Studiedag Ruimte voor de toekomst - 12 feb 2011 - Ws4 annex2 stedenbouwkundige-verordening_sint_truiden
1. RAPPORT
geïntegreerde gemeentelijke
stedenbouwkundige verordening
officieuze coördinatie verordening en gedeeltelijke herziening –
tekst zoals goedgekeurd door de deputatie – januari 2008
stad sint-truiden
3. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Geïntegreerde gemeentelijke stedenbouw-
kundige verordening
Inhoud
0. INLEIDING 5
0.1. Toepassingsgebied
0.2. Basisopzet
0.3. Begrippen
0.4. Vergunningen, voorafgaande verklaringen
DEEL A STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN 29
A.1. Algemene criteria en voorschriften over inplanting, volume en uiterlijk van
gebouwen
A.1.1. Bezonning
A.1.2. Wijziging van microklimaat als gevolg van hoogbouw
A.1.3. Omgeving van gebouwen en constructies
A.1.4. Het uiterlijk van gebouwen en constructies
A.1.5. Harmonie met de omgeving
A.2. Specifieke criteria 41
A.2.1. Open ruimte en groenaanplanting
A.2.2. Bouwvallige en ongezonde constructies - verkrotting
A.2.3. Reclames
A.2.4. Verlichting
A.2.5. Verkavelingen voor woningen
A.2.6. Waardevolle en karaktervolle panden
A.2.7. Wegen en straten
A.2.8. (Her)gebruik van landbouwgebouwen en –gronden
A.2.9. Vermenging van bedrijven in (landelijke) woonzones
A.2.10. Handels- en horecazaken
DEEL B ALGEMENE BOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN OVER STEVIGHEID EN
GEZONDHEID
B.1. Bouwtechnische eisen 61
B.1.1. Rooilijn en hoogtepeil
B.1.2. Funderingen
B.1.3. Scheidsmuren
B.1.4. Afsluitingen
B.1.5. Uitsprongen op het openbaar domein en tijdelijke ingebruikname ervan
B.1.6. Daken
B.1.7. Riolering, waterafvoer en -hergebruik
B.1.8. Putten en waterzuivering
B.1.9. Stookplaatsen
B.1.10. Stookolietanks
3
4. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
B.2. Technische installatie eisen 79
B.2.1. Drinkwater en sanitaire voorzieningen
B.2.2. Gas- en elektriciteitsvoorzieningen
B.2.3. Antennes - T.V.-distributie
B.3. Beveiligingseisen en bouwkundige beschermingsmaatregelen 82
B.3.1. Brandbeveiliging
B.3.2. Bescherming tegen hinder veroorzaakt door bouwwerken
B.3.3. Bescherming tegen overdreven warmteverliezen
B.3.4. Bescherming tegen overdreven geluidshinder
B.3.5. Stankhinderbeperking
DEEL C. SPECIFIEKE BOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN PER BESTEMMING
C.1. Woningen 87
C.2. Niet-woongebouwen 96
C.2.1. Algemene definities en voorschriften
C.2.2. Logiesverstrekkende bedrijven
C.2.3. Handelsinrichtingen
C.2.4. Kantoorgebouwen
C.2.5. Autobergplaatsen
C.2.6. Landbouwbedrijfsgebouwen
C.3. Toegankelijkheid van gebouwen voor personen met verminderde beweeglijkheid103
DEEL D. SPECIFIEK RUIMTELIJKE VOORSCHRIFTEN OVER MILIEU-ASPECTEN 109
D.1. Erosiebeperking
D.2. Infiltratie van hemelwater
DEEL E. STRAF- EN SLOTBEPALINGEN 113
Deze officieuze coördinatie is een informatief document en heeft geen juridische waarde.
Het bevat in zwarte tekst en figuren de gebundelde voorschriften van de goedgekeurde
geïntegreerde stedenbouwkundige verordening (BD 9/1/20037) en hierin ingebracht in blauwe
tekst de nieuwe voorschriften uit de gedeeltelijke herziening van deze verordening zoals deze
door de Deputatie zijn goedgekeurd (BD 13/12/2007). Geschrapte woorden en passages zijn
niet gemarkeerd.
4
5. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Deel 0. Inleiding
Deze stedenbouwkundige verordening is van kracht in uitvoering van de stedenbouwwetgeving
en met name van artikels 54-55, 56-57, 59-60, 105 van het decreet van 18 mei 1999 houdende
de organisatie van de ruimtelijke ordening, gewijzigd bij de decreten van 28 september 1999, 26
april en 8 december 2000, 13 juli 2001, 8 maart 2002, 28 februari, 4 juni en 21 november 2003
en het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996.
0.1. Toepassingsgebied
Artikel 1
Deze geïntegreerde stedenbouwkundige verordening is van toepassing op alle handelingen die
ruimtelijke impact hebben. Zij is in het bijzonder van toepassing op de oprichting van nieuwe en
de wijziging van bestaande gebouwen, constructies en beplantingen alsook, wat betreft een
aantal specifiek aangegeven regels, op het geheel van het gebouw en het perceel waar de
bouwwerken en handelingen plaatsvinden. Deze verordening geldt voor het hele grondgebied
van Sint-Truiden.
De voorschriften zijn van toepassing tenzij ze strijdig zijn met de bestaande Bijzondere Plannen
van Aanleg en verkavelingen die op datum van in voege treden van deze verordening zijn
goedgekeurd. De voorschriften kunnen voor de betrokken delen van het grondgebied door de
voorschriften van nieuw goed te keuren ruimtelijke uitvoeringsplannen worden vervangen.
5
6. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Artikel 2
Aan de afgifte van een stedenbouwkundige vergunning kunnen strengere voorwaarden worden
verbonden dan die welke in deze verordening zijn opgenomen, met het oog op het behoud:
a. van de harmonie van de gebouwde gehelen, van de zichten, perspectieven en
landschappen;
b. van de groene ruimten en de toeristische voorzieningen;
c. van het behoud van aanwezige ecosystemen.
0.2. Basisopzet
Artikel 3
Deze stedenbouwkundige verordening legt inhoudelijke voorschriften op stedenbouwkundig en
bouwkundig vlak als na te volgen minima vast. Daarnaast geeft zij voor een reeks van
voorschriften de te hanteren procedures en voorwaarden aan om desgevallend van deze
minima af te wijken.
Deze stedenbouwkundige verordening integreert, binnen het aanwezige wettelijke kader, zo
maximaal mogelijk de strikt stedenbouwkundige en bouwkundige voorschriften voor gebouwen,
constructies, beplantingen en verkavelingen met voorschriften voor bouwwerken en
handelingen die van belang zijn voor een goed ruimtelijk kader voor het functioneren van het
milieu.
Deze verordening is daarbij van toepassing, onverminderd de bepalingen van milieu-
reglementeringen op Vlaams of provinciaal niveau.
0.3. Begrippen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder
1) stedenbouwwetgeving: het Decreet Ruimtelijke Ordening van 26 april 2000 en de
latere wijzigingen en uitvoeringsbesluiten van dat decreet.
2) College: het College van Burgemeester en Schepenen van Sint-Truiden. Waar er in
deze stedenbouwkundige voorschriften sprake is van het College of het College van
Burgemeester en Schepenen, zijn de betreffende bepalingen in voorkomend geval
eveneens van toepassing voor alle andere vergunningverlenende overheden.
3) bouwwerken: de handelingen van het bouwen of verbouwen van gebouwen of
constructies.
4) gebouw: hetgeen gebouwd is als resultaat van bouwwerken, dienende tot woning,
samenkomst of andere maatschappelijke verrichtingen, tot berging of anderszins en
waarin derhalve inwendige, afgeschermde ruimten aanwezig zijn.
6
7. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
5) constructie: hetgeen gebouwd is als resultaat van bouwwerken, dus rechtstreeks of
onrechtstreeks vast met de grond verbonden is, en waarin geen inwendige,
afgeschermde ruimten aanwezig zijn (bijv. een pyloon, tuinafsluiting, zwembad, ...).
6) herstellingswerken: bouwwerken die worden uitgevoerd aan bestaande gebouwen of
constructies om deze in een goede staat te houden of terug te brengen, zonder dat de
aard en de vorm ervan wordt veranderd. Instandhoudingswerken zijn preventieve
herstellingswerken om een gebouw of constructie in goede staat te houden.
7) verbouwing: bouwwerken die worden uitgevoerd aan bestaande gebouwen of
constructies om deze in een goede of betere staat (terug) te brengen, waarbij de aard,
de vorm of het uitzicht ervan wordt veranderd en waarbij – behoudens voor de delen die
volledig en definitief worden verwijderd en niet heropgebouwd – minstens de helft van de
buitenmuren of van de steunconstructie wordt behouden.
8) nieuwbouw: bouwwerken die worden uitgevoerd om nieuwe gebouwen of constructies
op te richten of om bestaande gebouwen of constructies dermate grondig aan te passen
dat – buiten de delen die volledig en definitief worden verwijderd en niet heropgebouwd
– meer dan de helft van de bestaande buitenmuren of steunconstructie wordt verwijderd
of vervangen. Vervangingsbouw en herbouw na afbraak zijn vormen van nieuwbouw.
9) omgevingsrapport: document dat bij aanvragen van vergunningen een goede
beoordeling van projecten en hun exacte gevolgen door het College moet mogelijk
maken. Het omgevingsrapport moet voldoende en duidelijke informatie verschaffen over:
- de ruimtelijke context waarbinnen het project zich situeert;
- het project naar zijn gebruik en voorkomen;
- de effecten en de kwaliteitsverhoging van het project voor de omgeving.
10) waardevolle kernen van de kerkdorpen: binnen de woongebieden en landelijke
woongebieden worden volgende dorpskernen met een concentratie aan waardevolle en
traditionele gebouwen onderscheiden (zoals afgebeeld op bijgaande kaart 1):
Wilderen: de bouwblokken die volledig in het landelijk woongebied zijn gelegen, met
inbegrip van alle tegenovergelegen straatzijden;
Duras: het gehele landelijk woongebied langsheen Galgestraat en Herestraat;
Runkelen: het gehele landelijk woongebied ten zuiden van Ossenweg;
Gorsem: het gehele landelijk woongebied tussen Planterijstraat en Nonnemielenweg;
Metsteren: het gehele landelijk woongebied;
Melveren: het gehele woongebied langsheen Melveren-Centrum en St-Godefriedstraat;
Kortenbos: het gehele landelijk woongebied tussen Kortenbosstraat, basiliek en
spoorweg;
Zepperen: het bouwblok in landelijk woongebied tussen Driesstraat en Kleine
D’Oyestraat, met inbegrip van alle tegenovergelegen straatzijden, en het gehele landelijk
woongebied langsheen Eynestraat en Dekkenstraat ten zuiden van Waterkuilstraat;
Ordingen: het gehele woongebied begrepen tussen Ordingendorp, Tongersesteenweg
en Dreef;
Brustem: het gehele woongebied en landelijk woongebied begrepen tussen Luiker-
steenweg, Vliegveldlaan en Geelstraat, met uitsluiting van de bebouwing langsheen
deze randstraten;
Gelmen: de bouwblokken die volledig in het landelijk woongebied zijn gelegen, met
inbegrip van de tegenovergelegen straatzijden;
7
8. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Gelinden: het landelijk woongebied begrepen tussen Luikersteenweg en Ovelingen-
straat-Barettenstraat-Overbroekstraat;
Aalst: de bouwblokken die volledig in het landelijk woongebied zijn gelegen, met inbegrip
van de tegenovergelegen straatzijden, uitgezonderd deze van Borgwormsesteenweg;
Kerkom: het gehele aaneengesloten landelijk woongebied ten westen van Hoekstraat;
Bevingen: het gehele aaneengesloten landelijk woongebied ten westen van Naamse-
steenweg;
Velm: de bouwblokken die volledig in het landelijk woongebied zijn gelegen, met inbegrip
van de tegenovergelegen straatzijden, alsook de beide zijden van Velmerlaan tussen
Gemeenteplein en Uilstraat.
11) waardevolle wijken in de kernstad: de kernstad is het centrale gedeelte van het
grondgebied begrepen tussen de spoorweg Hasselt-Landen, de ring (N3-N80),
Hasseltsesteenweg en de vroegere spoorweg Sint-Truiden-Borgloon, met inbegrip van
de buurt Nieuw Stationskwartier tussen spoorweg Hasselt-Landen en Fabriekstraat.
Binnen de kernstad zijn drie wijken met een concentratie aan waardevolle gebouwen te
onderscheiden, met name de Binnenstad (binnen de vesten), het Stationskwartier
(tussen binnenstad en spoorweg) en het Begijnhof (tussen Schurhoven en
Cicindriabeek), zoals afgebeeld op bijgaande kaart 1.
12) kleinstedelijk gebied: het gebied dat in een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan is
afgebakend. Tot op de dag van de inwerkingtreding van dat afbakeningsplan, is de
voorlopige afbakening zoals weergegeven op bijgaande kaart 1 in het kader van deze
verordening van toepassing. De artikels uit deze verordening waarin specifieke regels
met betrekking tot het kleinstedelijk gebied worden geformuleerd zijn tevens van
toepassing voor de waardevolle kernen van de kerkdorpen Brustem, Velm en Zepperen,
zoals hiervoor in punt 8) omschreven.
Het gedeelte van het gemeentelijk grondgebied dat buiten het kleinstedelijk gebied valt
behoort tot het buitengebied.
13) landelijke gebieden: gebieden vermeld in artikelen 10 tot en met 15 van het K.B. van 28
december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerp-gewestplannen
en gewestplannen, zijnde agrarische gebieden, bosgebieden, natuurgebieden,
natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten, parkgebieden,
bufferzones.
14) bouwblok: het geheel van percelen omsloten door verharde straten of wegen.
15) binnengebied: het gedeelte van een bouwblok dat er binnenin, achter de bebouwing of
bebouwbare zone langsheen de straten, gelegen is.
16) onbebouwd perceel: perceel dat gelegen is in een woongebied, landelijk woongebied
zone van openbaar nut, zone voor industrie of ambacht en waarop geen gebouw
aanwezig is.
17) woning: elk gebouw of deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van
een gezin of alleenstaande. Woningen kunnen zich bevinden in één- of
meergezinshuizen, in gebouwen waarin ook niet-woonfuncties aanwezig zijn, in tehuizen
voor kinderen, bejaarden, personen met verminderde beweeglijkheid, klooster-
gemeenschappen en andere collectieve woonvormen alsook in al dan niet gemeubileerd
verhuurde lokalen (kamers, studentenkamers, logementen voor seizoenarbeiders, ...).
8
9. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
De woningen in deze laatste categorie van al dan niet bemeubeld verhuurde lokalen
worden als niet-zelfstandige woningen beschouwd; voor de specifieke regels (deel C van
deze stedenbouwkundige verordening) zijn andere regels dan deze van deze
stedenbouwkundige verordening erop van toepassing.
Kantoren, kabinetten en wachtkamers voor de uitoefening van een vrij beroep worden
alleen als onderdeel van een woning beschouwd, wanneer deze lokalen maximum 100
m² groot zijn en de uitoefenaar van het vrij beroep in die woning zijn effectieve
hoofdverblijfplaats heeft.
18) woonvertrek: alle lokalen in een woning die dienen voor het verblijf, de ontspanning, het
werk of de rust. Worden niet als woonvertrekken beschouwd: de badkamers en W.C.; de
kelders, washuizen, bergplaatsen, gangen, trappen, garages of winkels; de vertrekken
die uitsluitend als keuken worden gebruikt (bij open keukens die zich in de ruimte van
een woonvertrek bevinden, wordt de keuken-oppervlakte in mindering gebracht).
19) eengezinshuis: een gebouw dat uitsluitend voor de bewoning door één gezin of
alleenstaande is bestemd; het bevat dus slechts één woning, met uitsluiting van om het
even welke andere functie.
20) meergezinshuis: elk gebouw, anders dan een eengezinshuis, dat minstens één woning
bevat; het kan gaan om gebouwen met meerdere woningen (appartementsgebouwen,
en gebouwen met collectieve woningen) of gebouwen met een combinatie van één of
meer woningen en één of meer andere functies (zoals een handelszaak, een bedrijf, …).
21) kangoeroewoning: woonvorm van zorgwonen waarbij zorgbehoevenden (ouderen,
andersvaliden, …) met behoud van hun zelfstandigheid, op permanente en vrijwillige
basis beroep kunnen doen op mantelzorg. Een kangoeroewoning bestaat uit twee
zelfstandige woningen (met eigen badkamer, keuken, voordeur, enzomeer), de
buidelwoning en de hoofdwoning, die fysisch één geheel uitmaken doordat ze boven of
naast elkaar zijn gesitueerd en onderling verbonden zijn door middel van een tussendeur
of tussentrap. De buidelwoning is geheel gelijkvloers; de hoofdwoning kan uit meerdere
woonlagen bestaan.
22) grondgebonden woning: hetzij een woning in een eengezinshuis, hetzij een
kangoeroewoning, hetzij de enige woning in een gebouw dat ook andere dan
woonfuncties huisvest, waarbij die woning uitgeeft op het gelijkvloers.
23) logiesverstrekkende verblijven: gebouwen of gebouwdelen met daartoe uitgeruste
kamers die niet als zelfstandige woongelegenheid kunnen worden beschouwd en waarin
in het kader van een handelsexploitatie logies worden verstrekt, ongeacht de duur van
de verhuring (minimum één nacht). In principe zijn zij bedoeld voor vormen van tijdelijke
huisvesting en verblijf in de toeristische sfeer. Tot de logiesverstrekkende verblijven
behoren onder meer hotels, motels, pensionhuizen, gîtes, chambres d’hôtes, internaten,
vakantiehuizen, kindertehuizen, jeugdherbergen.
24) handelsinrichtingen: alle plaatsen waar publieke of private handel met een "open
deur"-karakter gebeurt. Met betrekking tot het geheel of gedeeltelijk gebruiken van een
bebouwd onroerend goed worden horeca, handel, dienstverlening, kantoren en
ambachten als afzonderlijke functies beschouwd. Ook elke afwijking van de
oorspronkelijke wet van 24 juli 1973 artikel 2 a) en b) inzake verplichte avondsluiting
wordt als een afzonderlijke functie of bestemming aanzien.
9
10. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
25) kantoren: ruimten die in hoofdzaak gebruikt worden voor bezoldigde hoofdarbeid,
dienstlokalen inbegrepen. Kleine kantoorruimten ten behoeve van een winkel of een
ambachtelijk bedrijf worden als een onderdeel van deze functies beschouwd.
26) gebouwen voor industrie en ambacht: gebouwen of gebouwdelen die omwille van hun
constructie en inrichting bestemd zijn voor doeleinden van bedrijfsmatige bewerking of
opslag van materialen en goederen. Hiertoe behoren werkhuizen en andere ruimten die
in hoofdzaak gebruikt worden voor bezoldigde handenarbeid, alsook de bijhorende
kantoor- en winkelruimten en opslagplaatsen.
27) landbouwbedrijfsgebouwen: gebouwen of gebouwdelen die omwille van hun
constructie en inrichting bestemd zijn voor doeleinden van bedrijfsmatig telen of opslaan
gewassen of bedrijfsmatig houden van dieren.
28) open terras: constructie buiten het gebouw van een horecazaak, die bedoeld is om in
de voorjaar-, zomer- en najaarperiode gebruikt te worden, die in (een gedeelte van) de
winterperiode verwijderd kan worden en wordt en die daartoe geen gesloten wanden of
dak heeft, maar enkel lage windschermen.
29) gesloten terras: vaste constructie buiten het gebouw van een horecazaak, die bedoeld
is om het hele jaar gebruikt te worden en daartoe gesloten is of kan zijn.
30) open bebouwing of vrijstaande bebouwing: bebouwingswijze waarbij de beide
afgewerkte zijgevels van een gebouw op een afstand van de zijperceelsgrenzen zijn
geplaatst.
31) gesloten bebouwing: bebouwingswijze waarbij gebouwen langs beide zijden, met
scheidsmuren, (gedeeltelijk) worden geplaatst op de gemeenschappelijke zijgrens van
de percelen.
32) gegroepeerde bebouwing: bebouwingswijze waarbij kleine groepen van
aaneensluitende gebouwen van elkaar worden gescheiden door bouwvrije zijtuinstroken.
Gegroepeerde bebouwing bestaat uit twee half-open bebouwingen (aan begin en einde)
en een of enkele tussengelegen gesloten bebouwingen.
33) half-open bebouwing: bebouwingswijze waarbij een gebouw langs een zijde, met een
scheidsmuur, (gedeeltelijk) wordt geplaatst op de gemeenschappelijke zijgrens van het
perceel en zich langs de andere zijde met een afgewerkte zijgevel en een bouwvrije
zijtuinstrook richt naar de zijgrens van het perceel.
34) gekoppelde bebouwing: bebouwingswijze waarbij twee gelijkvormige gebouwen
(gedeeltelijk) worden geplaatst op een gemeenschappelijke zijgrens van twee percelen,
en op eenzelfde bouwlijn, zodat zij een harmonisch geheel vormen. Gekoppelde
bebouwing is een bijzondere situatie van half-open en van gegroepeerde bebouwing.
35) bouwlaag: het geheel van lokalen en ruimten die in eenzelfde gebouw aanwezig zijn op
eenzelfde niveau, of (bij gebouwen met niveauverschillen, split-levels en dergelijke)
waarvan de vloer op maximaal 2 meter onder of boven dat niveau gelegen is. Indien
zowel onder als boven het gekozen niveau binnen de 2 meter een vloer aanwezig is,
wordt slechts een daarvan bij de betreffende bouwlaag ingerekend. De bouwlagen onder
10
11. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
het evacuatieniveau komen niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal
bouwlagen voor de toepassing van de basisnormen voor preventie van brand en
ontploffing.
36) bruto-vloeroppervlakte van een bestemming: de buitenwerks gemeten
vloeroppervlakte van alle bovengrondse bouwlagen of delen ervan die voor die
bestemming effectief worden gebruikt, eventuele vloeren in het dak ingerekend voor
zover er een vrije hoogte van 2 meter boven aanwezig is. (Delen van) bouwlagen met
uitzondering van traphallen, met een vrije hoogte van meer dan 5 meter worden als
dubbel meegeteld.
37) bruto-vloeroppervlakte van een gebouw: de buitenwerks gemeten oppervlakte van
alle bovengrondse bouwlagen van een gebouw, eventuele vloeren in het dak ingerekend
voor zover er een vrije hoogte van 2 meter boven aanwezig is.
38) rooilijn: de grens tussen het perceel en het openbaar domein. Een ontworpen rooilijn is
een goedgekeurde nieuwe grens van het perceel met het openbaar domein, die afwijkt
van de bestaande grens.
39) bouwlijn: denkbeeldige lijn die de voorste grens van de bebouwing aan de straatzijde(n)
aangeeft. In de kernstad valt deze meestal samen met de rooilijn.
40) gabarit: een opgegeven denkbeeldige lijn in de langsdoorsnede van een perceel
waarbinnen de voorziene bebouwing in haar geheel, enkel met uitzondering van
antennes, schouwen en verluchtingspijpen, moet passen. Ook liftkokers, technische
lokalen, dakkapellen, balkons en dergelijke moeten binnen het gabarit vallen.
41) hoofdbouw: het centrale gedeelte van een gebouw. Het is meestal langs de straatzijde
gelegen en het vormt qua volume meestal één geheel, onder één dak. Het wordt
begrensd door de voorgevel en de achtergevel.
42) achterbouw: het gedeelte van een gebouw achter de hoofdbouw en de achtergevel, met
een kleinere dwarsdoorsnede dan het achtergevelvlak.
43) gevelvlak: het verticale vlak waarin de hoofdvlakken van een gevel zich bevinden.
Balkons, loggia’s en erkers kunnen op het gevelvlak uitspringen; terrassen en nissen
kunnen er op inspringen. Sterk gelede gebouwen kunnen aan een zijde van het gebouw
meerdere gevelvlakken bezitten. Voor de voorgevel komt het voorste gevelvlak overeen
met de bouwlijn zo deze is vastgelegd.
44) voorgevel: de gevel waarvan het gevelvlak (het meest) gericht is naar de straat. Een
gebouw op een hoekperceel heeft twee voorgevels.
45) achtergevel: de gevel aan de tegenovergestelde zijde van de voorgevel.
46) zijgevel: de gevel waarvan het gevelvlak (nagenoeg) haaks staat op de straat en die
alzo een verbinding maakt tussen voorgevel en achtergevel.
47) scheidsmuur: een muur die twee eigendommen scheidt.
11
12. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
48) gemene muur: (deel van) een scheidsmuur die gemeenschappelijke eigendom van de
eigenaars van beide aanpalende eigendommen is.
49) gevelkenmerken: dit zijn de horizontale geleding (verhouding van de bouwlagen), de
verticale geleding (ritme van de traveeën), het reliëf (in- en uitsprongen), de textuur
(graad van detaillering), het materiaal en de kleur, die al dan niet in een geslaagde
gevelcompositie worden samengebracht.
50) verhardingen: alle bodembedekkingsmaterialen en -behandelingswijzen die het grond-
oppervlak hard en minder waterdoorlatend maken. Onderscheid wordt gemaakt tussen
verhardingen met een stenig karakter, zoals bijv. betonvloeren, asfalt en andere
koolwaterstoflagen, betonstraatstenen, klinkers, dals, tegels en half-verhardingen zoals
bijv. grindafwerking en dolomiet die beperkt waterdoorlatend zijn (wanneer dit tot in de
fundering wordt doorgetrokken).
51) inrichtingsplan: plan dat de krachtlijnen van de inrichting van het perceel (de percelen)
aangeeft en dus de gebouwen en constructies, toegangen, wegen en parkeerplaatsen,
eventuele taluds, afsluitingen, groenmassa’s situeert
52) beplantingsplan: plan dat de krachtlijnen van de beplanting op een perceel aangeeft en
dus de hoogstammige bomen, de zones voor hoge en lage beplanting en de te
verharden delen situeert.
53) bos: grondoppervlakten waarvan bomen en houtachtige struikvegetaties het
belangrijkste bestanddeel uitmaken, waartoe een eigen fauna en flora behoren en die
een of meer van volgende functies vervullen (economische, sociale, educatieve,
wetenschappelijke, ecologische, fauna- en florabeherende of schermfuncties), cfr.
bosdecreet van 13/6/1990.
54) streekeigen haag-, boom- en struiksoorten:
Voortgaand op de inventarissen naar autochtone bomen en struiken van de bevoegde
dienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap voor de drie ecodistricten waar
het grondgebied van Sint-Truiden toe behoort, wordt volgende lijst als struik- en
boomsoorten die van nature voorkomen in de streek beschouwd. De belangrijkste
plantensoorten, die bij aanplanting de voorkeur genieten, zijn in vet weergegeven; een
soort waarvan aangegeven is dat zij slechts in kleine hoeveelheden kan worden
aangeplant, mag maximaal 10 % van de bomen en struiken op een perceel uitmaken) :
Acer Campestre veldesdoorn
Alnus Glutinosa grauwe els
Alnus Incana witte els (in kleine hoeveelheden)
Betula pubescens zachte berk (in kleine hoeveelheden)
Carpinus Betulus haagbeuk
Clematis Vitalba bosrank
Cornus Sanguinea rode kornoelje
Corylus Avellana hazelaar
Euonymus Europaeus kardinaalsmuts
Fraxinus Excelsior gewone es
Hedra Helix klimop
Lonicera Periclymenum kamperfoelie
Mespilus germanica mispel (in kleine hoeveelheden)
Populus Nigra zwarte populier (in kleine hoeveelheden)
12
13. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Prunus Avium zoete kers (in kleine hoeveelheden)
Prunus Padus Europese vogelkers (in kleine hoev.)
Prunus Spinosa sleedoorn
Quercus Robur zomereik
Quercus Petraea wintereik (in kleine hoeveelheden)
Rhamnus Frangula vuilboom, sporkehout
Rhamnus Cathartica wegedoorn (in kleine hoeveelheden)
Ribes Rubrum aalbes
Ribes Uva-crispa kruisbes
Rosa Agrestis kraagroos (in kleine hoeveelheden)
Rosa Arvensis bosroos
Rosa Canina hondsroos
Rosa Corymbifera heggeroos
Rosa Micrantha kleinbloemige roos (in kleine hoev.)
Rosa Pseudoscabriuscula viltroos
Rosa Tomentella eglantier
Salix Alba schietwilg (in kleine hoeveelheden)
Salix Aurita geoorde wilg
Salix Cinerea grauwe wilg
Salix Caprea waterwilg, boswilg (in kleine hoev.)
Salix x Reichardtii boswilg x grauwe wilg
Salix x Multinervis geoorde wilg x grauwe wilg
Solunum Dulcamara bitterzoet
Sorbus Aucuparia lijsterbes
Tilia Cordata winterlinde
Ulmus minor gladde iep of veldiep
Ulmus Gabra ruwe iep of bergiep
Ulmus laevis steeliep (in kleine hoeveelheden)
Vaccinium Myrtillus blauwe bosbes (in kleine hoeveelh.)
Viburnum Opulus gelderse roos
Worden op diezelfde basis voor het grondgebied van Sint-Truiden als hagen die van
nature voorkomen in de streek beschouwd (de belangrijkste zijn in vet weergegeven;
een soort waarvan aangegeven is dat zij slechts in kleine hoeveelheden kan worden
aangeplant, mag maximaal 10 % van de haagplanten op een perceel uitmaken) :
Acer Campestre veldesdoorn
Alnus Glutinosa grauwe els
Carpinus Betulus haagbeuk
Clematis Vitalba bosrank
Corylus Avellana hazelaar
Cornus Sanguinea rode kornoelje
Crataegus Laevigata tweestijlige meidoorn (gevoelig voor
perevuur in nabijheid van een
mogelijke haard zoals perenplantages,
vuurdoornachtigen, …)
Crataegus Monogyna eenstijlige meidoorn (idem)
Crataegus x Media eenstijlige x tweestijlige meidoorn (idem)
Crataegus x Subsphaericea eenstijlige en koraalmeidoorn (idem)
Euonymus Europaeus kardinaalsmuts
Fraxinus Excelsior gewone es
Lonicera Periclymenum kamperfoelie
13
14. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Prunus Avium zoete kers (in kleine hoeveelheden)
Prunus Padus Europese vogelkers (in kleine hoev.)
Prunus Spinosa sleedoorn
Quercus Robur zomereik
Rosa Tomentella eglantier
Rosa Corymbifera heggeroos
Rubus Caesius dauwbraam (in kleine hoeveelheden)
Rubus Ulmifolius koebraam (in kleine hoeveelheden)
Salix alle soorten wilgen, opgesomd hierboven
Tilia Cordata winterlinde
Tilla Platypholios zomerlinde (in kleine hoeveelheden)
Viburnum Opulus gelderse roos
54) rooien: een beplanting verwijderen.
55) beek: elke waterloop op het grondgebied van Sint-Truiden die opgenomen is in de Atlas
van de onbevaarbare waterlopen als waterloop van tweede of van derde categorie.
56) beekoever: de zoom van het land die aansluit bij het waterlichaam en de taluds van de
beek die samen het gebied vormen dat rechtstreeks gedomineerd wordt door de fysieke
aanwezigheid van het water. In de praktijk is de beekoever de zoom van de
naastgelegen laag gelegen valleigronden buiten de kruin van de beek.
57) lintvormige woongebieden: woongebieden op het gewestplan die aan een of beide
zijden van een straat over een beperkte diepte, voldoende voor één woongebouw met
tuin, het bouwen van woongebouwen toelaten, met daarachter een bestemming van
landelijk gebied.
58) hoogstamboomgaard: een omsloten stuk (weide)grond of met 4 of meer
hoogstamfruitbomen of halfstamfruitbomen, tussen dewelke zich geen laagstamfruit-
bomen bevinden. Een hoogstamfruitboom is een fruitboom met een uitgegroeide kroon,
een stamomtrek van minimum 50 cm op 1 m hoogte boven het maaiveld en een hoge
stam van minstens 1,6 m tussen stambasis en kruin; een jonge aan te planten fruitboom
heeft een minimum maat 10/12. Een halfstamfruitboom is een fruitboom met een
uitgegroeide kroon, een stamomtrek van minimum 50 cm op 1 m hoogte boven het
maaiveld en een halfhoge stam van tussen 1 en 1,6 m tussen stambasis en kruin.
59) kruin van een waterloop: het bovenste gedeelte of bovenvlak van de oever van een
waterloop, waar deze oever komende vanuit het wateroppervlak qua helling verflauwt tot
een horizontaal vlak of ombuigt naar het naastliggende land indien dit lager dan de kruin
is gelegen.
60) onmiddellijke omgeving van een gebouw: de ruimte gelegen binnen een straal van 30
m van de uiterste grenzen van een gebouw.
14
15. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
0.4. Vergunningen, voorafgaande verklaringen
Artikel 4. Vergunning
4.1. Werken en handelingen onderworpen aan vergunning
4.1.1. Stedenbouwkundige vergunning
Stedenbouwkundige vergunningen zijn de vergunningen opgelegd door de stedenbouw-
wetgeving.
4.1.2. Andere vergunningen
Bovenop de verplichtingen inzake stedenbouwkundige vergunningen, zijn de volgende
handelingen en werken eveneens onderworpen aan de voorafgaande schriftelijke vergunning
van het College:
a) het maken, veranderen of teniet doen van riolen, rioolaansluitingen, beer-, mest- en
aalputten, hemelwater-, born- en sterfputten;
b) het plaatsen van voorzetrolluiken en het wijzigen van de raamverdeling in gebouwen in de
waardevolle wijken van de kernstad en de waardevolle kernen van de kerkdorpen;
c) het plaatsen van deuren die over de openbare weg draaien of die zich op minder dan 0,50
m achter het voorgevelvlak bevinden;
d) het plaatsen, veranderen of afbreken van constructies van welke aard ook, in
achteruitbouwstroken, langs de openbare weg of die een uitsprong maken op, onder of
boven de openbare weg;
e) het aanbrengen of wegnemen van gevelbekleding of bepleistering; het veranderen van de
primaire of complementaire kleur van gevels; het aanbrengen van een waterwerende of
isolerende afdekking op blinde zijgevels;
f) het vellen, rooien of anderszins verwijderen of het op enigerlei wijze remmen van de groei
van al of niet alleenstaande hoogstammige bomen zoals bedoeld bij art. 41 en van kleine
landschapselementen zoals bedoeld bij art. 42 van deze verordening;
g) het aanbrengen van een verplaatsbare uitsprong of van een luifel zoals bedoeld bij
paragraaf B.1.5.;
h) het aanbrengen en instandhouden van een reclame-inrichting zoals bedoeld in paragraaf
A.2.3.;
i) het (gewoonlijk) gebruik van een onbebouwd perceel voor de opslag van goederen of
materieel, voor het parkeren van voertuigen of voor de opslag of verkoop van tuinhuisjes,
tuinmeubilair, speeltoestellen, zwembaden of soortgelijke openluchtrecreatieve toestellen;
j) het aanleggen van een voorgeveltuintje zoals bedoeld in art. 44;
15
16. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
k) het verharden van koeren, tuinen, hovingen en erven ten behoeve van een
autostandplaats, een wandelpad, een zwembad en/of een terras voor in totaal meer dan
30 m² in de waardevolle wijken van de kernstad en de waardevolle kernen van de
kerkdorpen en voor in totaal meer dan 60 m² in de overige delen van het grondgebied;
l) het aanbrengen van tijdelijke of definitieve afsluitingen van allerlei aard andere dan paal
en draad of draadgaas of dan één betonplaat van max. 40 cm hoogte en draad of
draadgaas, beide van in totaal max. 1 m hoog wanneer het afsluitingen aan het openbaar
domein of in een voortuinstrook betreft en in totaal max. 2 m hoog bij andere afsluitingen;
m) het aanbrengen van antennes van om het even welke vorm, met een grootste afmeting
groter dan een meter en/of met een gesloten oppervlak groter dan 0,15 m² aan of buiten
een gebouw of aan een afzonderlijke constructie;
n) het wijzigen van kleine landschapselementen in bepaalde zones van plannen van aanleg
of ruimtelijke uitvoeringsplannen zoals aangegeven in artikels 40 en 42, zodat dit voor het
gehele grondgebied van Sint-Truiden van tel is;
o) het inrichten van niet-zelfstandige woningen (kamers, studentenkamers, logementen voor
seizoenarbeiders, en dergelijke);
p) het boren van artesische putten voor grondwater ten behoeve van huishoudelijk of
bedrijfsgebruik, aanvullend aan de situaties waarin Vlarem een vergunning voorziet, d.w.z.
met een opgepompt volume van minder dan 500 m³ per jaar;
q) het geheel of gedeeltelijk bestemmen van een bebouwd onroerend goed in functie van
horeca, handel, dienstverlening, kantoren en ambacht, ongeacht de complementariteit met
een andere functie, ongeacht de ligging en ongeacht de oppervlakte;
r) het geheel of gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een bebouwd onroerend goed in
functie van horeca, handel, dienstverlening, kantoren en ambacht, ongeacht de
complementariteit met een andere functie, ongeacht de ligging en ongeacht de
oppervlakte;
s) het bestemmen en wijzigen van de bestemming van horeca of handel door afwijking van
de normale verplichte avondsluiting bepaald in de wet van 24 juli 1973 artikel 2 a) en b)
(bijv. van het normale sluitingsuur naar de regeling voor nachtwinkels volgens de wet van
29 januari 1999), ongeacht de complementariteit met een andere functie, ongeacht de
ligging en ongeacht de oppervlakte;
t) het bestemmen en wijzigen van de bestemming van handel die in hoofdzaak (voor meer
dan de helft van de winkeloppervlakte) is gericht op voeding, ongeacht de complemen-
tariteit met een andere functie, ongeacht de ligging en ongeacht de oppervlakte;
u) alle bouwwerken, reliëfwijzigingen en andere ruimtelijke werken en handelingen in de 10
m – oeverstroken buiten de kruinen van een waterloop, met uitzondering van het
aanbrengen van tijdelijke of definitieve afsluitingen met paal en draad;
v) het lozen van afvalwaters van bouwwerven;
16
17. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
w) het plaatsen op de grond of gedeeltelijk ingegraven van openluchtzwembaden of jacuzzi’s
met een totale oppervlakte van meer dan 10 m² die meer dan 40 cm boven het maaiveld
uitsteken.
Behoudens voor punten b) en u) geldt deze vergunningsplicht voor het hele grondgebied van
Sint-Truiden.
4.2. Instandhoudingswerken
Deze voorafgaandelijke schriftelijke vergunningen bedoeld in artikel 4.1.2. zijn niet vereist voor
herstellings- en instandhoudingswerken. Voor de werken bedoeld in 4.1.2. e) zijn ze alleen
vereist wanneer de werken geen loutere vervanging van het bestaande toestand inhouden.
4.3. Aanvraag - dossiersamenstelling
Het dossier voor de stedenbouwkundige vergunning dient in de eerste plaats conform de
heersende reglementering in het kader van de stedenbouwwetgeving te zijn samengesteld.
Daarnaast moeten bij de aanvraag van sloop- en stedenbouwkundige vergunningen in
voorkomend geval ook volgende gegevens worden versterkt :
− aanduiding van het geheel van de bebouwing en de open ruimte op het betrokken perceel of
percelen, en dit zowel in bestaande als in nieuwe toestand;
− een duidelijke omschrijving van de bestaande en nieuwe functies in de gebouwen en op het
perceel;
− een beplantingsplan (artikels 32, 33, 34, 39, 62);
− een inrichtingsplan (artikels 26, 38);
− een attest van een boomchirurg, van een gediplomeerde bioloog, landbouw- of bio-ingenieur
of van een erkende landschapsondersteunende of natuurbeherende vereniging voor het
kappen van een zieke boom (artikel 41);
− een beknopte berekeningsnota voor de bezonning (artikel 11);
− bij elke sloopaanvraag een volledig ingevuld inwendig woningschouwingsformulier (artikel
56);
− bij elke verkavelingsaanvraag: een gedetailleerd opmetingsplan van de bestaande toestand
(artikel 61);
− een akkoord van de buureigenaar over de scheidsmuur (artikel 72):
− een akkoord van de buureigenaar(s) over de tuinafsluitingen (artikel 80);
− een berekeningsnota over de buffercapaciteit voor hemelwater (artikel 95);
− een berekeningsnota over de stabiliteit van grote antennes (artikel 117);
− een duidelijke aanduiding op de plannen van de aanwezige en voorziene nutsvoorzieningen
(artikel 96);
− een berekeningsnota over de akoestische isolatie bij naast- en onderliggende woningen en
logiesverblijven (artikel 121);
− een duidelijke aanduiding op de plannen voor woningen van de oppervlakten, afmetingen en
bestemmingen van de lokalen (artikel 129);
− een duidelijke aanduiding op de plannen voor woningen van de voorziene verluchtings-
systemen en –oppervlakten (artikel 138).
Aanvullend hierop dient in een aantal gevallen (die zijn opgesomd in artikel 4.7.) een
omgevingsrapport te worden toegevoegd.
17
18. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Het College bepaalt voor de voorafgaande schriftelijke vergunningen uit art. 4.1.2. de wijze
waarop de aanvraag wordt ingediend en de dossiersamenstelling.
4.4. Tijdelijke vergunningen
Voor de vergunningen bepaald onder art. 4.1.2. - d,g,h,i,j l en u kan het College de geldigheids-
duur van de vergunning beperken. Dit is eveneens het geval wanneer het gaat om bouwwerken
en de installaties die daarvoor nodig zijn gedurende de periode die voorafgaat aan de
verwezenlijking van de definitieve bestemming. Ook voor logementen en tijdelijke huisvesting
voor seizoenarbeiders zoals bepaald onder art. 4.1.2. – o, wanneer deze in tijdelijke woonunits,
wooncontainers of caravans buiten de gebouwen worden ingericht, kan het College de
geldigheidsduur van de vergunning beperken; een vergunningstermijn van vijf jaar is voor
dergelijke constructies het maximum.
De respectieve voorwerpen, uitsprongen, reclame-inrichtingen, goederen/materieel/voertuigen,
voorgeveltuintjes of installaties, woonunits of wooncontainers dienen dan voor het verstrijken
van de vergunde tijdsperiode afgebroken of verwijderd te worden en het terrein of de openbare
weg in zijn vorige toestand hersteld.
4.5. Geldigheidsduur van de vergunning
De geldigheidsduur van de vergunning voor de werken bedoeld in art. 4.1.2. is dezelfde als
deze die bepaald is in de stedenbouwwetgeving voor de stedenbouwkundige vergunning.
4.6. Volledige uitvoering van de vergunningsvoorwaarden
De bouwheer is verplicht wanneer hij de werken aanvangt het geheel van de vergunde werken
en gestelde voorwaarden in de vergunning (inclusief eventuele slopingen en aanplantingen)
binnen een redelijke termijn uit te voeren. Dit betekent dat het vergunde geheel conform de
vergunning afgewerkt moet zijn bij het vertrek van de aannemer(s) en zeker bij ingebruikname
van het gebouw; zoniet is de bouwheer in overtreding. Alleen voor specifieke
verbouwingswerken kan op deze regel een uitzondering worden verleend.
Bij het beëindigen van de werken is de bouwheer verplicht aan het College mee te delen dat de
werken zijn beëindigd en dat zij zijn uitgevoerd conform de vergunning. Het model van
meldings- en conformiteitsattest dat daarvoor moet worden gebruikt, zal door het College
worden bepaald. De architect ondertekent dit attest mede voor akkoord.
Om voldoende waarborgen te hebben dat de gestelde voorwaarden in een vergunning, in het
bijzonder deze met betrekking tot de inpassing in de omgeving en de aanplantingen, effectief en
volledig worden uitgevoerd, kan het College
a) in een vergunning een verplicht te volgen fasering van de werkzaamheden opleggen met
tussentijdse controles om na te gaan of de vorige fase naar behoren is uitgevoerd
vooraleer een volgende fase mag worden aangevat en/of
b) een voorafgaandelijk te storten waarborgsom opleggen in verhouding tot de kostprijs van
onderdelen van de vergunde werken waarvan het College de uitvoering noodzakelijk acht.
Het overeenkomstige deel van deze waarborgsom wordt op verzoek van de bouwheer
binnen de kortst mogelijke termijn en uiterlijk binnen de maand na indiening van het attest
terug betaald wanneer het meldings- en conformiteitsattest ervoor reglementair is
18
19. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
ingediend en een bevoegd stadsambtenaar ter plaatse de behoorlijke uitvoering van dat
onderdeel van de werken heeft vastgesteld.
Teneinde de correcte uitvoering van de vergunningen systematisch te kunnen opvolgen, zowel
wat betreft afwijkingen van vergunningsvoorwaarden als wat betreft onvergunde werken en
handelingen, kan het College een register van de vaststellingen en proces-verbalen
dienaangaande en van de opvolging die de verschillende bevoegde instanties en de
verantwoordelijke initiatiefnemer daarrond nemen bijhouden. Ook kan het College bij middel
van een statistische verwerking van dat register rapporteren in het jaarverslag ruimtelijke
ordening zoals omschreven in artikel 6 in het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie
van de ruimtelijke ordening.
4.7. Beoordeling van sommige vergunningen - omgevingsrapport
Het omgevingsrapport moet duidelijke informatie verschaffen over :
− de ruimtelijke context waarbinnen het project zich situeert;
− het project naar zijn gebruik en voorkomen;
− de effecten van het project voor de omgeving.
Concreet moet het omgevingsrapport, in aanvulling op de beschrijvende informatie voor het
bekomen van een stedenbouwkundig attest, klaarheid geven in :
1. de bestaande toestand, met een analyse van de percelen in de projectzone zelf en alle
percelen in een straal van 50 m er rond wat betreft de aanwezige bestemmingen en
activiteiten, de verschijningsvorm, inplanting van gebouwen, bouwvolumes met hoogte,
diepte, materiaalgebruik, de aanwezige natuurlijke elementen, open ruimten en relaties.
Alle vergunde elementen worden hierbij, op basis van de informatie verstrekt door het
stadsbestuur, mee opgenomen;
2. het geplande project, met een duidelijke voorstelling van de verschijningsvorm en een
omschrijving en kwantificering van de bestemmingen;
3. het beantwoorden van het project aan de eisen van deze stedenbouwkundige
verordening en een expliciete motivatie voor de gewenste toleranties en de wijze waarop
zij binnen de vooropgezette tolerantiemarges blijven;
4. een evaluatie van de effecten die het project op de omgeving zal hebben, van de
kwaliteitsverhoging die het project voor perceel en omgeving zal meebrengen en van de
ingrepen die bepaald worden om negatieve effecten op de omgeving te milderen. Deze
evaluaties hebben betrekking op :
• de natuurlijke en functionele draagkracht van de plaats en van de omgeving
(verkeersdruk, verschuiving van activiteiten, milieulasten,...);
• de harmonie met de omgeving qua inplanting, volume, gevelcompositie en materiaal-
gebruik;
• aspecten van intensief en zorgvuldig ruimtegebruik;
• de belevingsaspecten (attractiviteit, comfortverhoging voor bezoekers, complement
in voorzieningen, verfraaiing openbaar domein, ...);
• de eventuele kosten voor de overheid, ondermeer de precieze aanduiding en
kostenraming van het over te dragen openbaar domein.
Ook bij bouwprojecten die slechts op één onderdeel (bijv. de bouwhoogte) afwijken van
de normale voorschriften, moet het omgevingsrapport over de vijf voornoemde aspecten
klaarheid geven, maar dan uitdrukkelijk enkel wat betreft het onderdeel waarvoor de
afwijking wordt aangevraagd.
19
20. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Het omgevingsrapport onderbouwt en motiveert een aanvraag voor een stedenbouwkundig
attest of een stedenbouwkundige vergunning. Het omgevingsrapport wordt opgesteld en
ingediend onder verantwoordelijkheid van de ontwerper, behoudens bij de omgevingsrapporten
die louter betrekking hebben op niet-bebouwde onderdelen van de artikels 32, 39, 40, 43, 47,
50.
Het stadsbestuur zal de indieners van een omgevingsrapport op hun vraag per kerende post de
relevante beschikbare informatie daarvoor (bijv. vroeger ingediende omgevingsrapporten en
adviezen met betrekking tot die omgeving) bezorgen.
De dossiers waarvoor in het kader van deze verordening een omgevingsrapport dient
opgemaakt en voorgelegd betreffen alle aanvragen :
− waarin naar een omliggende woning niet aan de vuistregel voor bezonning wordt voldaan,
evenals alle aanvragen in projectzones van verruimde B.P.A.’s of projectzones (artikel 11);
− waarin mogelijk wijzigingen van het microklimaat worden te weeg gebracht (artikel 12);
− waarin, buiten situaties waar B.P.A.’s, R.U.P.’s en verkavelingsvergunningen dit expliciet
toelaten, ondergrondse garages worden voorzien (artikel 17);
− voor garagepoorten in smalle panden ten behoeve van personen met een verminderde
beweeglijkheid (artikel 20);
− voor grootschalige ornamenten zonder functionele betekenis in de opbouw en architectuur
van het gebouw aan de gevels en voor de daken die zichtbaar zijn vanaf het openbaar
domein (artikel 21);
− voor appartementen buiten het kleinstedelijk gebied en de drie grote dorpen Brustem, Velm
en Zepperen (artikel 22);
− met grotere oppervlakten andere daken dan hellende daken (artikel 23);
− met grotere hoogteverschillen ten opzichte van een buurpand (artikel 24);
− waarin, buiten situaties waar B.P.A.’s, R.U.P.’s en verkavelingsvergunningen dit expliciet
toelaten, een gebouw op meer dan een perceel (al dan niet samengevoegde percelen wordt
voorzien (artikel 26);
− met een grotere bouwdiepte op het gelijkvloers (artikel 27);
− waarin de voorgevel of achtergevel bij gesloten of half-open bebouwing niet volgens de
standaardregels aansluit op deze van een buurpand (artikel 28);
− waarin gebouwen met erkend cultureel, historisch of esthetisch belang worden gesloopt
(artikel 29);
− met een afwijkende beplanting in een zone voor doorzichten in een woonlint (artikel 32);
− binnen een strook van 10 m uit de kruin van een beek (artikel 33);
− in de ‘kopkant’ van een woonlint of woonkern (artikel 34);
− op grotere percelen met aansluiting van de hemelwaterafvoer of waterbekken op de
publieke gescheiden riolering voor hemelwater (artikel 38);
− voor gebruik van producten op basis van koolwaterstofverbindingen voor handels-,
ambachtelijke of industriële activiteiten (artikel 38);
− met niet-streekeigen beplanting (artikel 39);
− met ingrepen in beeldbepalende landschappen (artikel 40);
− met niet-waterdoorlatende verhardingen in holle wegen (artikel 43);
− met meer dan één parkeerplaats in voortuinen op percelen met handels-, ambachtelijke of
industriële activiteiten (artikel 45);
− met plaatsing van grootschalige elementen in voortuinen (artikel 45);
− met afwijkende beplantingen aan de randen van zij- en achtertuinen (artikel 47);
− voor het rooien van bestaande laanbeplantingen langs wegen of het niet voorzien van
laanbeplantingen langs belangrijke wegen; het voorzien van verharding voor een toegang
op kortere afstand van een boom uit de laanbeplanting (artikel 50);
− voor het slopen van gezonde en ongezond-verbeterbare woningen (artikel 53);
20
21. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
− voor alle reclames die haaks of willekeurig op gebouwen of constructies worden geplaatst
en buiten de waardevolle kernen en wijken voor alle reclames die los van gebouwen worden
geplaatst (artikel 54.3);
− voor grote vrijstaande reclames (artikel 55.3);
− voor reclame op bijzondere gebouwen (artikel 55.4);
− sterke buitenverlichting (artikel 60);
− voor verkavelingen met grotere percelen of met een smaller openbaar domein in de
kernstad en de waardevolle kernen van de kerkdorpen, verkavelingen met een lagere
dichtheid of met een kleinere perceelsdiepte in het kleinstedelijk gebied, verkavelingen met
een lagere of een hogere dichtheid in het buitengebied, verkavelingen met open bebouwing
voor een eengezinshuis in het kleinstedelijk gebied en in de grote dorpen (artikel 61);
− voor alle vergunningsaanvragen met uitgebreide dossiersamenstelling en aanvragen van
stedenbouwkundige attesten aan waardevolle panden (artikel 63), met inbegrip van een
fotografische survey van het interieur en het exterieur en een evaluerende nota;
− voor een diepere ligging van landbouwbedrijfsgebouwen op het landbouwperceel (artikel
66);
− voor bedrijven van Vlarem klasse II en/of groter dan 400 m² in een woonzone (artikel 68);
− voor handels- en handelzaken die gedeeltelijk op bovenverdiepingen worden ingericht
(artikel 69);
− voor deuren en ramen van de gelijkvloerse of de kelderverdieping die verder boven of onder
het openbaar domein opendraaien (artikel 78);
− voor verkavelingen met een collectief geluidsscherm in plaats van maatregelen per woning
(artikel 122);
− voor hoge gebouwen met slechts één woning maar zonder lift en voor gebouwen waarin
bijkomende woningen (tot meer dan 2 woningen in totaal) worden voorzien zonder lift (artikel
144);
− voor een kleiner aantal autostalplaatsen (artikels 147 en 163);
− voor een bruikbare buitenruimte met een hogere kwaliteit die niet rechtstreeks aansluit bij de
woning of voor een bruikbare buitenruimte met een kleinste breedte tussen 1,8 en 3 m
(artikel 148);
− voor meergezinshuizen waarin sommige woningen niet over een buitenruimte beschikken
(artikel 148);
− voor meer dan een in- en uitrit naar autobergplaatsen voor meerdere wagens per kadastraal
perceel (artikel 183);
− voor grote platte daken waarop geen groendak wordt voorzien, of in plaats van een
groendak een dakwaterpartij (artikel 205).
Ook in ruimtelijke uitvoeringsplannen kan aangegeven worden voor welke specifieke dossiers
een omgevingsrapport dient opgemaakt en voorgelegd.
Om de aanvrager een grotere rechtszekerheid te bezorgen verstrekt het College van
Burgemeester en Schepenen, op aanvraag van de indiener en na advies van de hiertoe
gemandateerde werkgroep van de GECORO, volgens de decretaal voorziene procedure een
stedenbouwkundig attest met de eventuele principiële goedkeuring en/of bepaalde
voorwaarden van het project.
21
22. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
4.8. Beoordeling van sommige vergunningen – Bouwcommissie Verordening als
gemandateerde werkgroep van de GECORO
Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag die buiten de voorschriften van bijzondere
plannen van aanleg en ruimtelijke uitvoeringsplannen valt, kan het College een beroep doen op
het advies van de Bouwcommissie Verordening. Hierdoor fungeert deze Bouwcommissie
Verordening voor het College van Burgemeester en Schepenen en de Gemeenteraad als een
gemandateerde werkgroep van de GECORO. De samenstelling van de Bouwcommissie
Verordening is dan als volgt.
Ambtshalve leden zijn:
- de schepen voor ruimtelijke ordening, als niet-stemgerechtigd voorzitter;
- de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, als stemgerechtigd secretaris.
Gewone, stemgerechtigde leden zijn:
- twee personen uit het Truiense verenigingsleven in brede zin, die ervaring hebben met en
bezig zijn rond de leefbaarheid van de stad of het buitengebied. Een van deze personen is
effectief lid, de andere is globaal plaatsvervanger van al de gewone leden;
- een onafhankelijk architectuur- en stedenbouw-deskundige;
- een lid van en voorgedragen door de GECORO;
- een deskundig lid van en voorgedragen door de GECORO;
- twee leden van de Stedelijke Adviesraad voor Leefmilieu.
Het advies van de Bouwcommissie heeft vooral betrekking op de harmonische inpassing van de
voorgestelde werken in de bestaande omgeving. Voor alle vergunningsaanvragen waarvoor
een omgevingsrapport vereist is hiertoe de adviesvraag aan deze hiertoe gemandateerde
werkgroep van de GECORO verplicht.
De gemandateerde werkgroep van de GECORO kan in uitzonderlijke gevallen ook besluiten
een tussentijds advies aan de gehele Stedelijke Adviesraad voor het Leefmilieu of aan de
gehele Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening (GECORO) te vragen.
Bij een (ver)bouwinitiatief aan een waardevol pand of op een perceel dat (gedeeltelijk) als
monument is geklasseerd, worden ook de schepen voor Monumentenzorg en de inspecteur van
de dienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap bevoegd voor Monumenten en
Landschappen voor de bespreking uitgenodigd. Zij zijn niet stemgerechtigd.
Stadsambtenaren met verantwoordelijkheid voor aspecten van het ruimtelijk beleid kunnen,
indien zij dat wensen, niet-stemgerechtigd aan de bijeenkomsten deelnemen.
Voor een goede afstemming op het ruimere ruimtelijke beleid fungeert de Bouwcommissie als
een werkgroep van de Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening.
De leden van de Bouwcommissie worden, voor zover ze geen lid zijn, automatisch als
waarnemend lid in GECORO opgenomen.
De samenstelling van de Bouwcommissie wordt telkens voor een periode van twee jaar
bekrachtigd door de Gemeenteraad. In toerbeurt kunnen bij het begin van elke tweejaarlijkse
periode - op gemotiveerde voordracht van het College, na eventuele voorstellen van de
GECORO of van de Bouwcommissie zelf - telkens twee van de gewone leden worden
vervangen (of herbevestigd).
Gewone leden kunnen tijdens de periode van twee jaar ontslag nemen en krijgen automatisch
ontslag wanneer zij drie keer na mekaar ongemotiveerd afwezig zijn. In deze gevallen wordt
hun plaats voor de rest van die periode volwaardig ingenomen door de aangeduide
plaatsvervanger; bij de daaropvolgende bekrachtiging van de samenstelling wordt hun plaats
opnieuw ingevuld.
22
23. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Voor de leden mogen er bij de behandeling van een dossier geen onverenigbaarheden van tel
zijn (architect van project, belanghebbende, familie van initiatiefnemer,...). Zij kunnen hiervoor
worden gewraakt.
De hiertoe gemandateerde werkgroep van de GECORO zorgt er voor dat advies wordt verleend
uiterlijk binnen de dertig dagen nadat een omgevingsrapport of een bouwaanvraag aan de
leden werd bezorgd, zoniet wordt het advies geacht gunstig te zijn.
In principe zal het College het advies van de gemandateerde werkgroep van de GECORO
volgen, maar het College kan na motivatie ook afwijkend beslissen.
4.9. Beoordeling van sommige vergunningen bij B.P.A.’s en R.U.P.’s in het stedelijk gebied –
Bouwcommissie Stedelijk gebied als gemandateerde werkgroep van de GECORO
Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag die binnen de voorschriften van bijzondere
plannen van aanleg en ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvan het plangebied hoofdzakelijk
binnen het kleinstedelijk gebied valt zoals weergegeven op kaart 1 en met uitzondering van het
Bedrijventerrein Domein van Brustem waarvoor een afzonderlijke adviescommissie werkzaam
is, kan het College een beroep doen op het advies van de Bouwcommissie Stedelijk gebied.
Hierdoor fungeert deze Bouwcommissie Stedelijk gebied voor het College van Burgemeester en
Schepenen en de Gemeenteraad als een gemandateerde werkgroep van de GECORO. De
samenstelling van de Bouwcommissie Stedelijk gebied is dan als volgt.
Ambtshalve leden zijn:
- de schepen voor ruimtelijke ordening, als niet-stemgerechtigd voorzitter;
- de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, als stemgerechtigd secretaris.
Gewone, stemgerechtigde leden zijn:
- twee personen uit het Truiense verenigingsleven in brede zin, die ervaring hebben met en
bezig zijn rond de leefbaarheid van de stad. Een van deze personen is effectief lid, de
andere is globaal plaatsvervanger van al de gewone leden;
- twee onafhankelijke architectuur- en stedenbouw-deskundigen, waarvan een uit Sint-
Truiden en een woonachtig en werkzaam buiten Sint-Truiden;
- een historicus (m/v) met kennis van stedenbouw en praktijkervaring in de monumentenzorg;
- een lid van en voorgedragen door de GECORO;
- een deskundig lid van en voorgedragen door de GECORO.
Voor alle vergunningsaanvragen waarvoor een omgevingsrapport vereist is hiertoe de
adviesvraag aan deze hiertoe gemandateerde werkgroep van de GECORO verplicht.
Agentschap RO-Vlaanderen, cel Ruimtelijke Ordening Limburg en de provinciale
stedenbouwkundige ambtenaar worden op de hoogte gehouden van de werkzaamheden en
kunnen, indien zij dit wensen, niet-stemgerechtigd op de bijeenkomsten aanwezig zijn. Deze
aanwezigheid is vooral van belang bij de bespreking van dossiers met bebouwingsvoorstellen
buiten de afwijkingsmarges van het B.P.A.; de Cel RO wordt dan uitdrukkelijk uitgenodigd.
Bij een (ver)bouwinitiatief aan een waardevol pand of op een perceel dat (gedeeltelijk) als
monument is geklasseerd, worden ook de schepen voor Monumentenzorg en de inspecteur van
de dienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap bevoegd voor Monumenten en
Landschappen voor de bespreking uitgenodigd. Zij zijn niet stemgerechtigd.
Stadsambtenaren met verantwoordelijkheid voor aspecten van het ruimtelijk beleid kunnen,
indien zij dat wensen, niet-stemgerechtigd aan de bijeenkomsten deelnemen.
23
24. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Voor een goede afstemming op het ruimere ruimtelijke beleid fungeert de Bouwcommissie als
een werkgroep van de Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening.
De leden van de Bouwcommissie worden, voor zover ze geen lid zijn, automatisch als
waarnemend lid in GECORO opgenomen.
De samenstelling van de Bouwcommissie wordt telkens voor een periode van twee jaar
bekrachtigd door de Gemeenteraad. In toerbeurt kunnen bij het begin van elke tweejaarlijkse
periode - op gemotiveerde voordracht van het College, na eventuele voorstellen van de
GECORO of van de Bouwcommissie zelf - telkens twee van de gewone leden worden
vervangen (of herbevestigd).
Gewone leden kunnen tijdens de periode van twee jaar ontslag nemen en krijgen automatisch
ontslag wanneer zij drie keer na mekaar ongemotiveerd afwezig zijn. In deze gevallen wordt
hun plaats voor de rest van die periode volwaardig ingenomen door de aangeduide
plaatsvervanger; bij de daaropvolgende bekrachtiging van de samenstelling wordt hun plaats
opnieuw ingevuld.
Voor de leden mogen er bij de behandeling van een dossier geen onverenigbaarheden van tel
zijn (architect van project, belanghebbende, familie van initiatiefnemer, ...). Zij kunnen hiervoor
worden gewraakt.
De hiertoe gemandateerde werkgroep van de GECORO zorgt er voor dat advies wordt verleend
uiterlijk binnen de dertig dagen nadat een omgevingsrapport of een bouwaanvraag aan de
leden werd bezorgd, zoniet wordt het advies geacht gunstig te zijn.
In principe zal het College het advies van de gemandateerde werkgroep van de GECORO
volgen, maar het College kan na motivatie ook afwijkend beslissen.
4.10. Beoordeling van sommige vergunningen bij R.U.P.’s in het buitengebied –
Bouwcommissie Buitengebied als gemandateerde werkgroep van de GECORO
Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag die binnen de voorschriften van ruimtelijke
uitvoeringsplannen waarvan het plangebied hoofdzakelijk buiten het kleinstedelijk gebied valt
zoals weergegeven op kaart 1, kan het College een beroep doen op het advies van de
Bouwcommissie Buitengebied. Hierdoor fungeert deze Bouwcommissie Buitengebied voor het
College van Burgemeester en Schepenen en de Gemeenteraad als een gemandateerde
werkgroep van de GECORO. De samenstelling van de Bouwcommissie Buitengebied is dan als
volgt.
Ambtshalve leden zijn:
- de schepen voor ruimtelijke ordening, als niet-stemgerechtigd voorzitter;
- de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, als stemgerechtigd secretaris.
Gewone, stemgerechtigde leden zijn:
- twee personen uit het Truiense verenigingsleven in brede zin, die ervaring hebben met en
bezig zijn rond de leefbaarheid van de stad of van het buitengebied. Een van deze personen
is effectief lid, de andere is globaal plaatsvervanger van al de gewone leden;
- twee onafhankelijke architectuur- en stedenbouw-deskundigen, waarvan een uit Sint-
Truiden en een woonachtig en werkzaam buiten Sint-Truiden;
- een landschapsdeskundige;
- een lid van en voorgedragen door de GECORO;
- een deskundig lid van en voorgedragen door de GECORO.
24
25. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Voor alle vergunningsaanvragen waarvoor een omgevingsrapport vereist is hiertoe de
adviesvraag aan deze hiertoe gemandateerde werkgroep van de GECORO verplicht.
Agentschap RO-Vlaanderen, cel Ruimtelijke Ordening Limburg en de provinciale
stedenbouwkundige ambtenaar worden op de hoogte gehouden van de werkzaamheden en
kunnen, indien zij dit wensen, niet-stemgerechtigd op de bijeenkomsten aanwezig zijn.
Bij een (ver)bouwinitiatief aan een waardevol pand of op een perceel dat (gedeeltelijk) als
monument is geklasseerd, worden ook de schepen voor Monumentenzorg en de inspecteur van
de dienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap bevoegd voor Monumenten en
Landschappen voor de bespreking uitgenodigd. Zij zijn niet stemgerechtigd.
Stadsambtenaren met verantwoordelijkheid voor aspecten van het ruimtelijk beleid kunnen,
indien zij dat wensen, niet-stemgerechtigd aan de bijeenkomsten deelnemen.
Voor een goede afstemming op het ruimere ruimtelijke beleid fungeert de Bouwcommissie als
een werkgroep van de Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening.
De leden van de Bouwcommissie worden, voor zover ze geen lid zijn, automatisch als
waarnemend lid in GECORO opgenomen.
De samenstelling van de Bouwcommissie wordt telkens voor een periode van twee jaar
bekrachtigd door de Gemeenteraad. In toerbeurt kunnen bij het begin van elke tweejaarlijkse
periode - op gemotiveerde voordracht van het College, na eventuele voorstellen van de
GECORO of van de Bouwcommissie zelf - telkens twee van de gewone leden worden
vervangen (of herbevestigd).
Gewone leden kunnen tijdens de periode van twee jaar ontslag nemen en krijgen automatisch
ontslag wanneer zij drie keer na mekaar ongemotiveerd afwezig zijn. In deze gevallen wordt
hun plaats voor de rest van die periode volwaardig ingenomen door de aangeduide
plaatsvervanger; bij de daaropvolgende bekrachtiging van de samenstelling wordt hun plaats
opnieuw ingevuld.
Voor de leden mogen er bij de behandeling van een dossier geen onverenigbaarheden van tel
zijn (architect van project, belanghebbende, familie van initiatiefnemer, ...). Zij kunnen hiervoor
worden gewraakt.
De hiertoe gemandateerde werkgroep van de GECORO zorgt er voor dat advies wordt verleend
uiterlijk binnen de dertig dagen nadat een omgevingsrapport of een bouwaanvraag aan de
leden werd bezorgd, zoniet wordt het advies geacht gunstig te zijn.
In principe zal het College het advies van de gemandateerde werkgroep van de GECORO
volgen, maar het College kan na motivatie ook afwijkend beslissen.
25
26. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
4.11. Beoordeling van sommige vergunningen – Bouwcommissies: werkwijze
De werkzaamheden van de verschillende Bouwcommissies worden op basis van het hierna
bepaalde en binnen de eventuele beperkingen opgelegd door de voorschriften van R.U.P.’s
geregeld in een Huishoudelijk Reglement. De Gemeenteraad legt dit Reglement ten laatste bij
met de definitieve goedkeuring van deze verordening of van het eerstvolgend goedgekeurde
R.U.P.’s in het buitengebied respectievelijk stedelijk gebied vast. De Bouwcommissies en
GECORO kunnen College en Gemeenteraad ten alle tijde eventuele aanpassingen ervan
voorstellen.
− De Bouwcommissie zorgt er voor dat advies wordt verleend uiterlijk binnen de dertig dagen
nadat een omgevingsrapport of een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning aan
de leden werd bezorgd.
− De Bouwcommissie stedelijk gebied komt minimaal een maal per maand samen; de
Bouwcommissies buitengebied en verordening komen samen telkens wanneer nodig om
tijdig een gevraagd advies te kunnen formuleren.
− De commissieleden die niet ambtshalve aanwezig zijn, ontvangen een vergoeding voor hun
medewerking.
− Alle leden van de Bouwcommissies krijgen tijdig voor de bespreking een volledige bundel
(aanvraag en omgevingsrapport) van elke aanvraag bezorgd.
− Het College van Burgemeester en Schepenen informeert de Bouwcommissies bij elke
vergadering schriftelijk over het feit en de inhoud van al de aanvragen voor een
stedenbouwkundige vergunning die in de vorige periode werden ingediend en de
stedenbouwkundige vergunningen die werden verleend.
− een Bouwcommissie kan maar geldig adviseren wanneer niet meer dan twee leden afwezig
zijn. Bij afwezigheid van meer dan twee stemgerechtigde leden wordt minstens vier
werkdagen later een nieuwe vergadering van de commissie belegd, die dan ongeacht het
aantal aanwezige leden geldig kan adviseren.
− Elke initiatiefnemer heeft het recht zogewenst zijn voorstellen en omgevingsrapport voor de
bevoegde Bouwcommissie te komen toelichten en verdedigen, vooraleer deze een advies
uitbrengt. De commissie kan ook andere belanghebbenden en deskundigen horen.
− Eenieder die een omgevingsrapport wil indienen, zal vooraf met de bevoegde stadsdiensten
contact opnemen in verband met de specifieke aandachtspunten en interpretaties voor de
betrokken plek.
− Bij projecten in woonprojectzones, kantoorprojectzones, recreatieprojectzones, zones voor
gemeenschapsvoorzieningen en zones voor collectief parkeren, alsook bij vervangende
nieuwbouw voor een waardevol pand, vindt dit vooraf-gesprek over aandachtspunten en
interpretaties in de Bouwcommissie zelf plaats. De commissie kan in deze gevallen ook
suggesties doen in verband met de keuze van ontwerpers.
− De Bouwcommissie beraadslaagt achter gesloten deuren en geeft zo mogelijk unaniem een
advies aan het College. Bij blijvend verschil van mening worden de stemming en alle
standpunten in het advies opgenomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter
beslissend.
− Dit advies wordt schriftelijk aan het College overgemaakt en naargelang de beslissing van
de Bouwcommissie ook mondeling door de voorzitter en/of door een lid van de commissie
toegelicht.
− Het College beslist op basis van het advies van de Bouwcommissie. Bij een afwijkende
beslissing van het College worden deze beslissing en de precieze en duidelijke motivatie
ervan ten laatste de eerstvolgende bijeenkomst van de commissie schriftelijk, en zo gewenst
ook mondeling, door de Burgemeester en/of door de schepen voor Ruimtelijke Ordening
aan de Bouwcommissie overgemaakt.
26
27. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
− De adviezen van de Bouwcommissie zijn openbaar.
− Regelmatig (bijv. jaarlijks) en minimaal bij het einde van een tweejaarlijkse periode, stelt de
Bouwcommissie een verslag van haar werkzaamheden aan GECORO, aan de
Gemeenteraad en aan de publieke opinie voor.
Artikel 5. Gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen
Indien de gebouwen of constructies ontworpen zijn met het oog op het inrichten van een
gevaarlijke, ongezonde, hinderlijke of welkdanige inrichting die onderworpen is aan bijzondere
voorschriften, moet daar in de aanvraag uitdrukkelijk melding van gemaakt worden en dienen
tevens de nodige inlichtingen hieromtrent verschaft.
27
29. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Deel A. Stedenbouwkundige voorschriften
A.1. Algemene voorschriften en criteria over volume en uiterlijk van gebouwen
Artikel 6. Uiterlijk van een gebouw
Het uiterlijk van een gebouw wordt bepaald door zijn inplanting, zijn volume en zijn
gevelkenmerken of welstand.
Bij bouwwerken wordt voor een optimale leefbaarheid van het betrokken gebouw of constructie
in de specifieke context van zijn omgeving gezorgd. Naast een passende inplanting, volume en
welstand wordt hierbij aandacht besteed aan een goede situering van toegangen en uitzichten,
materialengebruik, beperking van mogelijke overlasten voor de omwonenden en het milieu.
Artikel 7
Onverminderd de bepalingen van de stedenbouwwetgeving, kan de Gemeenteraad algemene
en specifieke voorwaarden bepalen waaraan de perceelsafmetingen, de inplanting, het volume,
het uiterlijk van gebouwen en constructies en de harmonie ervan met de omgeving op het
stadsgrondgebied moeten voldoen.
Hierbij laat de Gemeenteraad zich leiden door de principes van een goede ruimtelijke ordening
in het algemeen en van de betrokken omgeving in het bijzonder.
29
30. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
A.1.1. Bezonning
Artikel 8. Inplanting en afmetingen
Wanneer de inplanting, hoogte en bouwdiepte niet door een Bijzonder Plan van Aanleg, een
ruimtelijk uitvoeringsplan, een rooilijn of door een verkavelingsplan zijn vastgelegd, moeten zij
zo opgevat worden dat minstens een minimale bezonning en dagverlichting van alle voor
bewoning bestemde lokalen in het gebouw zelf en in de omgeving verzekerd worden of blijven.
Ook mogen dan het gebruik en de bezonning van bij woningen horende tuinen slechts minimaal
beïnvloed worden. Voor de bouwdiepte dient rekening gehouden te worden met de diepte van
de percelen en de bestaande bouwdiepten in het bouwblok.
De concrete regels waaraan moet worden beantwoord om deze principes te realiseren, zijn
opgenomen in artikels 9, 10, 11. Ingeval de inplanting, hoogte én bouwdiepte door een
Bijzonder Plan van Aanleg, een ruimtelijk uitvoeringsplan, een rooilijn of door een verkavelings-
plan eenduidig of bij middel van (een vork van) absolute hoogte- of afstandsmaten zijn
vastgelegd, kan aan de toetsing volgens deze artikels worden voorbijgegaan.
Artikel 9. Zoninval op het woongebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd
9.1.
Voor de toetsing van de zoninval op het woongebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd
wordt als regel aangehouden dat een noord- of oostgerichte gevel daarvan meer dan 1,4 maal
de kroonlijsthoogte van het tegenovergelegen gebouw (of gebouwen) van dit gebouw moet
verwijderd blijven en een zuid- of westgerichte gevel meer dan 1 maal deze hoogte; minstens
de helft van de vrije voor-, zij- en achtergevels van elk woongebouw moet hieraan
beantwoorden.
Voor woningen in eengezins- of meergezinshuizen die uitzonderlijk niet aan deze regel zouden
kunnen beantwoorden, dient ervoor gezorgd dat door de plaatsing van meer, grotere, hogere of
hoger geplaatste ramen op plaatsen waar het zonlicht effectief de woning kan binnenvallen een
voldoende zoninval wordt behaald. De minimale glasoppervlakte voor het geheel van een
dergelijke woning bedraagt minstens anderhalve keer de minimumnorm die in artikel 136 is
aangegeven.
9.2.
De bezonning en afstanden uit art. 9.1 worden bepaald, rekening houdend met de
hoogteverschillen van de omliggende terreinen en met de daarop staande vergunde gebouwen
en constructies, alsmede met de constructies die daarop overeenkomstig volgende regels
mogen worden opgericht.
− Indien voor de omliggende terreinen een goedgekeurd Bijzonder Plan van Aanleg, ruimtelijk
uitvoeringsplan of een verkavelingsvergunning bestaat, dan worden de gebouwen en
constructies die daarop mochten worden opgericht, verondersteld te zullen worden gebouwd
volgens de door dat plan of vergunning toegestane gemiddelde afmetingen.
− Bestaat zulk plan of zulke vergunning niet, dan worden de gebouwen en constructies die
daarop kunnen worden opgericht, verondersteld te zullen worden gebouwd met dezelfde
afmetingen als die van het gebouw waarvoor een bouwaanvraag wordt ingediend, en op
dezelfde afstand van de rooilijn en van de zijdelingse perceelsgrens.
30
31. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
9.3.
De nieuwe woningen moeten voldoen aan deze bezonningsnorm.
Wijzigt bij verbouwing het volume van een bestaande woning met meer dan 20 %, dan moet
deze woning voldoen aan deze bezonningsnorm.
Artikel 10. Zoninval op nevengelegen woningen
Bij nieuwbouw en bij verbouwing moet elk gebouw of constructie zodanig worden ontworpen dat
de bezonning van de omstaande woningen of van de woningen die overeenkomstig artikel 9.2
op de omliggende terreinen kunnen worden opgericht niet wordt verminderd tot beneden de
regel voor bezonning (zoals vastgesteld in artikel 9.1). Indien die bezonning reeds geringer was
op het tijdstip van de aanvraag, mag ze niet worden verminderd.
Voor gebouwen en constructies die niet aan deze regel voor bezonning zouden kunnen
beantwoorden omwille van te korte tussenafstanden tussen een nevengelegen woning en de
andere gebouwen in de omgeving daarvan, kan een vergunning worden verleend met maximaal
dezelfde kroonlijsthoogte als die nevengelegen woning.
Artikel 11
Bij elke bouwaanvraag voor een gebouw of constructie waarvan de inplanting, hoogte én
bouwdiepte niet door een goedgekeurd Bijzonder Plan van Aanleg, ruimtelijk uitvoeringsplan,
rooilijn of een verkavelingsplan zijn vastgelegd, dient een beknopte verantwoording toegevoegd
waaruit blijkt dat aan de vuistregel voor bezonning of aan de verhoogde glasoppervlakte van
artikel 9 en aan de vuistregel voor bezonning van artikel 10 wordt voldaan. Voor gebouwen en
constructies in bestemmingszones van Bijzondere Plannen van Aanleg of ruimtelijke
uitvoeringsplannen waar de inplanting of de bouwhoogte bij middel coëfficiënten zijn vastgelegd
(projectzones) is altijd een dergelijke beknopte verantwoording van de bezonning als onderdeel
van het omgevingsrapport noodzakelijk.
Wanneer overeenkomstig artikel 10 een vergunning wordt aangevraagd voor een gebouw of
constructie die niet aan de vuistregel beantwoordt, wordt deze in een omgevingsrapport
opgenomen en gemotiveerd.
31
32. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
A.1.2. Wijziging van microklimaat als gevolg van hoogbouw
Artikel 12
In volgende situaties moet de bouwheer bij zijn vergunningsaanvraag een gemotiveerd
omgevingsrapport indienen om de wijzigingen in het microklimaat op het eigen perceel en alle
percelen in een straal van 50 m er rond tengevolge van de voorgenomen gebouwen en
constructies aan te duiden en de maatregelen aan te geven die worden genomen om de
negatieve effecten ervan te ondervangen :
- wanneer (een deel van) de kroonlijst van een gebouw 15 m of meer boven het straatpeil ligt;
- wanneer (een deel van) de nok en/of dakspits 20 m of meer boven het straatpeil ligt;
- wanneer kroonlijst en/of nok meer dan 5 m boven gemiddelde hoogte in de omgeving
liggen.
Dit omgevingsrapport wordt voor advies voorgelegd aan de gemandateerde werkgroep van de
GECORO.
A.1.3. Omgeving van gebouwen en constructies
Artikel 13
Om relaties toe te laten, om zichten te behouden, om doorgangen te behouden of te realiseren,
om nieuwe beplantingen mogelijk te maken of om de aanwezige beplanting, zoals natuurlijke
afsluitingen of hoogstammige bomen, te behouden, om bestaande beken te behouden of om de
afwatering te vergemakkelijken, kan de (bouw)vergunning voorschrijven dat sommige
perceelsgedeelten vrij moeten blijven van onder- of bovengrondse gebouwen of constructies
en/of onverhard moeten blijven.
Artikel 14
Bij open bebouwing en bij de open zijde van een half-open bebouwing, mag de afstand van een
woongebouw tot een gebouw op het naastgelegen perceel of omgekeerd van een gebouw tot
een woongebouw op het naastgelegen perceel niet kleiner zijn dan 4 meter. Tevens moet in
deze gevallen de breedte van de voorgevel van eengezinshuizen worden afgewogen tegenover
(het openhouden van) de mogelijkheid van het voorzien van meerdere woningen op het
perceel.
De voorschriften van ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen van deze regels afwijkingen
bepalen.
Artikel 15
Buiten de kernstad moet elk gebouw dat niet gelegen is aan het openbaar domein, met
uitzondering van een eengezinshuis en van stallen, schuren en schuilhokken en dergelijke die
kleiner zijn dan 25 m², toegankelijk zijn via een weg waarvan de verharding bestand is tegen het
verkeer van zware voertuigen met een asbelasting van 3 ton. Deze toegang tot het gebouw
32
33. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
wordt zodanig aangelegd dat de veiligheid van zowel de voetgangers als de voertuigen
verzekerd is.
Dit geldt voor nieuwe gebouwen en voor gebouwen waaraan bouwwerken worden uitgevoerd.
Voor nieuwe dergelijke gebouwen gelden de desbetreffende brandweereisen.
Artikel 16
Elk gebouw moet aangesloten kunnen worden op openbare nutsvoorzieningen zoals
leidingwater, elektriciteit en riolering.
Elk nieuw woongebouw moet dus gelegen zijn binnen de 50 m van een verharde weg die met
deze voorzieningen is uitgerust. Een bebouwbaar terrein wordt dus alleen als bouwgrond
aangezien wanneer het aan deze voorwaarde voldoet.
In een ingericht en volledig uitgerust bedrijventerrein kan (op de percelen met een grotere
diepte dan 50 m) bebouwing op een grotere afstand tot de uitgeruste weg worden toegelaten.
Ook voor agrarische bedrijfsgebouwen en gebouwen in recreatiezones en zones voor
gemeenschapsvoorzieningen kan uitbreiding van bestaande bebouwing en nieuwe bebouwing
op een grotere afstand tot de uitgeruste weg worden toegelaten.
Artikel 17
Behoudens anders in Bijzondere Plannen van Aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen of
verkavelingsvergunningen wordt vastgelegd, mogen geen garages beneden het bestaande
straatniveau worden gesitueerd, tenzij een watertoets aangeeft dat zulks toelaatbaar zou zijn en
de aanvrager in een omgevingsrapport aantoont dat hij alle maatregelen neemt om schade en
wateroverlast te voorkomen. In valleigebieden buiten het kleinstedelijk gebied zijn half-
ondergrondse en ondergrondse garages in elk geval verboden.
Indien garages beneden het bestaande straatniveau worden voorzien, wordt het maaiveld
hierbij zoveel als mogelijk gerespecteerd, worden de afritten naar deze garages in oppervlakte
en qua verharding zo beperkt mogelijk gehouden, worden zij zoveel mogelijk aan de straatzijde
gesitueerd en mogen de afritten naar de openbare weg van de garages gelegen beneden het
bestaande straatniveau over een afstand van 5 m vanaf de rooilijn ten hoogste een helling van
4 % hebben.
33
34. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
A.1.4. Het uiterlijk van gebouwen en constructies
Artikel 18
Het uiterlijk van een gebouw of constructie, met name het volume, de vormen, kleuren en
materialen van gevels en daken, evenals hun onderlinge verhoudingen, moet zodanig zijn dat
het gebouw of constructie, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving voldoet aan
redelijke eisen van opbouw en welstand. Dit blijkt duidelijk uit de motivatie van de aanvrager.
Artikel 19
Hedendaagse architectuur geniet bij elke aanvraag voor een nieuwbouw of voor een
verbouwing van een gebouw de voorkeur; bij ontstentenis daarvan dienen de streekeigen
gevel- of volumekenmerken verplicht toegepast.
Als hedendaagse gevelkenmerken worden beschouwd: duidelijke (verticale of horizontale)
geleding, strakke lijnen, een verzorgde detaillering, baksteen, natuursteen, bepleistering,
metaal, hout, glas, photovoltaïsche zonnepanelen en zichtbeton als kenmerkende materialen en
zachte of frisse kleuren of een combinatie daarvan. Als hedendaagse volumekenmerken
worden beschouwd: een volumespel van een, twee of meer bouwlagen met een dominantie van
twee bouwlagen en een dakvorm die dit volumespel op een harmonieuze wijze beëindigt en die
samengaat met deze van de buurgebouwen.
'Streekeigen' gevelkenmerken zijn de verticale geleding, een verzorgde detaillering en rode of
bruine baksteen, grijs-beige bepleistering en kalk- tot kalkzandsteen als kenmerkende
materialen. Kenmerkend volume voor de streek bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak.
Toepassing van meerdere van deze streekeigen gevel- of volumekenmerken, en meer nog een
moderne interpretatie ervan, wordt als een positieve bijdrage tot een fraai uiterlijk beschouwd
en is vereist, tenzij de aanvraag een gebouw met hedendaagse architectuur betreft.
In elk geval moet een aangepast materiaalgebruik de gevelcompositie ondersteunen.
Ook bij utilitaire gebouwen (bedrijfsgebouwen voor landbouw, ambacht, industrie, groothandel
of gemeenschapsvoorzieningen) die buiten hun respectieve bestemmingszone in een
aanlegplan of uitvoeringsplan worden gebouwd of verbouwd is deze positieve bijdrage tot een
fraai uiterlijk vereist. Bij utilitaire gebouwen die in hun respectieve bestemmingszone in een
aanlegplan of uitvoeringsplan worden gebouwd of verbouwd, blijven bij de gevelkenmerken de
verticale geleding en de verzorgde detaillering aandachtspunten.
Minderwaardige en niet-tijdsbestendige materialen met een rommelig uitzicht (betonplaten,
plastic-planchetten, snelbouwstenen met lage dichtheid voor binnenmetselwerk, funderings-
betonblokken, kunststof golfplaten, houtspaansplaten en dergelijke meer) zijn voor elke gevel-
afwerking verboden.
Panelen en doeken die zonnewarmte opvangen voor warmwaterproductie zijn als gevel-
materiaal toegelaten mits zij zacht van kleur zijn, geen reclames bevatten, ook aan hun randen
degelijk en volledig zijn afgewerkt en in het globale concept van de gevelopbouw harmonisch
zijn ingepast.
Ook de ondersteunende utilitaire onderdelen van gebouwen, zoals schoorstenen, antennes
(ook schotelantennes), technische lokalen, brandtrappen, koel-, pomp- en verwarmings-
installaties op daken of aan gevels, installaties voor opvang of opslag van zonne- of wind-
34
35. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
energie op of in daken of aan gevels moeten voldoen aan redelijke eisen van opbouw en
welstand en zijn in harmonie met het gebouw en zijn omgeving.
Artikel 20
In gesloten bebouwing in de kernstad en in de waardevolle kernen van de kerkdorpen zoals
aangeduid in hoofdstuk 0.3 is het aanbrengen van een garagepoort in een gevel met een
breedte kleiner dan 8 m bij verbouwing of nieuwbouw verboden. Uitzonderingen ten behoeve
van personen met een verminderde beweeglijkheid kunnen in een omgevingsrapport worden
gemotiveerd. Bestaande garagepoorten in dergelijke smallere gevels mogen behouden en
vervangen worden.
A.1.5. Harmonie met de omgeving
Artikel 21. Harmonische samenhang en harmonieregel
De gewenste harmonische samenhang vereist dat panden voor het merendeel van de
elementen die hun voorkomen bepalen (inplanting, kroonlijsthoogte, voorgevelbreedte, dakvorm
en -hoogte, in- en uitsprongen en andere gevelkenmerken) aansluiten bij die elementen in de
omgeving of er doordacht en verantwoord positief van afwijken.
In de waardevolle kernen van de kerkdorpen en in de waardevolle wijken in de kernstad zoals
aangeduid in hoofdstuk 0.3. moeten de op te richten, de te herbouwen of de te verbouwen
gebouwen zodanig worden ontworpen dat ze harmoniëren met de bestaande gebouwen die
door hun uiterlijk en aantal de traditionele architectuur van de wijk bepalen. Ook bij
bedrijfsgebouwen en handelszaken wordt hieraan bijzondere zorg besteed.
Overal elders in de bebouwde omgeving moeten de op te richten, de te herbouwen of de te
verbouwen gebouwen zodanig worden ontworpen dat ze harmoniëren met de bestaande
gebouwen in de omgeving en met de natuurlijke omgeving voor zover die aanwezig is.
Voor zover er in de landelijke gebieden gebouwen of constructies mogen opgetrokken worden
(onder meer landbouwbedrijfsgebouwen) dienen deze zich qua schaal, volume en plaatsing in
te passen in het landschap en qua materialen en kleuren te harmoniëren met de natuurlijke
omgeving.
Artikel 22
Om qua woningtypen een harmonie met de omgeving te behouden, zijn buiten het kleinstedelijk
gebied en de drie grote dorpen Brustem, Velm en Zepperen zoals omschreven in hoofdstuk 0.3
en behoudens waar ruimtelijke uitvoeringsplannen ruimere mogelijkheden bieden, alleen
grondgebonden woningen toegelaten, tenzij in een omgevingsrapport wordt aangetoond dat de
voorgenomen appartementen qua aantal, omvang, schaal, bouwvorm (volumes, geleding, …)
en mobiliteitseffecten passen in het betreffende dorp of in de omgeving.
35
36. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Artikel 23
In de waardevolle kernen van de kerkdorpen en in de kernstad zoals aangeduid in hoofdstuk
0.3. moeten alle gebouwen bij verbouwingen aan de dakstructuur of bij nieuwbouw behoudens
bij toegelaten afwijking afgedekt worden met hellende daken met een helling tussen 35° en 55°,
waarbij de dakhellingen vooraan en achteraan dezelfde zijn en de nok tussen de 5 en 6 m
achter de voorgevel is gelegen. Afwijking hiervan is mogelijk in kwaliteitsvolle ontwerpen voor
nieuwbouwen of fundamentele verbouwingen waarvan de meerwaarde van het volumespel in
een omgevingsrapport wordt gemotiveerd; bij verbouwing is het zonder meer toegelaten een
nok die dwars staat op de voorgevel te behouden.
Daarnaast kan van deze regel slechts afgeweken worden voor begroende dakterrassen, voor
beperkte overgangen tussen bouwvolumes of tussen verschillende hellende daken en voor
gelijkvloerse achterbouwen van beperkte omvang.
Artikel 24
Het hoogteverschil van aan elkaar grenzende gebouwen wordt beperkt tot 2 m in het gevelvlak
en 3 m ter hoogte van de nok. Afwijking hiervan is mogelijk tot 3 m in het gevelvlak en 5 m ter
hoogte van de nok in kwaliteitsvolle ontwerpen die in een omgevingsrapport worden
gemotiveerd. Binnen dit maximum wordt een harmonische overgang uitgewerkt.
Alle van op het openbaar domein zichtbare bovendakse scheidsmuren worden als gevel,
passend in het geheel van het hoogste gebouw, bekleed door de bouwer.
De voorschriften van ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen van deze regels afwijkingen
bepalen.
Artikel 25
Grootschalige ornamenten (van meer dan 2 m breedte, hoogte of diepte) zonder functionele
betekenis in de opbouw en architectuur van het gebouw zijn verboden aan de gevels en voor de
daken die zichtbaar zijn vanaf het openbaar domein tenzij de betekenis en de meerwaarde
ervan voor de omgeving in een omgevingsrapport kunnen worden gemotiveerd.
Artikel 26
Om de schaal van gebouwen in harmonie met hun omgeving te laten zijn is het, behoudens
waar Bijzondere Plannen van Aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen dit toelaten, verboden
om gebouwen op meer dan een perceel (al dan niet kadastraal samengevoegde percelen) op te
trekken, tenzij in een omgevingsrapport bij middel van een architectuurvoorstel en een
inrichtingsplan wordt aangetoond dat dit grotere gebouw zich op een kwaliteitsvolle en niet-
dominante manier inpast in zijn omgeving.
Artikel 27
Behoudens waar Bijzondere Plannen van Aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen anders
bepalen, heeft de hoofdbouw bij woonhuizen in gesloten of half-open bebouwing, gemeten
vanaf de bouwlijn, een basisbouwdiepte d van 11 m met een tolerantiestrook van ± 1 m en
bedraagt de maximale bouwdiepte van hoofdbouw en achterbouw samen op het gelijkvloers 18
36
37. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
m en op de verdiepingen 14 m. Alleen onder motivering in een omgevingsrapport kan langs
grote wegen en in handelsconcentraties afgeweken worden van deze maximale bouwdiepte op
het gelijkvloers en dit tot maximum 28 m. Voornoemde tolerantiestrook van 1 m mag ook bij
elke gewone aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning zonder omgevingsrapport
worden benut.
De voorschriften van ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen van deze regels afwijkingen
bepalen.
Artikel 28
Bij gesloten en half-open bebouwing is aansluiting van de voorgevel met deze van de buren op
de scheidslijn verplicht tenzij een omgevingsrapport een afwijking daarvan motiveert vanuit de
beide betrokken panden en de verhoogde belevingswaarde van de straat.
Bij gesloten en half-open bebouwing is op de verdiepingen aansluiting van de achtergevel over
een afstand van minstens 60 cm met deze van de buren op de scheidslijn verplicht bij alle
achtergevels die meer dan 10 m en minder dan 14 m achter de bouwlijn zijn gelegen. Vanuit de
aansluiting op de scheidslijn mag een gebouw op eigen terrein uitwijken of uitwaaieren binnen
een horizontale hoek van 45° (als gabarit, zie bijgaande figuur). Alleen onder motivering in een
omgevingsrapport kan hiervan afgeweken worden.
Alle van op het openbaar domein en vanuit het binnengebied zichtbare delen van de
scheidsmuren worden als gevel, passend bij de beide gebouwen, afgewerkt door de bouwer.
Artikel 29
De gebouwen die door de Gemeenteraad worden aangegeven als zijnde van cultureel,
historisch of esthetisch belang, mogen niet worden gesloopt, tenzij er een kwaliteitsvollere
architectuur voor in de plaats komt. Dit dient in een omgevingsrapport omstandig te worden
gemotiveerd. Dit omgevingsrapport wordt voor advies voorgelegd aan de gemandateerde
werkgroep van de GECORO.
De Gemeenteraad legt, mede op basis van adviezen van het Bestuur van Monumenten en
Landschappen en van GECORO, vooraleer dit artikel in werking treedt, (met motivatie) een lijst
van deze gebouwen vast.
Bij verbouwingen binnenshuis van die gebouwen kan het College de afgifte van de
stedenbouwkundige vergunning afhankelijk stellen van hun uitwendige restauratie.
37
38. OMGEVING - 13/01/2008 - R38611-62.doc
Het College kan binnen een vergunning alle nodige onderhouds- en instandhoudingswerken
aan deze gebouwen opleggen.
Artikel 30
In het belang van de architectuur van het gebouw of de harmonie van de omgeving kan het
College de plaats, de kleur, de afmetingen en de vormgeving van mogelijk storende toevoe-
gingen zoals reclames, uithangborden, versieringen, antennes, kabels en draden, verlichtings-
toestellen en zonnetenten aan bijkomende voorwaarden onderwerpen of verbieden.
Artikel 31
In de gebieden die in bestemmingsplannen of ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn vermeld als
woonzone en in de waardevolle kernen van de kerkdorpen kan geen vergunning tot slopen van
een bestaand woon- of ander gebouw dat deel uitmaakt van het straatbeeld worden verkregen
los van een vergunning voor een nieuw gebouw of van een vergunning voor een aanleg op die
plaats. In geval van gevaar voor de openbare veiligheid blijft sloop op bevel van de
Burgemeester (cfr. artikel 52) mogelijk.
In geval van twijfel over de bereidheid van de bouwheer tot uitvoeren van deze nieuwe
bebouwing of aanleg, wordt door het College de voorafgaande betaling van een waarborgsom,
zoals bepaald in art. 4.6, opgelegd.
Artikel 32. Doorzichten in woonlinten
In de lintvormige woongebieden en landelijke woongebieden zijn navolgende zones van belang
om er open ruimte te handhaven en/of er vanaf de weg doorzichten naar het achterliggende
open landschap te behouden. Deze ‘om landschappelijke redenen beperkt te bebouwen
plekken’ zijn in het goedgekeurde gemeentelijk ruimtelijk structuurplan vastgelegd en op de
structuurschetsen van de verschillende dorpen (kaarten 16) aangegeven als ‘open te houden
corridors’. Het betreft :
• de site Zepperen-dorp, aan beide zijden van de straat;
• de site Ordingen-dorp, aan de noordzijde van de straat;
• de site Vliegveldlaan, aan beide zijden van de straat;
• de site Luikersteenweg Engelmanshoven, aan beide zijden van de straat;
• de site Groot-Gelmenlaan, aan de westzijde van de straat;
• de site Vrijheersstraat, aan de oostzijde van de straat;
• de site Naamsesteenweg Bevingen, aan de westzijde van de straat;
• de site Zoutleeuwsesteenweg Wilderen, aan beide zijden van de straat;
• de site Nachtegalenstraat Zepperen, aan beide zijden van de straat;
• de site Halmaalweg Halmaal, aan beide zijden van de straat;
en daarnaast :
• de site Velmerlaan, aan de westzijde van de straat;
• de site Bornstraat, aan beide zijden van de straat;
• de site Binderveldseweg Runkelen, aan beide zijden van de straat.
De Gemeenteraad kan deze lijst wijzigingen of aanvullen.
38