SlideShare una empresa de Scribd logo
1 de 4
Apuleius, Metamorfosen 8,24-31

Op die manier veroorzaakte de veilingmeester lachsalvo's onder de omstanders. Maar
die allerwreedste Fortuna van mij, die ik door streek na streek vluchtend niet had
kunnen ontvluchten, noch door mijn voorgaande leed had kunnen verzoenen, richtte
weer eens een blinde blik op mij. Zij wist een koper voor mij op te scharrelen die
wonderwel paste bij mijn harde lotgevallen.

Laat mij u vertellen wat voor man het was. Een nicht was het, een oude nicht, met
een kale kop nog wel, waaraan enkel wat gepermanente, halfgrijze lokjes bungelden.
Het was er zo een van de heffe des volks, die langs de straten, door de steden
gaat, met cimbalen en ratels kabaal maakt, en de Syrische godin rondzeult en uit
bedelen stuurt. In zijn hevige drang mij aan te schaffen, vroeg hij de
veilingmeester waar ik vandaan kwam. Die verklaarde dat ik een echte Cappadociër
was, een behoorlijk sterk beestje. Daarop vroeg de man weer hoeveel jaar ik was.

'Tja,' begon de ander ginnegappend, 'een helderziende die zijn horoscoop heeft
getrokken heeft berekend dat dit zijn vijfde jaar is, maar hij zal het zelf wel
beter weten. Kijk zijn aangifteformulier maar na! Nee goed, Ãk mag hier dan willens
en wetens het risico van een aanklacht op grond van de wet van Cornelius lopen,
wanneer ik een Romeins burger als slaaf aan u overdoe. Maar dat hoeft ú niet te
beletten een beste, brave dienaar te kopen die u binnen en buitenshuis van dienst
kan zijn!'

Die verfoeilijke koper hield maar niet op met vragen stellen, de ene vraag na de
andere, en tenslotte informeerde hij zelfs bezorgd of ik wel mak was.

'U ziet een lammetje,' sprak de veilingmeester, 'geen ezel. Waar u hem ook voor
inzet, hij blijft kalm. Bijt niet, trapt ook niet, je zou warempel denken dat er in
die ezelhuid een rustig mens schuilgaat. Dat is ook niet zo moeilijk vast te
stellen: schuif uw gezicht maar tussen zijn dijen, dan kunt u gemakkelijk beproeven
hoezeer hij voor u openstaat...'

Zo diende de veilingmeester de oude snoeper snedig van repliek. Maar die kreeg de
grappen door en speelde heilige verontwaardiging. 'Ach doofstomme dooie!' riep hij
uit. 'Idiote verkoper! De almachtige al-moeder de godin van Syrië, en de heilige
Sabadius en Bellona en de Ida-moeder met haar Attis en meesteres Venus met haar
Adonis mogen jou met blindheid slaan! De hele tijd al ben ik mikpunt van je
misselijke grappen. Denk jij nu werkelijk, stommeling die je bent, dat ik de godin
kan overlaten aan zo'n wild lastdier? Die stoot dat godenbeeld gewoon in een keer
van zijn rug. En welk meisje mag er dan van hot naar haar gaan rennen? Ik arme! Met
de haren los kan ik dan op zoek naar een dokter voor mijn godin op de grond!'

Zodra ik dit hoorde, vatte ik het plan op om plotsklaps als een bezetene heen en
weer te springen, zodat hij bij het zien van mijn ongecontroleerde woestheid zou
afzien van de koop. Maar de gretige koper was mijn goede gedachte voor en telde
terstond een som gelds uit waar mijn eigenaar, die inmiddels schoon genoeg van mij
had, al heel content mee was: zeventien denariën. Dadelijk bond hij mij een touw
om de bek en droeg mij over aan Boylover -- dat was de naam waarmee mijn nieuwe
meester door het leven ging.

Die trok zijn pas verworven jongste knechtje mee naar huis en begon al meteen bij
de drempel te roepen. 'Meisjes!' kirde hij, 'kijk eens hier wat een leuk slaafje ik
voor jullie heb gekocht!'

De 'meisjes' bleken een nest nichten, die meteen dolblij opsprongen en met hun
gebroken, hese, verwijfde stemmen schelle kreetjes slaakten. Zij dachten natuurlijk
dat er werkelijk een jonge mannelijke slaaf klaarstond om hun te dienen. Maar toen
zij geen hert zagen in plaats van een maagd, maar een ezel in plaats van een mens,
haalden zij hun neus op en maakten plagerige grappen tegen hun leider: dat was geen
slaaf voor hen wat hij daar meebracht, o nee, maar een echte man voor zichzelf!
'Nou zeg, wat een lekker kippetje, je houdt hem toch niet helemaal zelf? Geef ook
je eigen lieve duifjes af en toe een stuk!'

Met dit soort babbelpraatjes bonden zij mij vast vlakbij de ruif. Er was daar in
huis een nogal fors gebouwde jongeman, een heel verdienstelijk fluitspeler, die met
gezamenlijke middelen op de slavenmarkt was aangekocht. Onderweg, als zij de godin
voortdroegen, liep hij mee terwijl hij zijn instrument bespeelde, maar thuis had
hij de functie van bedgenoot voor algemeen gebruik en werd hij eerlijk gedeeld.
Zodra de jongen mij in het oog kreeg voorzag hij mij verheugd en met gulle hand van
voer.

'Eindelijk!' riep hij 'Daar is dan iemand die mij kan aflossen bij dat ellendige
karwei. Zorg dat je nog lang leeft en de meesters behaagt, en gedenk toch mijn
afgeragde apparaat!'

Bij die woorden zag ik al voor mij wat voor narigheid mij nog te wachten stond.

De volgende dag dosten zij zich uit met veelkleurige gewaden, tutten zich heel
lelijk op (kleiige make-up op het gezicht, strakke lijntjes rond de ogen) en zo
kwamen zij naar buiten, met hoedjes en gele mantels, in linnen en zijde. Sommigen
droegen blanke tunieken met uitwaaierende, speervormige purperpatroontjes, hoog
omgord met een ceintuur, de voeten in goudgele schoentjes gestoken. De godin werd
in een zijden kleed gehuld en ter vervoer bij mij op de rug gezet. Met de armen tot
aan de schouder ontbloot en zwaaiend met enorme zwaarden en bijlen sprongen zij
rond en lieten hun bezeten kreten los, in hun uitzinnig gedans nog verder
opgezweept door het fluitgeluid.

Bij heel wat huisjes gingen zij langs, om tenslotte uit te komen op het landgoed
van een rijk grootgrondbezitter. Meteen al bij de ingang maakten zij met hun valse
gegil kabaal en stormden als in een roes naar voren. Een tijdlang hielden zij het
hoofd gebogen en draaiden soepeltjes hun nek, waardoor de haren los in de rondte
draaiden, soms zetten zij de tanden in eigen vlees, en tenslotte namen zij hun
tweesnijdend zwaard en ritsten zich de armen open. Intussen ging een van hen nog
meer als een Bacchante tekeer: hevig en herhaaldelijk steunend en kreunend, vervuld
als door de bovenmenselijke adem van een godheid, veinsde hij een aanval van
waanzin, alsof de presentie van een god de mensen niet zozeer beter maakt, als wel
zwakker en ziekelijker.

(#28) En kijk nu eens wat de hemelse voorzienigheid hem voor beloning bezorgde.
Luidruchtig profeterend begon hij zichzelf met valse leugens aan te klagen en te
beschuldigen: hij had gezondigd tegen de geboden van de heilige godsdienst, hij
mocht zijn gerechte straf niet ontlopen, ja, zijn eigen handen moesten die
voltrekken! Daarop greep hij zijn zweep, het vaste attribuut van die halve mannen,
een ding dat rijkelijk was versierd met kwastjes van wollig vel en waarin een hele
serie schapenkoten zat verwerkt. Middels alle knopen die erin zaten tuigde hij
zichzelve duchtig af: door zijn stug volgehouden waan was hij wonderwel bestand
tegen de pijn van de slagen. Nu de zwaarden erop los hieuwen en de zwepen
toesloegen, kon je het gore, verwijfde bloed de bodem in zien trekken.

De zaak vervulde mij met niet geringe zorg. Ik zag wel hoe het bloed uit al die
wonden overvloedig stroomde en ik begon te vrezen voor de smaak van die
buitenlandse godin: zoals bepaalde mensen houden van ezelmelk wilde zij misschien
wel ezelbloed!

Maar tenslotte waren zij afgepeigerd of hadden zij minstens genoeg van hun
zelfverminking, en maakten een eind aan de slachtpartij. Daarop kwam men massaal en
als om strijd kopergeld aanbieden, jawel, en zilveren munten, en zij namen alles
aan, zij hielden er de plooien van hun kleed voor open. Ook met een vat wijn kwamen
de mensen aanzetten, en met melk en kaas en wat spelt en lichte tarwe, en sommigen
brachten zelfs wat gerst voor de drager van de godin. Gretig streken zij alles op
en propten het in speciaal daartoe geprepareerde zakken, waarna het op mijn rug
belandde. Bijgevolg ging ik inmiddels onder een dubbele last gebukt: ik was nu
wandelende voorraadschuur en tempel tegelijk.

Op die manier trokken zij rond en schuimden heel de streek af. Ergens in een
dorpje, waar de opbrengst verheugend groot was geweest, richtten zij een feestelijk
maal aan. Met een valse profetie belogen zij een boer en vorderden zijn vetste ram:
de Syrische godin had honger, heette het, en dit offerdier zou haar tevreden
stellen.

Zodra het banketje naar behoren was voorbereid begaven zij zich badwaarts en toen
zij schoongewassen terugkwamen brachten zij nog een disgenoot mee, een ferme
boerenzoon met bonkige heupen en een fors geschapen deel. Na enkel wat lichte,
vegetarische voorafjes brak er in die vieze schandelijke zwijnen een ongehoorde
drang los zich te verlagen tot de meest liederlijke, zedeloze praktijken: zij
schaarden zich rondom de jongeman, die zij ontkleedden en op zijn rug legden, en
gingen hem hem bewerken met hun walgelijke monden. Mijn ogen konden dat soort
smeerlapperij niet lang verdragen. 'O, burgers, boeren, buitenlui!' wilde ik
uitroepen, maar de lettergrepen en de letters vielen weg en het enige dat over mijn
lippen kwam was: 'O!'. Het was een helder, krachtig en uiterst ezelachtig geluid,
dát zonder meer, maar de timing was nu niet bepaald gelukkig.

Er was namelijk juist een aantal jongens uit een naburig dorp naar een ezel aan het
zoeken die 's nachts bij hen was weggehaald. IJverig gingen zij alle woningen langs
en bij het horen van mijn gebalk binnenshuis dachten zij dat de buit ergens
achteraf in huis verborgen stond. Teneinde persoonlijk op hun eigendom beslag te
leggen, drongen zij onverwacht en spoorslags binnen en troffen daar die lieden aan,
middenin hun walgelijke vunzigheden. Direct haalden zij alle buren erbij om het
schandelijke tafereel te aanschouwen en daarbij complimenteerden zij de priesters
lacherig met hun geweldige reinheid en kuisheid.

Uit het lood geslagen door dit schandaal, dat onder de bevolking snel van mond tot
mond ging en volkomen terecht bij allen haat en afschuw jegens hen opriep, pakten
zij al hun spullen bijeen en trokken rond middernacht stilletjes het dorp uit.

Voor dageraad zat een groot deel van de dagreis er al op, en zodra het volop dag
was waren zij in afgelegen, ontoegankelijk gebied beland. Na een lange discussie
maakte men aanstalten om mij ter dood te brengen. Als transporteur van de godin
werd ik afgezet, haar beeld kreeg een plaats op de grond. Van alle tuigage ontdaan
werd ik ergens aan een eik gebonden, alwaar ik er enorm van langs kreeg met die
zweep vol schapenbotjes -- ik liet er nagenoeg geheel het leven bij. Er was er een
die dreigde met zijn bijl mijn knieën door te hakken, zeker omdat ik over zijn
lelieblanke eerbaarheid zo lelijk had gezegevierd... Maar de rest was van mening
dat men mij in leven moest laten, niet met het oog op mijn welzijn maar vanwege het
beeld dat daar lag, en zo werd ik dan opnieuw met bagage bepakt. Met het vlakke
zwaard bleven zij mij bedreigen, tot bij aankomst in een vermaarde stad.

Daar woonde een vooraanstaand man, die toch al godsdienstige neigingen en grote
eerbied voor goden had, en die nu werd aangelokt door het getinkel van de cimbalen,
het gerinkel van de tamboerijnen en de zoetgevooisde melodieën van de Frygische
muziek, en ons tegemoet kwam rennen. Lang had hij gebeden om de komst van de godin
en hij heette haar hartelijk welkom. Wij werden allemaal binnen de muren van zijn
zeer ruime woning ondergebracht, waar hij zich met grote devotie en rijkelijke
offers haastte de godheid gunstig te stemmen.

Uitgerekend hier, herinner ik mij, geraakte ik in levensgevaar. Een boer had
namelijk een deel van zijn vangst bij het jagen, een vette lende van een gigantisch
hert, aan zijn heer ten geschenke gezonden. Het was achteloos en niet al te hoog
achter de keukendeur opgehangen, waar een hond (al evengoed een jager) er heimelijk
op was aangevallen en blij met zijn buit schielijk aan wakende ogen was ontsnapt.
Zodra de kok het verlies zag, verwenste hij zijn onzorgvuldigheid en brak uit in
langdurige jammerklachten met nutteloze tranen. En toen zijn meester om het
avondmaal liet vragen, was de man zwaar aangeslagen en wist zich absoluut geen
raad. Hij zei zijn kleine zoontje vaarwel, greep een touw en knoopte een strik om
zich zo het leven te benemen.

Maar zijn trouwe echtgenote bemerkte de hopeloze toestand van haar gade en wierp
zich krachtig en met beide handen op de fatale strop. 'Ben jij nu zo bang bij dit
ongeluk,' vroeg zij, 'dat jij je verstand verliest? Zie jij dan niet de toevallige
remedie die zich hier dankzij de voorzienigheid der goden aandient? Als je in deze
uiterste nood ook maar een beetje tot jezelf komt, knoop dan goed in je oren wat ik
je zeg. Neem die vreemde ezel hier mee, leid hem naar een afgelegen plekje, snij
hem de keel door en houw zijn dijbeen zowat in dezelfde vorm als het verloren stuk.
Zorgvuldig in een marinade leggen en lekker gaar laten sudderen. Zo opdienen aan de
meester in plaats van het hertenvlees.'

Het leek die waardeloze klaploper een goed idee: zelf blijven leven door mijn dood.
Onder uitvoerige lofprijzingen voor de schranderheid van zijn collega-slaaf begon
hij de messen al te wetten voor de voorgenomen slachtpartij.

Más contenido relacionado

Destacado

아리따움[1]
아리따움[1]아리따움[1]
아리따움[1]Lee Goosun
 
A szociometria módszere
A szociometria módszereA szociometria módszere
A szociometria módszereSomogyi Tamás
 
Vivir con el río. enclaves de interés natural
Vivir con el río. enclaves de interés naturalVivir con el río. enclaves de interés natural
Vivir con el río. enclaves de interés naturalManuela EPS
 
캐리비안베이 페이지 전략(수정)
캐리비안베이 페이지 전략(수정)캐리비안베이 페이지 전략(수정)
캐리비안베이 페이지 전략(수정)Lee Goosun
 

Destacado (10)

아리따움[1]
아리따움[1]아리따움[1]
아리따움[1]
 
Pecha kucha..
Pecha kucha..Pecha kucha..
Pecha kucha..
 
Test
TestTest
Test
 
Junior paper
Junior paperJunior paper
Junior paper
 
49vili deákcsóka
49vili deákcsóka49vili deákcsóka
49vili deákcsóka
 
A szociometria módszere
A szociometria módszereA szociometria módszere
A szociometria módszere
 
Vivir con el río. enclaves de interés natural
Vivir con el río. enclaves de interés naturalVivir con el río. enclaves de interés natural
Vivir con el río. enclaves de interés natural
 
캐리비안베이 페이지 전략(수정)
캐리비안베이 페이지 전략(수정)캐리비안베이 페이지 전략(수정)
캐리비안베이 페이지 전략(수정)
 
Küldébredést
KüldébredéstKüldébredést
Küldébredést
 
Kották
KottákKották
Kották
 

Apuleius Metamorfosen 8_24-31

  • 1. Apuleius, Metamorfosen 8,24-31 Op die manier veroorzaakte de veilingmeester lachsalvo's onder de omstanders. Maar die allerwreedste Fortuna van mij, die ik door streek na streek vluchtend niet had kunnen ontvluchten, noch door mijn voorgaande leed had kunnen verzoenen, richtte weer eens een blinde blik op mij. Zij wist een koper voor mij op te scharrelen die wonderwel paste bij mijn harde lotgevallen. Laat mij u vertellen wat voor man het was. Een nicht was het, een oude nicht, met een kale kop nog wel, waaraan enkel wat gepermanente, halfgrijze lokjes bungelden. Het was er zo een van de heffe des volks, die langs de straten, door de steden gaat, met cimbalen en ratels kabaal maakt, en de Syrische godin rondzeult en uit bedelen stuurt. In zijn hevige drang mij aan te schaffen, vroeg hij de veilingmeester waar ik vandaan kwam. Die verklaarde dat ik een echte Cappadociër was, een behoorlijk sterk beestje. Daarop vroeg de man weer hoeveel jaar ik was. 'Tja,' begon de ander ginnegappend, 'een helderziende die zijn horoscoop heeft getrokken heeft berekend dat dit zijn vijfde jaar is, maar hij zal het zelf wel beter weten. Kijk zijn aangifteformulier maar na! Nee goed, Ãk mag hier dan willens en wetens het risico van een aanklacht op grond van de wet van Cornelius lopen, wanneer ik een Romeins burger als slaaf aan u overdoe. Maar dat hoeft ú niet te beletten een beste, brave dienaar te kopen die u binnen en buitenshuis van dienst kan zijn!' Die verfoeilijke koper hield maar niet op met vragen stellen, de ene vraag na de andere, en tenslotte informeerde hij zelfs bezorgd of ik wel mak was. 'U ziet een lammetje,' sprak de veilingmeester, 'geen ezel. Waar u hem ook voor inzet, hij blijft kalm. Bijt niet, trapt ook niet, je zou warempel denken dat er in die ezelhuid een rustig mens schuilgaat. Dat is ook niet zo moeilijk vast te stellen: schuif uw gezicht maar tussen zijn dijen, dan kunt u gemakkelijk beproeven hoezeer hij voor u openstaat...' Zo diende de veilingmeester de oude snoeper snedig van repliek. Maar die kreeg de grappen door en speelde heilige verontwaardiging. 'Ach doofstomme dooie!' riep hij uit. 'Idiote verkoper! De almachtige al-moeder de godin van Syrië, en de heilige Sabadius en Bellona en de Ida-moeder met haar Attis en meesteres Venus met haar Adonis mogen jou met blindheid slaan! De hele tijd al ben ik mikpunt van je misselijke grappen. Denk jij nu werkelijk, stommeling die je bent, dat ik de godin kan overlaten aan zo'n wild lastdier? Die stoot dat godenbeeld gewoon in een keer van zijn rug. En welk meisje mag er dan van hot naar haar gaan rennen? Ik arme! Met de haren los kan ik dan op zoek naar een dokter voor mijn godin op de grond!' Zodra ik dit hoorde, vatte ik het plan op om plotsklaps als een bezetene heen en weer te springen, zodat hij bij het zien van mijn ongecontroleerde woestheid zou afzien van de koop. Maar de gretige koper was mijn goede gedachte voor en telde terstond een som gelds uit waar mijn eigenaar, die inmiddels schoon genoeg van mij had, al heel content mee was: zeventien denariën. Dadelijk bond hij mij een touw om de bek en droeg mij over aan Boylover -- dat was de naam waarmee mijn nieuwe meester door het leven ging. Die trok zijn pas verworven jongste knechtje mee naar huis en begon al meteen bij de drempel te roepen. 'Meisjes!' kirde hij, 'kijk eens hier wat een leuk slaafje ik voor jullie heb gekocht!' De 'meisjes' bleken een nest nichten, die meteen dolblij opsprongen en met hun gebroken, hese, verwijfde stemmen schelle kreetjes slaakten. Zij dachten natuurlijk dat er werkelijk een jonge mannelijke slaaf klaarstond om hun te dienen. Maar toen zij geen hert zagen in plaats van een maagd, maar een ezel in plaats van een mens,
  • 2. haalden zij hun neus op en maakten plagerige grappen tegen hun leider: dat was geen slaaf voor hen wat hij daar meebracht, o nee, maar een echte man voor zichzelf! 'Nou zeg, wat een lekker kippetje, je houdt hem toch niet helemaal zelf? Geef ook je eigen lieve duifjes af en toe een stuk!' Met dit soort babbelpraatjes bonden zij mij vast vlakbij de ruif. Er was daar in huis een nogal fors gebouwde jongeman, een heel verdienstelijk fluitspeler, die met gezamenlijke middelen op de slavenmarkt was aangekocht. Onderweg, als zij de godin voortdroegen, liep hij mee terwijl hij zijn instrument bespeelde, maar thuis had hij de functie van bedgenoot voor algemeen gebruik en werd hij eerlijk gedeeld. Zodra de jongen mij in het oog kreeg voorzag hij mij verheugd en met gulle hand van voer. 'Eindelijk!' riep hij 'Daar is dan iemand die mij kan aflossen bij dat ellendige karwei. Zorg dat je nog lang leeft en de meesters behaagt, en gedenk toch mijn afgeragde apparaat!' Bij die woorden zag ik al voor mij wat voor narigheid mij nog te wachten stond. De volgende dag dosten zij zich uit met veelkleurige gewaden, tutten zich heel lelijk op (kleiige make-up op het gezicht, strakke lijntjes rond de ogen) en zo kwamen zij naar buiten, met hoedjes en gele mantels, in linnen en zijde. Sommigen droegen blanke tunieken met uitwaaierende, speervormige purperpatroontjes, hoog omgord met een ceintuur, de voeten in goudgele schoentjes gestoken. De godin werd in een zijden kleed gehuld en ter vervoer bij mij op de rug gezet. Met de armen tot aan de schouder ontbloot en zwaaiend met enorme zwaarden en bijlen sprongen zij rond en lieten hun bezeten kreten los, in hun uitzinnig gedans nog verder opgezweept door het fluitgeluid. Bij heel wat huisjes gingen zij langs, om tenslotte uit te komen op het landgoed van een rijk grootgrondbezitter. Meteen al bij de ingang maakten zij met hun valse gegil kabaal en stormden als in een roes naar voren. Een tijdlang hielden zij het hoofd gebogen en draaiden soepeltjes hun nek, waardoor de haren los in de rondte draaiden, soms zetten zij de tanden in eigen vlees, en tenslotte namen zij hun tweesnijdend zwaard en ritsten zich de armen open. Intussen ging een van hen nog meer als een Bacchante tekeer: hevig en herhaaldelijk steunend en kreunend, vervuld als door de bovenmenselijke adem van een godheid, veinsde hij een aanval van waanzin, alsof de presentie van een god de mensen niet zozeer beter maakt, als wel zwakker en ziekelijker. (#28) En kijk nu eens wat de hemelse voorzienigheid hem voor beloning bezorgde. Luidruchtig profeterend begon hij zichzelf met valse leugens aan te klagen en te beschuldigen: hij had gezondigd tegen de geboden van de heilige godsdienst, hij mocht zijn gerechte straf niet ontlopen, ja, zijn eigen handen moesten die voltrekken! Daarop greep hij zijn zweep, het vaste attribuut van die halve mannen, een ding dat rijkelijk was versierd met kwastjes van wollig vel en waarin een hele serie schapenkoten zat verwerkt. Middels alle knopen die erin zaten tuigde hij zichzelve duchtig af: door zijn stug volgehouden waan was hij wonderwel bestand tegen de pijn van de slagen. Nu de zwaarden erop los hieuwen en de zwepen toesloegen, kon je het gore, verwijfde bloed de bodem in zien trekken. De zaak vervulde mij met niet geringe zorg. Ik zag wel hoe het bloed uit al die wonden overvloedig stroomde en ik begon te vrezen voor de smaak van die buitenlandse godin: zoals bepaalde mensen houden van ezelmelk wilde zij misschien wel ezelbloed! Maar tenslotte waren zij afgepeigerd of hadden zij minstens genoeg van hun zelfverminking, en maakten een eind aan de slachtpartij. Daarop kwam men massaal en als om strijd kopergeld aanbieden, jawel, en zilveren munten, en zij namen alles
  • 3. aan, zij hielden er de plooien van hun kleed voor open. Ook met een vat wijn kwamen de mensen aanzetten, en met melk en kaas en wat spelt en lichte tarwe, en sommigen brachten zelfs wat gerst voor de drager van de godin. Gretig streken zij alles op en propten het in speciaal daartoe geprepareerde zakken, waarna het op mijn rug belandde. Bijgevolg ging ik inmiddels onder een dubbele last gebukt: ik was nu wandelende voorraadschuur en tempel tegelijk. Op die manier trokken zij rond en schuimden heel de streek af. Ergens in een dorpje, waar de opbrengst verheugend groot was geweest, richtten zij een feestelijk maal aan. Met een valse profetie belogen zij een boer en vorderden zijn vetste ram: de Syrische godin had honger, heette het, en dit offerdier zou haar tevreden stellen. Zodra het banketje naar behoren was voorbereid begaven zij zich badwaarts en toen zij schoongewassen terugkwamen brachten zij nog een disgenoot mee, een ferme boerenzoon met bonkige heupen en een fors geschapen deel. Na enkel wat lichte, vegetarische voorafjes brak er in die vieze schandelijke zwijnen een ongehoorde drang los zich te verlagen tot de meest liederlijke, zedeloze praktijken: zij schaarden zich rondom de jongeman, die zij ontkleedden en op zijn rug legden, en gingen hem hem bewerken met hun walgelijke monden. Mijn ogen konden dat soort smeerlapperij niet lang verdragen. 'O, burgers, boeren, buitenlui!' wilde ik uitroepen, maar de lettergrepen en de letters vielen weg en het enige dat over mijn lippen kwam was: 'O!'. Het was een helder, krachtig en uiterst ezelachtig geluid, dát zonder meer, maar de timing was nu niet bepaald gelukkig. Er was namelijk juist een aantal jongens uit een naburig dorp naar een ezel aan het zoeken die 's nachts bij hen was weggehaald. IJverig gingen zij alle woningen langs en bij het horen van mijn gebalk binnenshuis dachten zij dat de buit ergens achteraf in huis verborgen stond. Teneinde persoonlijk op hun eigendom beslag te leggen, drongen zij onverwacht en spoorslags binnen en troffen daar die lieden aan, middenin hun walgelijke vunzigheden. Direct haalden zij alle buren erbij om het schandelijke tafereel te aanschouwen en daarbij complimenteerden zij de priesters lacherig met hun geweldige reinheid en kuisheid. Uit het lood geslagen door dit schandaal, dat onder de bevolking snel van mond tot mond ging en volkomen terecht bij allen haat en afschuw jegens hen opriep, pakten zij al hun spullen bijeen en trokken rond middernacht stilletjes het dorp uit. Voor dageraad zat een groot deel van de dagreis er al op, en zodra het volop dag was waren zij in afgelegen, ontoegankelijk gebied beland. Na een lange discussie maakte men aanstalten om mij ter dood te brengen. Als transporteur van de godin werd ik afgezet, haar beeld kreeg een plaats op de grond. Van alle tuigage ontdaan werd ik ergens aan een eik gebonden, alwaar ik er enorm van langs kreeg met die zweep vol schapenbotjes -- ik liet er nagenoeg geheel het leven bij. Er was er een die dreigde met zijn bijl mijn knieën door te hakken, zeker omdat ik over zijn lelieblanke eerbaarheid zo lelijk had gezegevierd... Maar de rest was van mening dat men mij in leven moest laten, niet met het oog op mijn welzijn maar vanwege het beeld dat daar lag, en zo werd ik dan opnieuw met bagage bepakt. Met het vlakke zwaard bleven zij mij bedreigen, tot bij aankomst in een vermaarde stad. Daar woonde een vooraanstaand man, die toch al godsdienstige neigingen en grote eerbied voor goden had, en die nu werd aangelokt door het getinkel van de cimbalen, het gerinkel van de tamboerijnen en de zoetgevooisde melodieën van de Frygische muziek, en ons tegemoet kwam rennen. Lang had hij gebeden om de komst van de godin en hij heette haar hartelijk welkom. Wij werden allemaal binnen de muren van zijn zeer ruime woning ondergebracht, waar hij zich met grote devotie en rijkelijke offers haastte de godheid gunstig te stemmen. Uitgerekend hier, herinner ik mij, geraakte ik in levensgevaar. Een boer had
  • 4. namelijk een deel van zijn vangst bij het jagen, een vette lende van een gigantisch hert, aan zijn heer ten geschenke gezonden. Het was achteloos en niet al te hoog achter de keukendeur opgehangen, waar een hond (al evengoed een jager) er heimelijk op was aangevallen en blij met zijn buit schielijk aan wakende ogen was ontsnapt. Zodra de kok het verlies zag, verwenste hij zijn onzorgvuldigheid en brak uit in langdurige jammerklachten met nutteloze tranen. En toen zijn meester om het avondmaal liet vragen, was de man zwaar aangeslagen en wist zich absoluut geen raad. Hij zei zijn kleine zoontje vaarwel, greep een touw en knoopte een strik om zich zo het leven te benemen. Maar zijn trouwe echtgenote bemerkte de hopeloze toestand van haar gade en wierp zich krachtig en met beide handen op de fatale strop. 'Ben jij nu zo bang bij dit ongeluk,' vroeg zij, 'dat jij je verstand verliest? Zie jij dan niet de toevallige remedie die zich hier dankzij de voorzienigheid der goden aandient? Als je in deze uiterste nood ook maar een beetje tot jezelf komt, knoop dan goed in je oren wat ik je zeg. Neem die vreemde ezel hier mee, leid hem naar een afgelegen plekje, snij hem de keel door en houw zijn dijbeen zowat in dezelfde vorm als het verloren stuk. Zorgvuldig in een marinade leggen en lekker gaar laten sudderen. Zo opdienen aan de meester in plaats van het hertenvlees.' Het leek die waardeloze klaploper een goed idee: zelf blijven leven door mijn dood. Onder uitvoerige lofprijzingen voor de schranderheid van zijn collega-slaaf begon hij de messen al te wetten voor de voorgenomen slachtpartij.