SlideShare una empresa de Scribd logo
1 de 41
3 augustus 2014
Den Haag
1 Niet ons, o HERE, niet ons,
maar uw naam geef eer,
om uw goedertierenheid, om uw trouw.
2 Waarom zouden de heidenen zeggen:
Waar is toch hun God?
3 Onze God is in de hemel,
Hij doet al wat Hem behaagt.
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
9 Israël, vertrouw op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
11 gij, die de HERE vreest, vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild.
12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen,
Hij zal zegenen het huis Israëls,
Hij zal zegenen het huis van Aäron;
13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen,
kleinen zowel als groten.
14 De HERE moge u vermeerderen,
u en uw kinderen.
15 Gezegend zijt gij door de HERE,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
16 De hemel is de hemel van de HERE,
maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven.
17 Niet de doden zullen de HERE loven,
niemand van wie in de stilte zijn neergedaald,
18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen
van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja.
A1
A2
B1
B2
C1
C2
1 Niet ons, o HERE, niet ons,
maar uw naam geef eer,
om uw goedertierenheid, om uw trouw.
2 Waarom zouden de heidenen zeggen:
Waar is toch hun God?
3 Onze God is in de hemel,
Hij doet al wat Hem behaagt.
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
9 Israël, vertrouw op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
11 gij, die de HERE vreest, vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild.
12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen,
Hij zal zegenen het huis Israëls,
Hij zal zegenen het huis van Aäron;
13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen,
kleinen zowel als groten.
14 De HERE moge u vermeerderen,
u en uw kinderen.
15 Gezegend zijt gij door de HERE,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
16 De hemel is de hemel van de HERE,
maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven.
17 Niet de doden zullen de HERE loven,
niemand van wie in de stilte zijn neergedaald,
18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen
van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja.
de geprezene
"Niet... maar..."
de prijzers
"Niet... maar..."
A1
A2
1 Niet ons, o HERE, niet ons,
maar uw naam geef eer,
om uw goedertierenheid, om uw trouw.
2 Waarom zouden de heidenen zeggen:
Waar is toch hun God?
3 Onze God is in de hemel,
Hij doet al wat Hem behaagt.
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
9 Israël, vertrouw op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
11 gij, die de HERE vreest, vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild.
12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen,
Hij zal zegenen het huis Israëls,
Hij zal zegenen het huis van Aäron;
13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen,
kleinen zowel als groten.
14 De HERE moge u vermeerderen,
u en uw kinderen.
15 Gezegend zijt gij door de HERE,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
16 De hemel is de hemel van de HERE,
maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven.
17 Niet de doden zullen de HERE loven,
niemand van wie in de stilte zijn neergedaald,
18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen
van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja.
B1
B2
de theologie van de
natien:
hun vraag
de theologie van de
natien:
Gods repliek
1 Niet ons, o HERE, niet ons,
maar uw naam geef eer,
om uw goedertierenheid, om uw trouw.
2 Waarom zouden de heidenen zeggen:
Waar is toch hun God?
3 Onze God is in de hemel,
Hij doet al wat Hem behaagt.
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
9 Israël, vertrouw op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
11 gij, die de HERE vreest, vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild.
12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen,
Hij zal zegenen het huis Israëls,
Hij zal zegenen het huis van Aäron;
13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen,
kleinen zowel als groten.
14 De HERE moge u vermeerderen,
u en uw kinderen.
15 Gezegend zijt gij door de HERE,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
16 De hemel is de hemel van de HERE,
maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven.
17 Niet de doden zullen de HERE loven,
niemand van wie in de stilte zijn neergedaald,
18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen
van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja.
C1
C2
Gods openbaring:
wie Hij is
Gods openbaring:
wat Hij betekent
Psalm 115
1 Niet ons, o HERE, niet ons,
maar uw naam geef eer,
om uw goedertierenheid,
om uw trouw.
A1
Waar komt het gezegde lou loene vandaan?
Lou loene wordt meestal gebruikt om aan te
geven dat iets verkeerd liep of tevergeefs werd
gedaan. Bijvoorbeeld in een zin als: 'Ik ging nog
even de stad in om laarzen te kopen, maar lou
loene, het was veel te druk.'
(....) Het is Jiddisch; het gaat terug op het
Hebreeuwse lo lanu ('niet aan ons'), het begin
van psalm 115 ("Niet ons, HEER, niet ons ...
Psalm 115
1 Niet ons, o HERE, niet ons,
maar uw naam geef eer,
om uw goedertierenheid,
om uw trouw.
A1
Psalm 115
1 Niet ons, o HERE, niet ons,
maar uw naam geef eer,
om uw goedertierenheid,
om uw trouw.
A1
Psalm 115
2 Waarom zouden de heidenen zeggen:
Waar is toch hun God?
B1
Psalm 115
3 Onze God is in de hemel,
Hij doet al wat Hem behaagt.
C1
Psalm 115
3 Onze God is in de hemel,
Hij doet al wat Hem behaagt.
C1
Psalm 115
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
B2
Psalm 115
5 zij hebben een mond,
maar spreken niet,
zij hebben ogen,
maar zien niet,
B2
Psalm 115
5 zij hebben een mond,
maar spreken niet,
zij hebben ogen,
maar zien niet,
B2
Psalm 115
6 zij hebben oren,
maar horen niet,
zij hebben een neus,
maar ruiken niet,
B2
Zou Hij, die het oor plantte, niet horen?
die het oog vormde, niet zien?
-Psalm 94:9-
Psalm 115
6 zij hebben oren,
maar horen niet,
zij hebben een neus,
maar ruiken niet,
B2
Psalm 115
7 hun handen,
maar zij tasten niet;
hun voeten,
maar zij gaan niet;
zij geven geen geluid met hun keel.
B2
Psalm 115
7 hun handen,
maar zij tasten niet;
hun voeten,
maar zij gaan niet;
zij geven geen geluid met hun keel.
B2
Psalm 115
7 hun handen,
maar zij tasten niet;
hun voeten,
maar zij gaan niet;
zij geven geen geluid met hun keel.
B2
Psalm 115
8 Wie hen maakten,
zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
B2
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
afgoden
afgodendienaars
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
hun maaksel
hun makers
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
hun mond
hun keel
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
hun ogen
hun voeten
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
hun oren
hun handen
4 Hun afgoden zijn zilver en goud,
het werk van mensenhanden;
5 zij hebben een mond, maar spreken niet,
zij hebben ogen, maar zien niet,
6 zij hebben oren, maar horen niet,
zij hebben een neus, maar ruiken niet,
7 hun handen – maar zij tasten niet,
hun voeten – maar zij gaan niet,
zij geven geen geluid met hun keel.
8 Wie hen maakten, zullen worden als zij,
ieder die op hen vertrouwt.
hun
neus
Psalm 115
9 Israel, vertrouw op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
C2
Psalm 115
10 gij huis van Aaron,
vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild;
C2
Psalm 115
11 gij, die de HERE vreest,
vertrouwt op de HERE,
Hij is hun hulp en hun schild.
C2
Psalm 115
12 De HERE heeft onzer gedacht;
Hij zal zegenen,
Hij zal zegenen het huis Israels,
Hij zal zegenen het huis van Aaron;
C2
Psalm 115
12 De HERE heeft onzer gedacht;
Hij zal zegenen,
Hij zal zegenen het huis Israels,
Hij zal zegenen het huis van Aaron;
C2
Psalm 115
13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen,
kleinen zowel als groten.
C2
Psalm 115
14 De HERE moge u vermeerderen,
u en uw kinderen.
C2
Psalm 115
15 Gezegend zijt gij door de HERE,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
C2
Psalm 115
16 De hemel is de hemel van de HERE,
maar de aarde
heeft Hij de mensenkinderen gegeven.
C2
Psalm 115
16 De hemel is de hemel van de HERE,
maar de aarde
heeft Hij de mensenkinderen gegeven.
C2
Psalm 115
17 Niet de doden zullen de HERE loven,
niemand van wie in de stilte zijn neergedaald,
A2
Psalm 115
18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen
van nu aan tot in eeuwigheid.
Halleluja.
A2
Psalm 115
18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen
van nu aan tot in eeuwigheid.
Halleluja.
A2

Más contenido relacionado

Más de André Piet

Más de André Piet (20)

Johannes studie 1
Johannes studie 1Johannes studie 1
Johannes studie 1
 
Onvergeeflijk?
Onvergeeflijk?Onvergeeflijk?
Onvergeeflijk?
 
het Evangelie van het Koninkrijk (2)
het Evangelie van het Koninkrijk (2)het Evangelie van het Koninkrijk (2)
het Evangelie van het Koninkrijk (2)
 
Mefiboset
MefibosetMefiboset
Mefiboset
 
Voetsporen 7
Voetsporen 7Voetsporen 7
Voetsporen 7
 
Effata
EffataEffata
Effata
 
Korinthe 38
Korinthe 38Korinthe 38
Korinthe 38
 
dag Dagon!
dag Dagon!dag Dagon!
dag Dagon!
 
Evangelie van... deel 1
Evangelie van... deel 1Evangelie van... deel 1
Evangelie van... deel 1
 
het zaad van abraham
het zaad van abrahamhet zaad van abraham
het zaad van abraham
 
Paulus voetsporen 6
Paulus voetsporen 6Paulus voetsporen 6
Paulus voetsporen 6
 
Woord andre
Woord andreWoord andre
Woord andre
 
Woord - Gerard
Woord - GerardWoord - Gerard
Woord - Gerard
 
Woord goswin
Woord goswinWoord goswin
Woord goswin
 
Woord Menno
Woord MennoWoord Menno
Woord Menno
 
Korinthe studie 37
Korinthe studie 37Korinthe studie 37
Korinthe studie 37
 
wat is nieuw?
wat is nieuw?wat is nieuw?
wat is nieuw?
 
999 wijsheid
999 wijsheid999 wijsheid
999 wijsheid
 
Test breedbeeld
Test breedbeeldTest breedbeeld
Test breedbeeld
 
Paulus Voetsporen 5
Paulus Voetsporen 5Paulus Voetsporen 5
Paulus Voetsporen 5
 

Psalm 115 - lou loene

  • 2. 1 Niet ons, o HERE, niet ons, maar uw naam geef eer, om uw goedertierenheid, om uw trouw. 2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is toch hun God? 3 Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. 9 Israël, vertrouw op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; 10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; 11 gij, die de HERE vreest, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild. 12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen, Hij zal zegenen het huis Israëls, Hij zal zegenen het huis van Aäron; 13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen, kleinen zowel als groten. 14 De HERE moge u vermeerderen, u en uw kinderen. 15 Gezegend zijt gij door de HERE, die hemel en aarde gemaakt heeft. 16 De hemel is de hemel van de HERE, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven. 17 Niet de doden zullen de HERE loven, niemand van wie in de stilte zijn neergedaald, 18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja. A1 A2 B1 B2 C1 C2
  • 3. 1 Niet ons, o HERE, niet ons, maar uw naam geef eer, om uw goedertierenheid, om uw trouw. 2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is toch hun God? 3 Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. 9 Israël, vertrouw op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; 10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; 11 gij, die de HERE vreest, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild. 12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen, Hij zal zegenen het huis Israëls, Hij zal zegenen het huis van Aäron; 13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen, kleinen zowel als groten. 14 De HERE moge u vermeerderen, u en uw kinderen. 15 Gezegend zijt gij door de HERE, die hemel en aarde gemaakt heeft. 16 De hemel is de hemel van de HERE, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven. 17 Niet de doden zullen de HERE loven, niemand van wie in de stilte zijn neergedaald, 18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja. de geprezene "Niet... maar..." de prijzers "Niet... maar..." A1 A2
  • 4. 1 Niet ons, o HERE, niet ons, maar uw naam geef eer, om uw goedertierenheid, om uw trouw. 2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is toch hun God? 3 Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. 9 Israël, vertrouw op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; 10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; 11 gij, die de HERE vreest, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild. 12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen, Hij zal zegenen het huis Israëls, Hij zal zegenen het huis van Aäron; 13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen, kleinen zowel als groten. 14 De HERE moge u vermeerderen, u en uw kinderen. 15 Gezegend zijt gij door de HERE, die hemel en aarde gemaakt heeft. 16 De hemel is de hemel van de HERE, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven. 17 Niet de doden zullen de HERE loven, niemand van wie in de stilte zijn neergedaald, 18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja. B1 B2 de theologie van de natien: hun vraag de theologie van de natien: Gods repliek
  • 5. 1 Niet ons, o HERE, niet ons, maar uw naam geef eer, om uw goedertierenheid, om uw trouw. 2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is toch hun God? 3 Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. 9 Israël, vertrouw op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; 10 gij huis van Aäron, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; 11 gij, die de HERE vreest, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild. 12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen, Hij zal zegenen het huis Israëls, Hij zal zegenen het huis van Aäron; 13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen, kleinen zowel als groten. 14 De HERE moge u vermeerderen, u en uw kinderen. 15 Gezegend zijt gij door de HERE, die hemel en aarde gemaakt heeft. 16 De hemel is de hemel van de HERE, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven. 17 Niet de doden zullen de HERE loven, niemand van wie in de stilte zijn neergedaald, 18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja. C1 C2 Gods openbaring: wie Hij is Gods openbaring: wat Hij betekent
  • 6. Psalm 115 1 Niet ons, o HERE, niet ons, maar uw naam geef eer, om uw goedertierenheid, om uw trouw. A1
  • 7. Waar komt het gezegde lou loene vandaan? Lou loene wordt meestal gebruikt om aan te geven dat iets verkeerd liep of tevergeefs werd gedaan. Bijvoorbeeld in een zin als: 'Ik ging nog even de stad in om laarzen te kopen, maar lou loene, het was veel te druk.' (....) Het is Jiddisch; het gaat terug op het Hebreeuwse lo lanu ('niet aan ons'), het begin van psalm 115 ("Niet ons, HEER, niet ons ...
  • 8. Psalm 115 1 Niet ons, o HERE, niet ons, maar uw naam geef eer, om uw goedertierenheid, om uw trouw. A1
  • 9. Psalm 115 1 Niet ons, o HERE, niet ons, maar uw naam geef eer, om uw goedertierenheid, om uw trouw. A1
  • 10. Psalm 115 2 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is toch hun God? B1
  • 11. Psalm 115 3 Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. C1
  • 12. Psalm 115 3 Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. C1
  • 13. Psalm 115 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; B2
  • 14. Psalm 115 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, B2
  • 15. Psalm 115 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, B2
  • 16. Psalm 115 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, B2
  • 17. Zou Hij, die het oor plantte, niet horen? die het oog vormde, niet zien? -Psalm 94:9-
  • 18. Psalm 115 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, B2
  • 19. Psalm 115 7 hun handen, maar zij tasten niet; hun voeten, maar zij gaan niet; zij geven geen geluid met hun keel. B2
  • 20. Psalm 115 7 hun handen, maar zij tasten niet; hun voeten, maar zij gaan niet; zij geven geen geluid met hun keel. B2
  • 21. Psalm 115 7 hun handen, maar zij tasten niet; hun voeten, maar zij gaan niet; zij geven geen geluid met hun keel. B2
  • 22. Psalm 115 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. B2
  • 23. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. afgoden afgodendienaars
  • 24. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. hun maaksel hun makers
  • 25. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. hun mond hun keel
  • 26. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. hun ogen hun voeten
  • 27. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. hun oren hun handen
  • 28. 4 Hun afgoden zijn zilver en goud, het werk van mensenhanden; 5 zij hebben een mond, maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, 6 zij hebben oren, maar horen niet, zij hebben een neus, maar ruiken niet, 7 hun handen – maar zij tasten niet, hun voeten – maar zij gaan niet, zij geven geen geluid met hun keel. 8 Wie hen maakten, zullen worden als zij, ieder die op hen vertrouwt. hun neus
  • 29. Psalm 115 9 Israel, vertrouw op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; C2
  • 30. Psalm 115 10 gij huis van Aaron, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild; C2
  • 31. Psalm 115 11 gij, die de HERE vreest, vertrouwt op de HERE, Hij is hun hulp en hun schild. C2
  • 32. Psalm 115 12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen, Hij zal zegenen het huis Israels, Hij zal zegenen het huis van Aaron; C2
  • 33. Psalm 115 12 De HERE heeft onzer gedacht; Hij zal zegenen, Hij zal zegenen het huis Israels, Hij zal zegenen het huis van Aaron; C2
  • 34. Psalm 115 13 Hij zal zegenen wie de HERE vrezen, kleinen zowel als groten. C2
  • 35. Psalm 115 14 De HERE moge u vermeerderen, u en uw kinderen. C2
  • 36. Psalm 115 15 Gezegend zijt gij door de HERE, die hemel en aarde gemaakt heeft. C2
  • 37. Psalm 115 16 De hemel is de hemel van de HERE, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven. C2
  • 38. Psalm 115 16 De hemel is de hemel van de HERE, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven. C2
  • 39. Psalm 115 17 Niet de doden zullen de HERE loven, niemand van wie in de stilte zijn neergedaald, A2
  • 40. Psalm 115 18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja. A2
  • 41. Psalm 115 18 maar wij, wij zullen de HERE prijzen van nu aan tot in eeuwigheid. Halleluja. A2