht: Het Spectrum. Vader, J., P. Roza, H. van der Meulen & H. Leneman • (2012a), Meer nieuwe landgoederen? Hoe de overheid landgoedontwikkeling makkelijker kan maken. Wageningen: Literatuurlijst
  • 53. LEI. Vader, J., H. Olthuis (2012b), Hoe de overheid • landgoedontwikkeling makkelijker kan maken. De landeigenaar (3), pp. 12-14. VROM (2008), Nieuwe landgoederen in Nederland, bouwen • aan een groene omgeving. Den Haag: VROM. 47
  • 54.