1. cursus 1
module 1
dag 4 dag 5dag 3dag 2

2. dag 1

3. het verhaal

4. het papier

5. de zon

6. de kwast

7. het schort

8. de verf

9. de streep

10. vervenwerkwoord

11. aandoenwerkwoord

12. kijken
werkwoord

13. beginnen
werkwoord

14. de kleur

15. blauw

16. groen

17. geel

18. dik

19. dun

20. hetzelfde

21. verschillend

22. het uur

23. de deur

24. de sok

25. het orgel

26. de jas

27. de tas

29. dag 2

30. de klas

31. de tafel

32. de stoel

33. het boek

34. het bord

35. de plaat

36. de juffrouw

37. de meester

38. kleurenwerkwoord

39. werkwoord
lezen

40. wijzenwerkwoord

41. aanwijzen
werkwoord

42. de
de

43. het
het

44. een
een

45. hallo

46. hoi

47. goedemorgen goeiemorgen

48. goedemiddag goeiemiddag

50. dag 3

51. de kraan

52. het blad

53. de plant

54. de gieter

55. de lijm

56. blijvenwerkwoord

57. werkwoord plakken

58. werkwoord plassen

59. een beetje

60. een heleboel

61. goed

62. fout

63. stom

64. stom

66. dag 4

67. staanwerkwoord

68. zittenwerkwoord

69. werkwoord liggen

70. werkwoord lopen

71. werkwoord gaan

72. werkwoord
blijven

73. zijn
werkwoord
zijn

74. werkwoord heten

75. Wie?

76. Hoe?

77. ik

78. jij

80. dag 5

81. het schrift

82. de pen

83. het potlood

84. de gum

85. de cassetterecorder

86. het cassettebandje