SlideShare una empresa de Scribd logo
1 de 73
Descargar para leer sin conexión
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
1	
  
Onderzoek
Wereldmuseum Rotterdam
april 2015
Gitta Luiten
in opdracht van de Gemeente Rotterdam
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
2	
  
Inhoudsopgave
1 Opdracht 3
1.a Onderzoeksopzet 3
1.b Kaders 4
2 Samenvatting en conclusies 5
2.a Conclusies Museale functie 5
2.b Conclusies Collectie 5
2.c Conclusies Bedrijfsvoering en financiën 6
2.d Eindconclusies 8
3 Toetsingskader 10
3.a Gemeentelijk beleid 10
3.b Museale normen 10
3.c Andere relevante normen 12
4 Museale functie 13
4.a Beleid Wereldmuseum 13
4.b Ontsluiting: presentatie, onderzoek en educatie 15
4.c Publiek 20
4.d Conclusie 21
5 Collectie 22
5.a Beleid Wereldmuseum 22
5.b Beheer 22
5.c Bruikleenbeleid 24
5.d Ontzamelen 26
5.e Samenwerking volkenkundige collecties 30
5.f Conclusies 31
6 Bedrijfsvoering en financiën 33
6.a Beleid Wereldmuseum 33
6.b Exploitatie 34
6.c Financiële relaties met de BV’s 39
6.d Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam 43
6.e Cultural Governance 44
6.f Conclusies 46
Bijlagen:
Gebruikte documentatie 48
Verantwoording 51
KvK-registratie Stichting Wereldmuseum en BV’s 52
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
3	
  
1 Opdracht
Naar aanleiding van signalen van verschillende zijden, waaronder recente
publicaties in landelijke media, zijn in de gemeentelijke politiek en het museale
veld vragen gerezen over het beleid van het Wereldmuseum, met name over het
bruikleen- en presentatiebeleid, de voorgenomen ontzamelingen, de financiële
positie van het museum en de verhouding tot gerelateerde organisaties
(Wereldbusiness BV en Wereldmuseumwinkel BV). Ook bleek dat het museum
niet meer over een bevoegde Raad van Toezicht beschikt.
Het College van B&W van Rotterdam heeft daarop besloten een extern
onderzoek te laten doen naar het functioneren van het Wereldmuseum.
Tegelijkertijd heeft de Gemeenteraad de Rotterdamse Rekenkamer verzocht
onderzoek te doen naar de naleving van de bij de verzelfstandiging in 2005
gemaakte afspraken tussen het Wereldmuseum en de Gemeente Rotterdam. Dit
onderzoek verschijnt naar verwachting in april 2015. Beide onderzoeken zijn
onafhankelijk van elkaar uitgevoerd.
1.a Onderzoeksopzet
Dit onderzoek is een quick scan van de actuele stand van zaken van de
bestuurlijke en financiële organisatie, de bedrijfsvoering, het beheer van de
collectie en het functioneren in het museale veld. Het is nadrukkelijk geen
historische reconstructie. Dit rapport geeft een feitelijk overzicht van het
functioneren van het Wereldmuseum op de drie onderstaande gebieden in
relatie tot professionele normen, de museale praktijk en het gemeentelijk beleid.
Uitvoering van de museale functie
De Gemeente Rotterdam subsidieert de Stichting Wereldmuseum omdat zij
hecht aan een dergelijke voorziening in de stad. Zij verwacht daarvoor een
professioneel museum dat die functie op kwalitatief hoogwaardig niveau vervult.
Relevante vragen in dit perspectief zijn: hoe voert het museum in globale zin de
kerntaken op het gebied van museaal beleid uit (ontsluiting, presentatie,
publieksbeleid en educatie)? Dit in relatie tot het Beleidsplan (inclusief de
subsidiebeschikking), het gemeentelijk beleid, museale normen en het cultureel
ondernemerschap zoals dat de laatste jaren is ontwikkeld.
Omgang met de collectie
De Gemeente Rotterdam is eigenaar van een groot deel van de collectie van
het Wereldmuseum. Hoe gaat het museum om met de haar toevertrouwde
collecties? Handelt zij daarbij volgens museale normen en het gemeentelijk
beleid? In dit kader zijn met name het beleid rond afstoting en ontzamelbeleid,
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
4	
  
bruikleenverkeer, verwerving en landelijke afstemming relevant.
Voor een aantal aspecten van het collectie-beheer (bruikleenverkeer en
registratie) is specialistische kennis noodzakelijk. Daarom is de Erfgoedinspectie
gevraagd deze aspecten te onderzoeken. Het onderzoek van de
Erfgoedinspectie is inmiddels afgerond; de belangrijkste conclusies zijn in dit
rapport opgenomen.
Financiën en bedrijfsvoering
De Gemeente Rotterdam wil inzicht in de actuele stand van zaken rond de
financiële positie van het museum, de vooruitzichten voor de komende jaren en
de financiële continuïteit. Voldoet de bedrijfsvoering van het museum aan
algemeen aanvaarde normen op de terreinen van organisatie, functiescheiding,
personeel, directie en toezicht, financieel beheer en huisvesting? Hoe zijn de
personele en financiële relaties tussen de Stichting Wereldmuseum en de
gerelateerde organisaties?
1.b Kaders
Het onderzoek vond plaats van december 2014 tot en met februari 2015. Voor
elk van de te onderzoeken terreinen is een uitgebreid feitenonderzoek
uitgevoerd op basis van openbare en interne documenten, interviews met
(ex)medewerkers van het museum, collega-musea, brancheorganisaties,
commissies en andere betrokkenen.
Het onderzoek richtte zich op een beperkte periode en had tot doel om een
beeld te geven van de actuele situatie van het museum. Waar relevant,
bijvoorbeeld voor vergelijkingen of het zichtbaar maken van trends, is ouder
materiaal onderzocht.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
5	
  
2 Samenvatting en conclusies
Dit onderzoek is een quick scan van de actuele stand van zaken van het
functioneren van het Wereldmuseum Rotterdam, in relatie tot professionele
normen, de museale praktijk en het gemeentelijk beleid.
2.a Museale functie
Samengevat kan worden gesteld dat voor een belangrijk deel van de museale
functie het museum niet opereert volgens de gebruikelijke museale standaard
(zie Hoofdstuk 3 voor normen). Het ontbreken van een eigen museale staf wordt
zichtbaar in de ontsluiting en presentatie van de collectie, die minimaal is:
publieksbegeleiding op zaal is schaars, er wordt geen onderzoek meer naar de
collectie gedaan en er is geen actief beleid op het terrein van educatie, toch een
van de speerpunten van het gemeentelijk cultuurbeleid. Het
tentoonstellingsbeleid is niet geworteld in de eigen collectie, maar leunt vooral
op bruiklenen van elders. Daarnaast heeft het museum zich door de intensieve
betrokkenheid van handelaren en verzamelaars bij de museale kernfuncties
kwetsbaar gemaakt voor de schijn van belangenverstrengeling.
Het streven van het museum om onafhankelijk te worden van subsidie wordt ook
zichtbaar in het publieksbeleid: het museum richt zich op een specifiek deel van
de Rotterdamse bevolking, namelijk kapitaalkrachtigen. Deze keuze heeft niet
geleid tot hogere inkomsten uit museumbezoek. Integendeel, de bezoekcijfers
dalen.
Deze conclusies roepen de vraag op of de Gemeente Rotterdam, die het
museum subsidieert op basis van het beheer van de Rotterdamse collectie en als
onderdeel van de culturele infrastructuur van de stad, hiermee voldoende wordt
bediend. De eigen collectie is immers beperkt zichtbaar, de ontsluiting is
minimaal, het museum handelt niet volgens de Ethische code en richt zich op
een beperkt deel van de Rotterdamse bevolking. De verwachting van de
Gemeente dat het een kwalitatief hoogwaardig museum subsidieert dat
opereert op basis van professionele standaarden, lijkt derhalve niet te worden
ingelost.
2.b Collectie
Met betrekking tot de collectie kan worden geconcludeerd dat het
Wereldmuseum op dit moment nauwelijks over voldoende (gekwalificeerde) staf
beschikt om de zorg voor de collectie naar behoren te dragen. Er zijn geen
conservatoren meer in dienst en er wordt geen onderzoek naar de collectie
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
6	
  
meer verricht. Daarnaast houdt het museum zich, ondanks bezwaren van
medewerkers, in de omgang met de collectie niet aan museale normen. Uit het
rapport van de Erfgoedinspectie blijkt bovendien dat op het terrein van het
collectiebeheer en het bruikleenbeleid aanscherping noodzakelijk is.
Tegelijkertijd is het museum verwikkeld in ambitieuze en omvangrijke
ontzameltrajecten, die in Nederland nog niet eerder op deze schaal aan de orde
zijn geweest. Zowel de plannen zelf als de manier waarop deze werden
gepresenteerd zorgen voor grote onrust bij collega-musea, verzamelaars,
politiek en publiek. Door de plannen niet af te stemmen met andere
volkenkundige musea en deze niet te betrekken bij de selectie, heeft het
museum verzuimd om draagvlak te creëren en een kans gemist om de plannen
te verbeteren. De plannen zijn door de Toetsingscommissie Ontzamelen
Rotterdam beoordeeld en onvoldoende bevonden.
Ook hier geldt dat het museum zich in het beheer van de collectie niet opstelt
als het professionele museum dat zij zegt te willen zijn. Dat is vooral het gevolg
van de (beleids)keuzes van het museum zelf, al heeft de stevige bezuiniging voor
de periode 2013-2016 niet geholpen. Sommige van die beleidskeuzes (zoals
voor het PAM-profiel) zijn door de Gemeenteraad goedgekeurd. Andere keuzes,
zoals de omgang met de collectie en het stopzetten van de samenwerking met
collega-musea, komen voor rekening van het museum en hebben geleid tot
reputatieschade.
Samengevat kan worden gesteld dat de collectie niet volgens geldende normen
en standaarden wordt beheerd en dat de presentatie en ontsluiting van de
collectie te wensen over laat.
2.c Bedrijfsvoering en financiën
Falend business model
De belangrijkste conclusie is dat het business model van het museum, waarbij de
winst uit horeca en de winkel een substantiële bijdrage leveren aan het
voortbestaan van het museum en op termijn zelfs aan verregaande
onafhankelijkheid van subsidie, in de praktijk niet wordt waar maakt. Beide BV’s
draaien verlies en moeten worden ondersteund door het museum, in plaats van
andersom. De accountant zet in de jaarrekening 2013 vraagtekens bij de
continuïteits-veronderstelling van de Wereldbusiness BV. Het museum ontvangt
wel inkomsten uit vergoedingen, maar een deel daarvan vloeit terug naar de
BV’s om verliezen te compenseren. Een belangrijke pijler van het beleid is
daarmee niet effectief gebleken.
Dat ook het museum zich bewust is van deze situatie blijkt uit de herziene
begroting: het museum verwacht daarin dat in 2016 slechts 4,3% van de
bezuiniging wordt gedekt door een hogere opbrengst uit commerciële
activiteiten. Daarnaast waarschuwt het museum dat de bezoekersaantallen
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
7	
  
mogelijk niet zullen stijgen en dat de inkomsten uit sponsoring en banqueting
kunnen teruglopen. Die verwachting wordt bevestigd door de geprognotiseerde
cijfers over 2014.
Continuïteit
Dat zet serieuze vraagtekens bij de continuïteit van het museum. Het lijkt er niet
op dat het museum, ondanks de eigen rooskleurige verwachtingen, in staat zal
zijn om de subsidieverlaging te compenseren met de aangekondigde hogere
inkomsten of lagere kosten. Dat resulteert in een toenemend exploitatietekort.
Zoals eerder aangegeven is het museum onderbezet; verdere bezuinigingen op
loonkosten zijn niet mogelijk. De bezuiniging op het depot aan de Metaalhof lijkt
vooralsnog niet te kunnen worden geëffectueerd.
Het substantieel verhogen van de inkomsten is niet waarschijnlijk. De
bezoekersaantallen dalen (mede als gevolg van minder wisseltentoonstellingen)
en de inkomsten uit sponsoring en horeca zullen naar verwachting niet stijgen.
Om de bezuiniging te compenseren zouden ofwel de bezoekersaantallen
moeten vervijfvoudigen, ofwel zou de omzet van de horeca moeten verdubbelen
zonder hogere kosten. Beide opgaven zijn niet realistisch.
Ondoorzichtig
De structuur met een stichting en BV’s is niet ongebruikelijk en op zich ook niet
problematisch. De verantwoording, via een geconsolideerde jaarrekening,
maakt de financiële resultaten voor anderen dan financiële deskundigen echter
niet erg transparant. Daardoor blijven de resultaten en onderlinge financiële
relaties tussen de Stichting en de BV’s ondoorzichtig. Dat is onwenselijk voor
een organisatie die met publiek geld wordt gefinancierd en die een publieke
collectie beheert.
Dat wordt versterkt door het feit dat alle drie de organisaties worden geleid
door dezelfde directie en financieel management. Niet alleen maakt dat het
makkelijk(er) om met opbrengsten te schuiven, het creëert ook een prikkel om de
resultaten gunstig te presenteren, zoals bijvoorbeeld in het geval van de
huurverlaging achteraf om zo verliezen bij de BV’s te compenseren.
Tot slot is gebleken dat het museum zich op verschillende gebieden niet hield
aan de Code Cultural Governance en bovendien onvoldoende gevoelig was
voor (de schijn van) belangenverstrengeling.
Al met al is de financiële situatie van het museum zorgelijk. Het uitblijven van
(voldoende) opbrengsten uit de BV’s, gevolgd door de forse subsidieverlaging,
lijken het museum de das om te doen, zonder dat er haalbare oplossingen in het
verschiet liggen.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
8	
  
2.d Eindconclusie
Uit dit onderzoek blijkt dat het Wereldmuseum gevangen zit in een neerwaartse
spiraal. Het beschikt over een omvangrijke collectie, waarvan delen van unieke
kwaliteit zijn. De collectie is grotendeels eigendom van de Gemeente Rotterdam,
maar wordt slechts beperkt getoond en ook op andere manieren nauwelijks
ontsloten. Daarmee is het museum, dat ooit voorloper was op educatief gebied,
verworden tot een middelmatig functionerend museum dat zwaar leunt op een
beperkt programma en bruiklenen van derden. Dat heeft zijn effect op het
publiek en de samenleving niet gemist: de bezoekcijfers dalen en sponsoring
komt amper binnen.
Dat is het gevolg van beleidskeuzes van het museum zelf. De aandacht is de
afgelopen jaren vooral gericht geweest op de verdienfuncties: het restaurant en
de banqueting. De collectie en de museale functie zijn daaraan in aandacht,
middelen en belang ondergeschikt geraakt. De primaire functie als museum lijkt
uit het oog verloren te zijn.
Andere beleidskeuzes hebben het museum geïsoleerd van het museale veld. De
groots aangekondigde ontzamelplannen, incidenten in de omgang met de
collectie, de ontslagen van conservatoren en sterke banden met handelaren
hebben verzamelaars, collega-musea en beroepsorganisaties van het museum
vervreemd en de professionele reputatie geen goed gedaan. Het museum heeft
zich in verschillende gevallen niet gehouden aan de Ethische Code.
Daar komt bij dat de keuze voor een ondernemend museum weliswaar heeft
geleid tot omzet, maar helaas niet tot daadwerkelijke winst: de BV’s dragen niet
(voldoende) bij aan de inkomsten van het museum. Integendeel, het museum
ondersteunde in de laatste jaren de BV’s in plaats van andersom.
Het beleid had in aanleg de steun van de Gemeenteraad. De ambitie om te
komen tot een (in Nederland) nieuw model voor een museum als ‘dynamische
onderneming’ dat veel minder afhankelijk is van subsidies, was aantrekkelijk en
prijzenswaardig. Maar het is te optimistisch gebleken en het experiment is
feitelijk mislukt. Door de aandacht en middelen die het museum heeft
geïnvesteerd om er toch een succes van te maken, is de museale kerntaak
ondergesneeuwd geraakt. Dat heeft het museum draagvlak gekost. Het gebrek
aan (bestuurlijke en financiële) transparantie heeft daar niet aan geholpen.
Een andere oorzaak van de precaire financiële situatie waarin het museum zich
bevindt is de subsidiekorting van bijna 2 miljoen per jaar, die per 2013 is
doorgevoerd. Nu de eigen inkomsten achterblijven is er een gat geslagen in de
begroting. Het museum kampt daardoor met een structureel exploitatietekort
dat nauwelijks oplosbaar lijkt. Verder snijden in de kosten is niet mogelijk en het
in die mate vergroten van de inkomsten is niet realistisch.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
9	
  
Het museum bevindt zich nu in een impasse: enerzijds heeft zij hoge
verwachtingen gewekt over financiële onafhankelijkheid en de professionele
kwaliteit als museum en beheerder van de collectie, anderzijds is zij niet in staat
om deze verwachtingen waar te maken. Het lijkt nu zaak om een duidelijke
keuze te maken over de toekomst van de collectie, het museum en het te voeren
beleid.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
10	
  
3 Toetsingskader
Zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven, heeft de Gemeente Rotterdam de
opdracht verstrekt voor een quick scan naar het Wereldmuseum. In dit
onderzoek is het functioneren van het museum getoetst aan geaccepteerde
professionele normen, de museale praktijk en het gemeentelijk beleid. De
belangrijkste normen die hiervoor als kader golden, worden hieronder
beschreven.
3.a Gemeentelijk beleid
De Gemeente Rotterdam heeft als eigenaar van het grootste deel van de
collectie een beheersovereenkomst met het Wereldmuseum afgesloten.
Daarnaast stelt de Gemeente iedere vier jaar een Cultuurplan vast, waarin zij
haar cultuurbeleid voor die periode vastlegt en op basis waarvan het museum
subsidie ontvangt. Voor de periode 2013-2016 is dat de nota Midden in de Stad,
Cultuurplan 2013-2016, die op 20 december 2012 door de Gemeenteraad is
vastgesteld. In dat kader beoordeelde de Rotterdamse Raad voor Kunst &
Cultuur het beleid van het museum. De subsidievoorwaarden en andere
relevante besluiten van het bestuur van de stad, zoals de recent aangenomen
Visie op Ontzamelen, gelden eveneens als kader voor het Wereldmuseum
3.b Museale normen
Voor de museale functie zijn de professionele normen vastgelegd in drie
belangrijke standaarden, die de basis vormen voor de museale praktijk in
Nederland: de Museumdefinitie, de Museumnorm en de Ethische Code voor
Musea.
Het gaat hier niet om wet- of regelgeving, maar om richtlijnen voor
zelfregulering die door de Nederlandse museumsector als kader zijn benoemd.
De drie documenten vormen de basis van het Museumregister; onderschrijven
hiervan is een voorwaarde voor registratie. Afwijken van de definitie of
schenden van de Code zijn grond voor verwijdering uit het register (artikel 8.2).
Alle geregistreerde musea hebben de drie documenten derhalve onderschreven.
Het Wereldmuseum is een geregistreerd museum en heeft zich dus
geconformeerd aan deze professionele kaders.
Waar deze documenten onvoldoende specifiek zijn, is de gangbare praktijk
vastgesteld door interviews met deskundigen uit het museale veld.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
11	
  
Museumdefinitie en Museumnorm
De basistaken van een museum zijn verwoord in de Museumdefinitie van de
International Council of Museums (ICOM). De definitie luidt:
“Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst,
toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat van de samenleving en haar
ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert,
documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële
getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie
en genoegen.” Het Museumregister heeft de kwaliteitscriteria voor de in de
definitie genoemde gebieden uitgewerkt en vastgelegd in de Museumnorm.
Overigens stelt het Wereldmuseum dat de zinsnede ‘niet gericht op het behalen
van winst’ in contrast staat met het gemeentelijk beleid op het terrein van
cultureel ondernemerschap. Het museum moet, om de tentoonstellingen te
kunnen financieren, wel winst maken en wijkt in dit opzicht dus af van de ICOM-
definitie.
Ethische Code
Ook de Ethische Code is opgesteld door ICOM en door de belangrijkste
museale organisaties in Nederland (waaronder het Museumregister, de
Nederlandse Museum Vereniging en de Nederlandse Federatie van
Museumvrienden) overgenomen als richtlijn voor museaal handelen.
Uitgangspunten van de Code zijn de dienstbaarheid van het museum aan de
samenleving en professionaliteit van museummedewerkers. In de Code zijn
minimumnormen vastgelegd voor de handelwijze en het prestatieniveau van
museummedewerkers en wat het publiek redelijkerwijs mag verwachten van het
museale beroepsveld. De Code biedt globale ethische richtlijnen die van
toepassing zijn op musea in de gehele wereld en die per land kunnen worden
aangepast.
Sinds 1991 bestaat er een Ethische Codecommissie, ingesteld door de
Nederlandse Museum Vereniging, ICOM Nederland, het Landelijk Contact van
Museumconsulenten, de Stichting Museum Jaarkaart en de Nederlandse
Federatie van Vrienden van Musea, die desgewenst kan adviseren en toetsen.
Het Wereldmuseum beschouwt de Code als globale richtlijnen, die in haar visie
per individueel museum vorm kunnen krijgen. Dat is niet overeenkomstig de
bedoeling van de betrokken organisaties en de Code zelf.
LAMO
Specifiek voor het afstoten van museale objecten en (deel)collecties is er de
Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten (LAMO). Deze richtlijn is
opgesteld door het Instituut Collectie Nederland (nu Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed) samen met de Nederlandse Museum Vereniging en de
Vereniging Rijksgesubsidieerde Musea. De LAMO wordt ook onderschreven
door de Nederlandse Federatie van Museumvrienden (NFVM).
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
12	
  
3.c Andere relevante normen
Behalve de specifieke normen van de Gemeente Rotterdam en voor de museale
sector dient het museum vanzelfsprekend ook te voldoen aan wet- en
regelgeving op andere terreinen, zoals bijvoorbeeld financiën en bedrijfsvoering.
Het gaat dan om onder meer de Code Cultural Governance en accountancy-
regels.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
13	
  
4 Museale functie
In dit hoofdstuk wordt het functioneren van de organisatie als professioneel
museum onderzocht. Immers, de Gemeente Rotterdam heeft (een deel van) haar
collectie aan het museum in beheer gegeven en subsidieert het museum als
culturele voorziening voor de stad. Daarbij hecht de Gemeente aan een
infrastructuur van hoogstaande kwaliteit.1
Het museum schrijft in zijn
Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 een museum van ‘hoge kwaliteit qua inhoud
en voorzieningen’ te willen zijn.2
4.a Beleid Wereldmuseum
Het beleid van het Wereldmuseum is uiteengezet in het Meerjarenbeleidsplan
2013-2016. Dit plan diende als aanvraag voor meerjarige subsidie in het kader
van het Cultuurplan voor deze periode. In het Beleidsplan kondigt het
Wereldmuseum aan door te gaan op de ingeslagen weg: verdere aanscherping
van het profiel en de collectie tot een Pacific & Asian Art Museum (PAM).
Het is de volgende stap in een ontwikkeling die in 2001 is ingezet. Belangrijke
doelstelling was om het museum om te vormen tot een ‘museum met
internationale allure, dat grotendeels in eigen inkomsten kon voorzien’.
Speerpunten daarin waren de collectie niet-westerse kunst en het historische
museumpand. Met dit plan koos het museum voor een koerswijziging: van een
breed etnografisch en multicultureel museum naar een museum gericht op niet-
westerse kunst. Daar hoorden ingrijpende verbouwingen bij, niet in de laatste
plaats om de ambitieuze horeca-plannen vorm te geven. Vanaf 2009 was het
‘nieuwe’ Wereldmuseum een feit.
Het Wereldmuseum toont zich in het Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 tevreden
over de resultaten, maar vindt het tijd voor de volgende stap. De keuze voor
kunst blijft en wordt verder aangescherpt tot Azië en Oceanië. Het museum wil
op dit terrein een specialistisch kunstmuseum worden. Redenen voor deze
specialisatie zijn versterking van het profiel, inzet op de eigen sterkte (het
museum kwalificeert deze deelcollectie als prominent), het groeiende
economische belang van Azië voor Rotterdam en de toenemende aandacht voor
spiritualiteit.
Het museum ziet in deze ontwikkeling ook kansen voor verdere financiële
onafhankelijkheid: door de andere onderdelen van de collectie (Afrika en
Amerika) te verkopen en de opbrengst onder te brengen in een
	
  
1 ‘Midden in de Stad’, Rotterdams Cultuurplan 2013-2016, p. 3
2 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 Wereldmuseum, p. 8
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
14	
  
Investeringsfonds ontstaat een structurele opbrengst uit rentebaten. Dat
voornemen is echter (vooralsnog) door de gemeente afgewezen en maakt geen
onderdeel uit van de huidige Meerjarenbegroting.3
Visie en profiel: naar een Pacific & Asian Art Museum
Het Wereldmuseum kiest een helder profiel: het wil zich positioneren als Pacific
& Asian Art Museum (PAM). Deze keuze is een verdere beperking van de
oorspronkelijke doelstelling: bij de oprichting is in de statuten opgenomen dat
het museum het ‘wereldwijde culturele spectrum’ wil tonen. Vanaf 2000 is de
doelstelling aangescherpt van breed etnografisch en multicultureel museum
naar een museum voor niet-westerse kunst en nu naar een kunstmuseum voor
een specifiek deel van de wereld. Dat betekent concreet een tweeledige
beperking van de doelstelling: enerzijds geografisch (van wereldwijd naar Azië
en Oceanië) en anderzijds programmatisch (van cultuurbreed naar specifiek
kunst).
Specialisatie en profilering op bepaalde collectiegebieden is in de museale
praktijk gebruikelijk. Museale collecties zijn vaak historisch gegroeid en hebben
niet noodzakelijkerwijs een onderlinge samenhang. Meer musea in Nederland
kiezen voor aanscherping van hun profiel: een duidelijke identiteit maakt het
makkelijker om eenduidig met een groot publiek te communiceren.
Daarbij is de onderbouwing van de keuze van belang. Welk profiel past het
beste bij de collectie, de expertise, de identiteit en externe factoren? Onder die
laatste vallen bijvoorbeeld het lokale cultuurbeleid, de samenstelling van het
publiek en een eventuele opdracht van de eigenaar van de collectie of
subsidiënt(en). Idealiter betrekt het museum daarbij ook de sterktes en collecties
van collega-musea, om zo onnodige concurrentie te voorkomen en om via
bijvoorbeeld bruiklenen of uitruil elkaars profielen te versterken.
Het Wereldmuseum geeft zoals hierboven genoemd verschillende argumenten
voor zijn keuze. Met het PAM-profiel heeft het museum naar eigen zeggen een
niche gevonden waarmee zij zich beter kan profileren binnen de museale
infrastructuur, naar het publiek en naar verzamelaars. Door bewust te kiezen
voor een kleinere collectie creëert het museum meer samenhang en
hoogwaardige kwaliteit. In de visie van het museum doet men andere culturen
het meeste recht door kunstvoorwerpen van de hoogste kwaliteit te tonen, in
plaats van alledaagse objecten.
De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur vindt de (onderbouwing van) de
keuze in zijn Cultuurplanadvies geloofwaardig.4
Ook het gemeentebestuur
onderschrijft de keuze: het plan is door de Gemeenteraad vastgesteld.5
	
  
3 Brief College aan commissie JOCS, 6 november 2012
4 Cultuurplanadvies 2013-2016, Rotterdamse Raad voor Kunst & Cultuur, mei 2012, p. 330-332
5 ‘Midden in de Stad’, Rotterdams Cultuurplan 2013-2016
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
15	
  
Wat ontbreekt in de onderbouwing is een inventarisatie of afstemming met
andere volkenkundige musea in Nederland. Het museum heeft zijn lidmaatschap
van de SVCN in 2011 opgezegd (zie hiervoor Hoofdstuk 4). De plannen voor een
Pacific & Asian Art Museum zijn dan ook niet in dit verband besproken en zijn
geen onderdeel van het landelijke beleid op het gebied van volkenkundige
collecties (‘de Volkenkundige Collectie Nederland’).
Onder museale professionals wekt deze keuze verwondering: de Aziatische
collectie wordt (in tegenstelling tot de Afrika-collectie) niet als zwaartepunt van
het Wereldmuseum beschouwd. De Aziatische collectie van het Museum voor
Volkenkunde in Leiden en het Rijksmuseum in Amsterdam zijn volgens
specialisten van minstens gelijk niveau, zo niet beter. De keuze van het
Wereldmuseum om zich juist op Azië te concentreren zorgde daarom voor
verbazing.
Het museum is het met deze kritiek niet eens; dankzij onder meer een
omvangrijke en langdurige bruikleen van de Bodhimanda Stichting beschikt het
museum wel degelijk over een in haar ogen Aziatische topcollectie.6
Daarbij moet worden aangetekend dat het museum zijn profilering met deze
keuze in verregaande mate afhankelijk maakt van een bruikleencollectie. Dat is
een risicovolle strategie: bruiklenen kunnen immers door de eigenaar worden
ingetrokken, zoals al eerder is voorgekomen (bijvoorbeeld met de SIKC-collectie
en recent de collectie Bierens de Haan7
). Als dat met de Bodhimanda-collectie
zou gebeuren, zou het fundament onder het profiel wegvallen. Opvullen van een
gat van een dergelijke omvang en kunsthistorische waarde is geen reële optie,
nog afgezien van de kosten.
4.b Ontsluiting: presentatie, onderzoek en educatie
Behalve het beheren van de collectie (verwerven en conserveren) is het
ontsluiten ervan een kerntaak voor een museum. Het reglement van het
Museumregister omschrijft het als volgt:
– Onderzoeken: het actief zorg dragen voor onderzoek naar de collectie
alsmede het borgen en overdragen van kennis over de collectie en
vaardigheden met betrekking tot instandhouding en gebruik van de collectie.
– Presenteren en bekendheid geven aan: het zowel materieel als virtueel, in
dialoog met belanghebbenden, publiekelijk bekend en toegankelijk maken
van de collectie en informatie over de collectie.
	
  
6 Interview S. Bremer, januari 2015
7
Islamkunst verhuist van Rotterdam naar Leiden, Algemeen Dagblad, 23 september 2014; brief Museum
Boijmans van Beuningen, 19 januari 2015
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
16	
  
– Documenteren: het vastleggen van primaire en secundaire (meet)resultaten
over de collectie en instelling.
In de praktijk geven musea op diverse manieren invulling aan deze taak: door
het presenteren van de collectie in vaste opstellingen en tijdelijke
tentoonstellingen, het uitgeven van publicaties, het ontwikkelen van educatieve
programma’s en andere publieksactiviteiten (zoals een Museumnacht). De
inhoudelijke kennis van de collectie is een cruciaal onderdeel voor elk museum:
het vormt de basis voor presentatie, samenwerking, verwerving en ontsluiting
van het erfgoed. De resultaten van (wetenschappelijk) onderzoek spelen dan
ook een belangrijke een rol bij het presenteren en duiden van de collectie.
Presentatie
Ook het Wereldmuseum ontsluit zijn collectie: in de vaste opstelling en in
tijdelijke tentoonstellingen. Het tentoonstellingsprogramma is onderdeel van het
Beleidsplan. Daarin waren oorspronkelijk twee grote tentoonstellingen en twee
presentaties per jaar opgenomen. Na de lagere subsidietoezegging zijn die
aantallen teruggebracht tot een wisseltentoonstelling per jaar.8
Behalve in de vaste opstelling en tentoonstellingen worden objecten ook
tentoongesteld in het restaurant en de balzaal (zie ook Hoofdstuk 4.b, omgang
met de collectie). Dat doet het museum om twee redenen: het verschaft deze
ruimtes de hoogwaardige ambiance die het museum nastreeft en het wekt extra
belangstelling, doordat het de restaurant- en banquetingbezoeker verleidt om
ook het museum te bezoeken.9
De RRKC is kritisch over het niveau van de presentatie: “(..) de vaste opstelling is
mager. De spirituele betekenis en de esthetische waarde van de voorwerpen
worden overal op ongeveer dezelfde wijze onder de aandacht gebracht, er is
weinig variatie. De tijdelijke tentoonstellingen zijn wel gevarieerd, maar op dit
punt is er sinds de heropening nog weinig lijn in de programmering te ontdekken.
De programmering is grillig, vooral gericht op spectaculaire of exotische
voorwerpen en vertoont weinig verband met de collectiepresentatie.”10
Het
museum noemt de themakeuze een ‘uitermate belangrijk marketinginstrument’.11
In het presentatiebeleid van het Wereldmuseum vallen een aantal zaken op:
Zichtbaarheid eigen collectie
De eigen collectie is de laatste jaren relatief weinig zichtbaar, met name in de
wisseltentoonstellingen (zoals Goud der Goden, Future Pass en Manga). Het
netto aantal vierkante meters tentoonstellingsruimte bedraagt na de
	
  
8 Jaarplan Wereldmuseum 2014, 2015
9 Interview S. Bremer
10 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 331
11 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, pagina 15
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
17	
  
verbouwingen (onder meer om ruimte te creëren voor restaurant en banqueting)
2.352 m2
, ongeveer een derde van de totale ruimte in het gebouw12
. Echter,
behalve de wisseltentoonstellingen bestaat ook de huidige vaste opstelling voor
een substantieel deel (tussen de 50 en 80%) uit bruiklenen van derden en niet
uit objecten uit de eigen collectie.13
Daarmee is de gemeentelijke collectie
relatief onzichtbaar. Het museum beschouwt de bruiklenen als een rijke
aanvulling op de gemeentelijke collectie, die volgens haar wel omvangrijk is,
maar relatief weinig topstukken omvat14
.
De meeste musea beschikken over een veel grotere collectie dan ze structureel
kunnen tonen; het is dus gebruikelijk dat slechts een deel van de collectie
zichtbaar is. Maar om toch verschillende collectie-onderdelen te laten zien,
worden vaste opstellingen gewisseld en worden in wisseltentoonstellingen
regelmatig andere stukken gepresenteerd. De eigen (top)stukken vormen
doorgaans de kern van het presentatiebeleid, waar omheen een samenhangend
beeld van een thema of onderwerp wordt gegeven, al dan niet met behulp van
bruiklenen. Bij het Wereldmuseum lijkt de situatie omgekeerd. De RRKC schrijft
hierover: “Het museum lijkt op dit onderdeel afhankelijk van andere instanties
die tentoonstellingen samenstellen en internationaal ter overname aanbieden
aan musea en kunsthallen.”15
Het museum is het met deze constatering niet
eens: ze produceert alle tentoonstellingen zelfstandig, maar voelt zich door het
geringe aantal topstukken in de eigen collectie genoodzaakt bruiklenen in te
zetten, aldus het museum.
Publieksbegeleiding
Opvallend is de geringe publieksbegeleiding in het museum zelf. Er wordt wel
informatie gegeven, maar in globale zin en niet uitputtend op objectniveau.
Basisinformatie over de objecten (zoals herkomst, jaartal, eigendom en
dergelijke) wordt niet standaard aangeboden.
Er is wel een audiotour, maar voor de bezoeker die meer gedetailleerde
informatie over de stukken wil is deze ter plekke niet (eenvoudig) beschikbaar.
De bezoeker die geen gebruik wil of kan maken van de audiotour krijgt vooral
algemene informatie aangeboden over de opstelling, de thematiek en de
selectie. Belangrijker is dat ook de context niet wordt toegelicht: waarom is een
bepaalde selectie van objecten gemaakt en welk verhaal wordt hier verteld?
Het museum stelt dat zij de dynamische functie van elk object uitlegt in de
kosmo-visie van de desbetreffende cultuur.
Ook op andere manieren is die informatie beperkt ontsloten: behalve de
audiotour en film is voor de tentoonstelling Goud der Goden alleen een
uitgebreide catalogus beschikbaar (€ 25) en wordt slechts een keer per week,
	
   12
De horecafunctie beslaat 16% van de totale ruimte en 30% van de nuttige ruimte, zie tabel in Hoofdstuk 6
13 Het museum noemt 50%, de voorzitter van de Stichting Bodhimanda noemt het percentage 75-80%
(Groene Amsterdammer, 22 september 2014)
14
Reactie Wereldmuseum, maart 2015
15 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 331
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
18	
  
op zondag, instaprondleidingen aangeboden. Voor andere rondleidingen (zo’n
300 per jaar) worden kosten in rekening gebracht.
Onafhankelijkheid
Onafhankelijkheid is misschien wel het belangrijkste aspect van een
professioneel museum. Het instituut staat of valt met deskundigheid, met
reputatie en geloofwaardigheid. Een bezoeker moet er van op aan kunnen dat
de selectie die het museum toont, op (inhoudelijke of culturele) kwaliteit is
geselecteerd. Persoonlijke of private belangen horen bij de selectie van te
presenteren objecten geen rol te spelen.16
Niet voor niets besteedt de Ethische Code aandacht aan dit aspect. De
Nederlandse Museumvereniging heeft in 2003 artikel 8.18 van de Ethische
Code zelfs uitgebreid met de volgende clausule: ‘Ieder belangenconflict dient
vermeden te worden. Speciale voorzorg is vereist indien de bruikleengever van
een voorwerp of collectie tevens sponsor is van de tentoonstelling of deel
uitmaakt van het bestuur, de raad van toezicht of het museale beroepsveld van
dat museum. Er dient voor gewaakt te worden dat naar buiten toe zelfs niet de
schijn ontstaat van een onbetamelijke belangenverstrengeling.’
Er wordt zoveel aandacht aan besteed, omdat een museum voor verzamelaars
en commerciële partijen een interessante partner is: objecten die in een museum
zijn gepresenteerd, zijn door het museum gevalideerd (ze krijgen een
‘kwaliteitsstempel’) en stijgen daardoor in waarde. Dat creëert een permanente
spanning tussen de wensen of belangen van verzamelaars enerzijds en de
integriteit van een museum anderzijds.
In de praktijk betekent dat doorgaans dat musea geen verkoop-
tentoonstellingen organiseren en uiterst terughoudend zijn met het
tentoonstellen van commerciële collecties en relaties met handelaren, om elke
schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Belangenverstrengeling
ondergraaft de geloofwaardigheid en professionele reputatie van het museum,
waardoor het minder aantrekkelijk wordt als samenwerkingspartner, als
deskundig instituut en als potentiële ontvanger van particuliere collecties.
Rond het Wereldmuseum bestaat al langer kritiek op de intensieve
samenwerking met handelaren en de innige relatie met particuliere
verzamelaars. Zo is de selectie van de ontzamelvoorstellen grotendeels tot
stand gekomen op advies van handelaren,17
treden deze op als curator van
tentoonstellingen en worden (soms jarenlang) door het museum ingehuurd. De
nauwe relatie met enkele particuliere verzamelaars blijkt onder meer uit het feit
dat het museum objecten aan hen in bruikleen gaf (zie hoofdstuk Collectie), dat
zij een grote stem hadden bij tentoonstellingen van hun eigen collecties of als
	
  
16 ‘Business as usual’, Metropolis M, 29 oktober 2013; ‘Run het Stedelijk toch niet als een bedrijf’,
NRC Handelsblad, 25 oktober 2013
17 Ontzamelvoorstellen Wereldmuseum, 12 mei 2014
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
19	
  
auteur van de catalogus optraden.18
Overigens is uit deze quick scan niet
gebleken dat verzamelaars ook financieel een bijdrage leverden. Binnen het
kader van dit onderzoek kon niet worden vastgesteld of en in hoeverre ook in
natura is bijgedragen.
Het museum stelt zich op het standpunt dat handelaren en verzamelaars vaak
over grote expertise beschikken en dus deskundig zijn op de terreinen waarvoor
het museum ze inschakelt, en dat het museum al sinds 1950 met verzamelaars
samenwerkt. Maar het museum gaat daarmee voorbij aan de geest van het
eerder genoemde artikel uit de Ethische code, dat er op is gericht om ten allen
tijde de onafhankelijkheid van musea te bewaren en zelfs de schijn van
belangverstrengeling te vermijden. Door de intensieve en soms langdurige
betrokkenheid van verzamelaars en handelaren bij de kerntaken van het
museum (ontsluiting, presentatie en collectiebeheer) heeft, terecht of onterecht,
in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling kunnen ontstaan. Daarmee
heeft het museum gehandeld in strijd met de Ethische code en is de
professionele reputatie geschaad.
Onderzoek en educatie
Het Wereldmuseum heeft als gevolg van de bezuiniging de activiteiten op het
terrein van onderzoek en educatie gestaakt. Onderzoek naar de collectie wordt
niet meer uitgevoerd. Het beschikt ook niet meer over het personeel ervoor:
conservatoren zijn ontslagen en voor collectiebeheer is nog maar 1,5 fte
beschikbaar.19
Het museum biedt nog wel een educatief programma aan voor scholen, maar
dat is een bestaand programma van audiotours en rondleidingen. Nieuwe
activiteiten worden niet meer ontwikkeld. De verwachte cijfers voor educatief
bezoek zijn volgens de RRKC laag: “het Wereldmuseum [scoort] onder het
niveau waarop een museum van deze omvang in Rotterdam opereert”.20
Het werkelijke bezoek is iets lager dan de verwachtingen. Het aantal leerlingen
en contacturen voor leerlingen uit het Primair onderwijs en buitenschoolse
educatie is in 2013 minder dan in het Beleidsplan werd aangegeven
(respectievelijk 1.093 in plaats van 1.250 en 607 in plaats van 800), maar daar
staat tegenover dat het aantal leerlingen uit het Voortgezet onderwijs hoger is
dan verwacht (2.775 in plaats van 2.500). In totaal zijn 4.475 bezoeken
gerealiseerd, tegen een prognose in het Beleidsplan van 4.550. Het is de vraag
of die cijfers op peil blijven nu niet meer wordt geïnvesteerd in specifieke
werving en nieuwe activiteiten.
	
  
18 Catalogus Goud der Goden, colofon
19 Overzicht personeelssamenstelling Wereldmuseum
20 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 332
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
20	
  
4.c Publiek
Het Wereldmuseum benoemt in zijn Meerjarenbeleidsplan concrete
doelgroepen die het wil bereiken. Als primaire doelgroep is gekozen voor
‘kapitaalkrachtigen’. Het kwaliteitsniveau van de verschillende activiteiten
(museale taken, restaraunt, verhuur zalen) is ‘bewust zeer hoog en heeft de
bovenlaag van de samenleving als doelgroep. Ook het prijsniveau is hoog.
Daardoor ontvangt het museum een kritisch maar kapitaalkrachtig publiek’.21
Verderop in het plan worden bijvoorbeeld ook expats als doelgroep genoemd.
Het museum heeft weinig informatie over de opbouw van het bezoek of de
waardering voor het museum: publieksonderzoek wordt sinds de bezuiniging nog
slechts in beperkte vorm uitgevoerd.
Bezoekcijfers
De bezoekcijfers van het museum lopen terug. Verwachtte het museum in het
Beleidsplan nog jaarlijks 125.000 bezoekers te trekken, in 2013 telde het
museum in totaal 91.833 bezoeken22
aan het museum, het restaurant en de zalen
tijdens verhuur. Slechts 56.413 daarvan waren museumbezoeken,23
tegenover de
verwachtte 65.000 uit het Beleidsplan. Daarmee is het museum weer terug op
het niveau van 2001.24
Het is ook relatief weinig in vergelijking met andere
volkenkundige musea: het Museum voor Volkenkunde (Leiden) trok in hetzelfde
jaar 130.146 bezoekers, het Tropenmuseum (Amsterdam) 173.635 en het
kleinere Afrika Museum (Berg en Dal) 62.000 bezoekers.25
Een voor de hand liggende oorzaak is de vermindering van het aantal
wisseltentoonstellingen. De wisseltentoonstellingen zijn vitaal belang voor het
publieksbereik, aldus het museum.26
In reactie op de bezuiniging heeft het
museum het aantal wisseltentoonstellingen teruggebracht naar 1 per jaar, die
langer blijft staan. Dat heeft een direct effect op de bezoekcijfers, omdat juist
tentoonstellingen over het algemeen meer bezoekers trekken dan de vaste
opstelling.
Publieksactiviteiten
Het museum organiseert ook andere activiteiten om publiek te trekken, zoals
soirees in de Balzaal. Het museum beschouwt de banqueting als wervende
activiteit: feesten en partijen ‘leveren niet alleen geld op, maar kweken bij de
bezoekers ook interesse in het museum’.27
In het Beleidsplan worden nieuwe
activiteiten aangekondigd: muzikale soirees, een reisbureau naar
	
  
21 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 15
22 Jaarverslag 2013 Wereldmuseum, p. 11
23 Idem, pagina 11
24 ‘Transparantie zit ‘m niet in glazen deuren’, Groene Amsterdammer, 9 december 2009
25 Bestuursverslag 2013, Museum Volkenkunde, p. 4; jaarrekening 2013, Afrika Museum, p. 3
26 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 15
27 Interview S. Bremer, januari 2015
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
21	
  
herkomstlanden (in samenwerking met Labrys reizen) en een datingservice.28
Van deze aangekondigde activiteiten zijn alleen de soirees uitgevoerd, samen
met kamerorkest Sinfonia. De datingservice staat nog gepland en het
reisbureau heeft wel een nieuwe reis aangeboden, maar deze trekt te weinig
belangstelling. Het museum ontwikkelt op dit moment plannen om de horeca-
activiteiten uit te breiden met een boutique-hotel.
4.d Conclusie
Samengevat kan worden gesteld dat voor een belangrijk deel van de museale
functie het museum niet opereert volgens de museale standaard. Het ontbreken
van een eigen museale staf wordt zichtbaar in de ontsluiting en presentatie van
de collectie, die minimaal is: publieksbegeleiding op zaal is schaars, er wordt
geen onderzoek meer naar de collectie gedaan en er is geen actief beleid op
het terrein van educatie meer, toch een van de speerpunten van het
gemeentelijk cultuurbeleid. Het tentoonstellingsbeleid is niet geworteld in de
eigen collectie, maar vooral op bruiklenen van elders en wordt door de RRKC
als mager en grillig gekarakteriseerd. Daarnaast heeft het museum zich door de
intensieve betrokkenheid van handelaren en verzamelaars bij de museale
kernfuncties kwetsbaar gemaakt voor de schijn van belangenverstrengeling.
Het streven van het museum om onafhankelijk te worden van subsidie wordt ook
zichtbaar in het publieksbeleid: het museum richt zich op een specifiek deel van
de Rotterdamse bevolking, namelijk kapitaalkrachtigen. Het museum ontwikkelt
voor deze groep speciale activiteiten, maar voor een publiek gefinancierd
museum is dit een relatief beperkte doelgroep. Deze keuze heeft bovendien niet
geleid tot hogere inkomsten uit museumbezoek. Integendeel, de bezoekcijfers
dalen.
Deze conclusies roepen de vraag op of de Gemeente Rotterdam, die het
museum subsidieert op basis van het beheer van de Rotterdamse collectie en als
onderdeel van de culturele infrastructuur van de stad, hiermee voldoende wordt
bediend. De eigen collectie is immers beperkt zichtbaar, de ontsluiting is
minimaal, het museum handelt niet volgens de Ethische code en richt zich op
een beperkt deel van de Rotterdamse bevolking. De verwachting van de
Gemeente dat het een kwalitatief hoogwaardig museum subsidieert dat
opereert op basis van professionele standaarden lijkt derhalve niet te worden
ingelost.
	
  
28 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 17
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
22	
  
5 Collectie
5.a Beleid Wereldmuseum
In het Collectieplan 2013-2016, onderdeel van de Cultuurplanaanvraag voor
die periode, beschrijft het museum zijn visie op en plannen met de collectie. Het
museum beheert zo’n 120.000 objecten, die zijn ondergebracht in acht
deelcollecties: Oceanië, Azië, Islam, Afrika, Amerika, Iconografie, Textiel en
Numismatica. Daarvan zijn volgens het museum vooral (delen van) de Oceanië-,
Afrika- en Azië-collecties uniek. De collectie is sinds 1873 bij elkaar gebracht
door schenkingen van particulieren (diplomaten, zendelingen, verzamelaars) en
bedrijven (bijvoorbeeld rederijen) en door verzamelreizen. Ongeveer 100.000
objecten zijn eigendom van de Gemeente Rotterdam.29
Tot 2012 beheerde het
museum ook 100.000 voorwerpen iconografie (foto’s, drukwerk etc), maar
deze zijn in 2012 ondergebracht bij het Fotomuseum.
De topstukken zijn beschreven en gedigitaliseerd. Voor een groot deel van de
collectie is de basisregistratie op orde, maar is de wetenschappelijke ontsluiting
nog beperkt. Het museum wil de kerncollectie digitaliseren en wetenschappelijk
ontsluiten en de conservering en restauratie professionaliseren.
Het museum wil de collectie terugbrengen tot een beperkte kerncollectie van
Pacific & Asian Art en is in 2008 gestart met een ontzamelingsprocedure (zie
verder in dit hoofdstuk). Kernprofielen zijn opgesteld en selecties gemaakt,
onder begeleiding van een door de gemeente ingestelde begeleidingscommissie,
die tot 2013 in functie was.30
5.b Beheer
Omgang met de collectie
Het museum beschikt over een depot aan de Metaalhof in Rotterdam, dat wordt
gedeeld met andere Rotterdamse musea. Daarnaast wordt de collectie getoond
in het gebouw aan de Willemskade. Voor deze quick scan zijn de
bewaaromstandigheden van het depot en de tentoonstellingsruimten niet
onderzocht; dat voerde in het kader van deze opdracht te ver.
Opvallend is dat in de publieke ruimtes van het museum (café, restaurant,
balzaal, bibliotheek) museale objecten binnen handbereik en zonder
bescherming van bijvoorbeeld vitrines zijn opgesteld, waaronder volgens interne
	
  
29 Collectiebeleidsplan 2013-2016 Wereldmuseum, p. 1
30 Brief College aan commissie JOCS, 19 september 2008
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
23	
  
stukken kwetsbare topstukken.31
Het museum voert naar eigen zeggen een
beleid om objecten zo dicht mogelijk bij de mensen te brengen en zoveel
mogelijk zichtbaar te presenteren. In deze ruimtes is voldoende toezicht, aldus
de directie.
De motivatie om objecten dicht bij het publiek te brengen is legitiem: de
beleving van objecten ‘oog in oog’ is wezenlijk anders dan wanneer deze achter
glas in een vitrine staan. Een andere fysieke presentatie is daarom altijd een
afweging tussen (de risico’s voor) conservering en de beleving van de bezoeker.
Ook het materiaal speelt daarbij een rol: kwetsbaar glas, stof of bijvoorbeeld
papier vragen meer zorg dan bijvoorbeeld hout of steen. In de museale praktijk
zijn daarom gedragsregels ontwikkeld voor het tentoonstellen van objecten.
Daarbinnen is opstelling in publieke ruimtes waar ook gegeten en gedronken
wordt vanwege het risico (stof, vocht, vet, temperatuurschommelingen en
dergelijke) geen algemeen aanvaarde praktijk. Plaatsing zonder bescherming in
niet geconditioneerde ruimtes heeft een negatieve invloed op de conditie van
objecten, zeker als het om kwetsbare materialen gaat.
Uit interne documenten32
blijkt dat medewerkers meermalen bezwaar hebben
gemaakt tegen deze opstellingen en gewaarschuwd hebben voor ernstige
schade aan objecten (waaronder volgens de notulen topstukken) en voor
reputatieschade onder collega-musea.33
In ieder geval één object is zo hard
achteruit gegaan dat dit zo goed als afgeschreven is.34
Uit de stukken blijkt ook
dat objecten onbeschermd bleven staan in ruimtes waar werd verbouwd.35
Daarmee voldoet het museum, ondanks de goede intenties, niet aan artikel 4.1
van de Ethische Code, dat luidt: ‘Vaste opstellingen en tentoonstellingen (…)
brengen de kwaliteit van de goede zorg voor en conservering van de collectie
niet in gevaar’.
Organisatie en expertise
De afdeling Collecties is zwaar getroffen door de bezuinigingen: er is in totaal
nog 1,5 fte beschikbaar.36
Daarvan is slechts 28 uur in de week beschikbaar voor
collectie registratie en 32 uur voor coördinatie Wetenschappelijke groep. Er zijn
al langer geen conservatoren meer in dienst. Het museum beschikt daardoor
niet meer over inhoudelijk gekwalificeerd personeel voor bijvoorbeeld het
maken van tentoonstellingen of de zorg voor de collectie. Die expertise moet
	
  
31 Notulen Collectieoverleg Wereldmuseum 2012-2014 (o.m. 19 september 2012)
32 idem
33 Zij voldeden daarmee aan artikelen 8.2 en 8.3 van de Ethische Code, die voorschrijven dat
medewerkers ‘op gepaste wijze bezwaar mogen maken tegen praktijken, waarvan zij mensen dat
deze schadelijk zijn voor een museum, de beroepspraktijk of in strijd zijn met de beroepsethiek’
en dat zij handelen ‘overeenkomstig de bepalingen van de Ethische Code’.
34 Monnik in balzaal, notulen Collectieoverleg 19 februari 2013
35
notulen Collectieoverleg 19 september 2012
36 Overzicht personeelssamenstelling Wereldmuseum
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
24	
  
per project worden ingehuurd. De RRKC uitte hierover al eerder zijn zorgen.37
Zonder conservatoren ontbreekt diepgaande kennis van de collectie
(onderdelen), hun geschiedenis en betekenis. Dat is voor het museum
betreurenswaardig, maar in het licht van de lopende en aangekondigde
ontzameltrajecten ook een reëel risico. Er is intern immers geen levende kennis
meer van bijvoorbeeld de waarde, de verwerving, de conserverings- en
tentoonstellingsgeschiedenis van objecten in de context van het museum. Die
kennis is ook niet extern in te huren. Het is dan ook de vraag of het museum op
dit moment over voldoende inhoudelijke expertise beschikt om de ambitieuze
ontzamelplannen uit te voeren. Sowieso is het twijfelachtig of 28 uur per week
voor de registratie van een collectie van een dergelijke omvang en met
ingrijpende ontzamelplannen voldoende is. Ter vergelijking: het Museum voor
Volkenkunde in Leiden beschikt met een collectie van 205.000 objecten over
27,22 fte museale staf38
op een totaal personeelsbestand van 61 fte.
5.c Bruikleenbeleid
In de Gemeenteraad en de pers zijn vragen gerezen over het bruikleenbeleid
van het museum. Het museum zou objecten uitlenen aan sponsors en
particulieren en er zouden onder meer objecten bij de directie thuis staan. Met
het oog op de specialistische expertise is in het kader van dit onderzoek de
Erfgoedinspectie gevraagd de kwaliteit van de collectieregistratie en het
bruikleenbeleid te beoordelen. In afwachting hiervan heeft de Gemeente de
voorgenomen verhuizing van de collectie van het depot naar het museum (zie
onder ontzamelen) bevroren.
Conclusies Erfgoedinspectie
De Erfgoedinspectie heeft in haar onderzoek39
geanalyseerd in hoeverre het
museum een bruikleenbeleid en -administratie heeft en hoe deze in de praktijk
worden toegepast. De Erfgoedinspectie heeft de bruikleenregistratie en de
samenhang van deze registratie met de collectieregistratie beoordeeld. Tot slot
is een steekproef uitgevoerd om de actualiteit van de geregistreerde
standplaatsen te toetsen. De bevindingen zijn getoetst aan de Ethische Code,
de richtlijnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Museumnorm
van het Museumregister en Spectrum-N, de standaard voor
collectiemanagement.
	
  
37 'Wereldmuseum raakt teveel kennis kwijt’, RTV Rijnmond, http://www.rijnmond.nl/nieuws/
03-09-2008/wereldmuseum-raakt-te-veel-kennis-kwijt
38 Jaarrekening 2013 en aangeleverde gegevens Museum Volkenkunde. Hieronder zijn gerekend
medewerkers Behoud en beheer, wetenschap, tentoonstellingen en educatie.
39 Rapportage inspectie Wereldmuseum, Erfgoedinspectie, maart 2015
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
25	
  
De Inspectie concludeert dat het bruikleenbeleid aanscherping behoeft om te
voldoen aan professionele eisen. Het beleid is wel beschreven, maar laat veel
ruimte voor ad hoc afwegingen en de procedure is niet actueel.
De Erfgoedinspectie stelt verder vast dat de uitgaande bruiklenen voldoende
zijn geregistreerd in het museale registratiesysteem TMS en dat de 34 objecten
in de steekproef allemaal zijn aangetroffen op de geregistreerde standplaatsen.
Maar de Inspectie kan geen algemene uitspraak doen over het op orde zijn van
de bruikleenregistratie, omdat de collectieregistratie teveel onvolkomenheden
vertoont. Een aanzienlijk deel van de collectie is niet geautomatiseerd,
standplaatsen zijn (onder meer als gevolg van de verhuizing) niet actueel of niet
(goed) controleerbaar.
Tot slot merkt de Inspectie op dat geen protocol aanwezig is voor het
sleutelbeheer van het depot, de begeleiding van medewerkers en bezoekers en
de controle op uitgaande objecten. Gezien de minimale bezetting van het
collectiebeheer acht de Erfgoedinspectie het aannemelijk dat geen sprake kan
zijn van een verantwoord collectiebeheer.
Bruiklenen aan particulieren
De Erfgoedinspectie constateert dat het museum objecten aan particulieren
uitleende; het gaat om 8 bruiklenen van in totaal 19 objecten aan 5 particulieren,
waaronder de directie van het museum. Bij deze bruiklenen zijn meerdere
controleaspecten genegeerd: zo ontbreken conditierapporten, facility-rapporten
en voorwaarden.
Het museum heeft bevestigd dat er museale objecten op het privéadres van de
directie stonden. Deze objecten waren op grond van bruikleencontracten,40
ondertekend door de voorzitter van de Raad van Toezicht, om representatieve
redenen bij de directie thuis geplaatst. De directie benadrukt verder dat de
objecten bij de bewuste verzamelaars in goede handen waren; het ging om
personen met een grote deskundigheid op hun verzamelgebied en met ervaring
in de omgang met objecten.
Echter, door objecten uit te lenen aan particulieren is het museum volgens de
Inspectie afgeweken van de eigen procedure en heeft het oneigenlijk en in strijd
met de Ethische code gehandeld. Artikel 2.26 van deze Code stelt:
‘Museummedewerkers, het bestuur, hun familie en naaste verwanten en anderen,
is niet toegestaan objecten uit museale collecties mee te nemen voor persoonlijk
gebruik, ook niet tijdelijk’. Uit interne documenten blijkt bovendien dat
medewerkers meermalen vraagtekens zetten bij het uitlenen van objecten aan
particulieren, omdat veiligheid en bewaaromstandigheden niet gegarandeerd
konden worden.41
	
  
40 Bruikleenovereenkomsten dd maart 2012 (inv.no 31859, 28989), november 2012 (inv.no 52526),
april 2013 (inv.no 25899); Rapportage inspectie Wereldmuseum, maart 2015, p. 5, 12
41 Notulen Collectieoverleg 2012-2014
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
26	
  
Door de Erfgoedinspectie is vastgesteld dat de bewuste objecten inmiddels zijn
geretourneerd en zich bevinden op de geregistreerde standplaatsen.
Tot voor kort bood het museum op haar website objecten in bruikleen aan in ruil
voor een donatie. Het museum wilde op deze manier experimenteren met
crowdfunding en wilde hiervoor objecten gebruiken met lage kunsthistorische of
museale waarde. Volgens het museum is hiervan geen gebruik gemaakt; de
mogelijkheid is inmiddels van de website verwijderd.42
5.d Ontzamelen
Het Wereldmuseum heeft de afgelopen jaren meermalen aangekondigd een
substantieel deel van de collectie te willen ontzamelen, in sommige uitspraken
tot wel 90% van de collective.43
Voor de eerste fase is een ontzamelplan
opgesteld en een aanvraag ingediend bij de Gemeente Rotterdam, de eigenaar
van de collectie. Het museum stootte eerder al in goed overleg collectie-
onderdelen af aan onder meer het Fotomuseum en het Maritiem Museum, die
het beheer van delen van de gemeentelijke collectie overnamen.
De ontzamelplannen hebben veel stof doen opwaaien en zijn omstreden. Sinds
2011 hebben collega-musea, brancheorganisaties, verzamelaars en financiers
zich in het openbaar uitgesproken tegen de voornemens en bezwaar gemaakt
tegen de manier waarop de ontzameling werd georganiseerd.44
Algemeen werd
gewaarschuwd tegen deze drastische ‘uitverkoop’ van waardevol cultureel
erfgoed, waarmee Nederland naar verwachting belangrijke objecten naar het
buitenland zou zien vertrekken. De plannen leidden ertoe dat bruikleengevers
hun bruiklenen introkken, zoals de Stichting Islamitische Kunst en Cultuur
(SIKC),45
die haar collectie in Leiden onderbracht, en recent Museum Boijmans
van Beuningen.46
De kritiek spitste zich vooral toe op de schaal van de ontzameling (bijna 90%
van de totale collectie), de selectie (uitsluitend topstukken worden bewaard), het
gebrek aan samenwerking met andere musea en de door het museum beoogde
bestemming van de opbrengst (voor de exploitatie van het museum, in plaats
van voor een kwaliteitsverbetering van de collectie).
	
  
42 Interview S. Bremer, januari 2015
43 Interview S. Bremer op RTV Rijnmond, 15 oktober 2013, www.youtube.com/ watch?v=3FA3ACrvs7I,
2’07-2’18; artikel Groene Amsterdammer, 13 augustus 2014
44 Brieven SVCN aan College dd 2 augustus 2012 en 5 augustus 2011; ‘Wereldmuseum wil Afrika-collectie
afstoten’, Volkskrant, 9 augustus 2011; ‘Raad voor Cultuur bezorgd over collectie Wereldmuseum,
NRC, 3 november 2014; brief Ethische Codecommissie, 16 mei 2014
45 Islamkunst verhuist van Rotterdam naar Leiden, Algemeen Dagblad, 23 september 2014
46 Brief Museum Boijmans van Beuningen, 19 januari 2015
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
27	
  
Ontzameltraject
Ontzamelen van museale collecties is aan strenge regels gebonden, die zijn
vastgelegd in de Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten (LAMO).47
Om de ontzameloperatie te kunnen beoordelen heeft de Gemeente Rotterdam
in 2014 een beleidsnota48
en uitvoeringsprotocol49
vastgesteld. Hierin wordt
onder meer vastgelegd dat voorgenomen ontzamelvoorstellen moeten worden
getoetst door een door de Gemeente in te stellen commissie van externe
deskundigen.
Op 1 juli 2014 is de Toetsingscommissie Ontzamelen Rotterdam benoemd.50
Deze heeft het eerste, in mei 2014 ingediende ontzamelvoorstel beoordeeld.
Dat voorstel bestond uit bulkontzameling van ruim 23.000 objecten uit de
deelcollecties hedendaags China, India en Thailand en restcollectie van de
collecties Azië, Oceanië en Afrika. De commissie bracht op 24 november 2014
zijn advies uit.51
Het advies luidde negatief: de commissie constateerde dat de
ontzamelprocedure niet zorgvuldig, niet juist en niet transparant is uitgevoerd.
De samenhang tussen het ontzamelvoorstel en het collectiebeleidsplan
ontbreekt; de commissie miste consistentie tussen de doelstelling om het
museum om te vormen naar een Pacific & Asian Art Museum en de
ontzamelvoorstellen, waarin een aanzienlijk deel van de Afrika-collectie
behouden blijft. De commissie constateert onder meer dat het museum in het
voorstel, dat als bulkontzameling is ingediend, ook waardevolle objecten heeft
opgenomen en dat van sommige objecten de herkomst (bijvoorbeeld een
aankoop) onduidelijk is. Ook is geen museale expertise aangezocht, is niet
duidelijk welk waardestellend kader is toegepast en doet het museum geen
voorstel welke objecten in het publieke domein herplaatste moeten worden. De
commissie concludeert dan ook dat het ontzamelvoorstel geen transparant
beeld biedt en op wezenlijke onderdelen in strijd is met de doelstelling en regels
van het Rotterdamse protocol en de LAMO.
Daarmee bevindt het ontzamelbeleid zich in een impasse. Het Wereldmuseum
zal, wil het haar beleid alsnog doorzetten, een nieuw voorstel moeten opstellen,
dat opnieuw getoetst moet worden. Het museum wil hierover in gesprek met de
commissie.
	
  
47 Leidraad voor het afstoten van museale objecten (LAMO), ICN i.s.m. NMV en VRM, november 2006
48 Visie op ontzamelen van de gemeentelijke kunstcollectie, vastgesteld in de Raadsvergadering
23 januari 2014
49 Uitvoeringsprotocol ontzamelen, idem
50 Brief College aan commissie ZOCS dd 23 september 2014
51 Advies ontzamelvoorstel Wereldmuseum, 24 november 2014, 14bb7110
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
28	
  
Financiële consequenties
Dat advies zorgt samen met het bevriezen van de collectie in het depot op korte
termijn concreet voor financiële problemen: het museum had erop gerekend dat
het depot aan de Metaalhof per januari 2015 vrij zou komen en had de huur van
het gebouw opgezegd, om zo de kosten voor huur en logistiek te besparen. De
besparing was ingeboekt om een deel van het structurele exploitatietekort (zie
Hoofdstuk Bedrijfsvoering) te dekken. Nu de ontzamelplannen niet kunnen
worden uitgevoerd, blijft de collectie in het depot en loopt de huur door.
De opbrengst uit de verkoop van de collectie, die in de visie van het museum in
de toekomst een belangrijke pijler onder de exploitatie van het museum zou
vormen, biedt geen soelaas. De gemeente vond deze bestemming te
prematuur52
en gaf geen toestemming om eventuele toekomstige opbrengsten
in de meerjarenbegroting op te nemen.53
Afstoting: de Hendra’s en de Amitabha Buddha
Het afstoten van museale objecten is, zoals eerder beschreven, aan strenge
regels en procedures gebonden. In het kader van dit onderzoek zijn twee
recente verkopen nader onderzocht: werken van de Indonesische kunstenaar
Hendra Gunawan (de ‘Hendra’s’) en de aan- en verkoop van een bronzen
Boeddha-beeld uit de Meiji-periode (de ‘Amitabha’).
In 2011 zijn twee werken van Gunawan verkocht, voor een totaalbedrag van
€ 1.118.000.54
In datzelfde jaar zijn twee beelden aangekocht: een Amitabha
Buddha en een Japans godenbeeld; beide beelden zijn geregistreerd onder
inventarisnummers VR-2011/1 en VR-2011/2 (de code VR wordt in de
collectieregistratie gebruikt voor objecten in bezit van de Stichting Vrienden van
het Wereldmuseum). De beelden zijn gefinancierd met de opbrengst van de
hierboven genoemde Hendra’s.55
De Amitabha is vervolgens in juni 2013 door
Christie's Parijs geveild, onder de vermelding ‘property sold by Friends of the
Wereldmuseum, Rotterdam’.56
In deze procedure zijn twee opvallende zaken: de eigendomsvraag en de
procedure.
Ten eerste bestaat er onduidelijkheid over het eigendom van de objecten. Zowel
de aan- als verkopen staan niet in het jaarverslag 2011 of 2012 van de Vrienden-
stichting vermeld; andere aan- en verkopen worden wel genoemd. Bovendien
blijkt uit de notulen van het bestuur van de Stichting (waarvan de
museumdirectie voorzitter was en waarin ook andere museummedewerkers
zitting hadden)57
geen besluit tot aan- of verkoop. Ook zijn de opbrengsten van
	
  
52 ‘Midden in de Stad, Cultuurplan 2013-2016, 20 december 2012; bijlage 1, p. 16
53 Brief College aan commissie JOCS, 6 november 2012
54 ‘Wereldmuseum doet goede zaken bij Christie’s’, Digitale Kunstkrant, 3 september 2011
55 Jaarverslag 2011 Wereldmuseum, p. 32
56 Website Christie’s, http://www.christies.com/lotfinder/sculptures-statues-figures/importante-
statue-de-bouddha-amitabha-en-bronze-5687022-details.aspx
57 S. Bremer was vanaf 2009 lid van het bestuur en van mei 2011 tot november 2014 voorzitter.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
29	
  
de verkopen rechtstreeks betaald aan het Wereldmuseum58
en komen zij niet
voor in de jaarrekeningen van de Vrienden-stichting. Nog afgezien van het feit
dat dat niet in overeenstemming is met geldende accountancy-regels, is de
aankoop van de Amitabha ook betaald door het museum.59
Het is dan de vraag
of het object feitelijk eigendom van de Vrienden-Stichting was en of de
vermelding door Christie’s als eigendom van de Vrienden-stichting correct is,
aangezien het beeld nooit op de balans van de Vereniging heeft gestaan en de
opbrengst naar het Wereldmuseum is overgemaakt.
Het museum bestempelt de gang van zaken als ‘administratieve fouten’.60
Het
voert in het kader van dit onderzoek te ver om de juridische consequenties van
deze omissies in beeld te brengen; dat vereist specialistische expertise.
Het tweede opvallende aspect is de procedure. Voor dit onderzoek is relevant
hoe deze verkopen zich verhouden tot de regels rond afstoting. Het museum is
gehouden aan de LAMO-voorschriften voor ontzameling. Wanneer de verkopen
in dat licht worden bezien, is de belangrijkste constatering dat behoud voor de
Collectie Nederland kennelijk geen zwaarwegende overweging is geweest. De
werken zijn weliswaar aangeboden aan collega-musea, maar voor de
marktwaarde61
– iets dat volgens de Code geen aanbeveling verdient. Ook is
nergens onderbouwd dat deze werken niet meer pasten in het beleid van het
museum. Integendeel, het gaat hier in beide gevallen om Aziatische objecten
van hoge kunsthistorische waarde – precies het gebied waarop het museum zich
als Pacific & Asian Art Museum verder wil specialiseren. Dat wordt nog eens
bevestigd door het feit dat de Amitabha Buddha pas twee jaar eerder, dus heel
recent, was aangekocht (volgens het museum omdat het achteraf niet aan het
beoogde kwaliteitsniveau voldeed).
Tot slot is de opbrengst van de verkoop, getuige een publicatie van het
museum,62
besteed aan de aanleg van een terras aan de Maas voor het
restaurant. Ook deze bestemming is niet conform de Ethische Code en de
LAMO. Daar geldt immers als één van de belangrijkste regels: opbrengsten van
afstotingsoperaties mogen alleen worden besteed aan kwaliteitsverbetering
van de collectie. De Gemeente Rotterdam heeft deze bepaling in de onlangs
vastgestelde Visie op ontzamelen weliswaar verruimd (tot ‘collectiebeleid in
brede zin’, maar wel ‘uitsluitend eenmalige investeringen die leiden tot
verbetering van de kwaliteit, het behoud en de toegankelijkheid van de collectie
	
  
58 Jaarrekening 2012 Wereldmuseum, p. 19
59 Jaarverslag 2011 Wereldmuseum, p. 32
60 Interview S. Bremer
61 Correspondentie Wereldmuseum aan Museum Volkenkunde/Rijksmuseum/Tropenmuseum, 27 maart 2013
62 Nieuwsbrief 1, 2013: 'Door enkele stukken uit de collectie van de Vrienden te verkopen heeft het
Wereldmuseum goede zaken kunnen doen. Er zal worden geïnvesteerd in het terras op de kade langs
de Maas […]'
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
30	
  
op de langere termijn’),63
maar ook in deze formulering is het moeilijk
voorstelbaar dat een horeca-terras daar onder zou vallen.
Het museum voert aan dat het hier niet om een gewoon terras gaat, maar om
een semi-museale presentatie met een aziatische uitstraling en dat, in het kader
van cultureel ondernemerschap, de opbrengsten van het terras ten goede
komen aan de collectie.
Het museum voert aan dat niet volgens de richtlijnen is gehandeld, omdat de
werken eigendom van de Vrienden-stichting waren. Nog afgezien van het feit of
dat juridisch klopt, is het de vraag of dat terecht was. De Vrienden-stichting van
het museum is lid van de Nederlandse Federatie van Museumvrienden
(NFVM).64
Deze Federatie was een van de initiatiefnemers van de Ethische
Code Commissie en heeft recent opnieuw bevestigd dat zij ‘van mening is dat de
ICOM-regels onverkort gelden voor Vrienden-verenigingen voor zover deze
beschikken over eigen (museale) collecties’.65
Het was daarom een reële
verwachting dat ook de Vrienden-stichting in ieder geval in de geest van de
Ethische Code zou handelen. Op zijn minst was meer zorgvuldigheid rond
verantwoording en procedure op zijn plaats geweest, zeker gezien de intensieve
betrokkenheid van museumedewerkers bij de gang van zaken.
Geconcludeerd mag worden dat zowel de Vrienden-stichting, bestuurd door
museummedewerkers, als het museum in deze aan- en verkopen niet zorgvuldig
en niet in de geest van de LAMO hebben gehandeld. Het museum wekt met de
snelle verkoop van de Amithaba (nog geen twee jaar na aankoop) de indruk
handel te drijven. Dat schaadt de reputatie van het museum zeer en schenkt
potentiële schenkers af. De onderbouwing en de besteding van de opbrengst
zijn niet conform geldende normen. Het museum handelt in deze casus in strijd
met de Ethische Code.
5.e Samenwerking volkenkundige collecties
De musea met volkenkundige collecties in Nederland hebben zich verenigd in de
Stichting Volkenkundige Collecties Nederland (SVCN). Doel was om onderling
af te stemmen op het gebied van museaal beleid, collectiebeleid en gezamenlijk
optreden. De SVCN was lange tijd uniek in Nederland: op geen enkel ander
collectiegebied werd door musea zo intensief samengewerkt en afgestemd. De
musea presenteerden zelfs een gezamenlijk collectieplan en bundelden hun
aankoopbudgetten. Het grote voordeel van deze intensieve samenwerking was
dat kennis en collecties makkelijk konden worden gedeeld. Dubbelingen in de
	
  
63 Visie op ontzamelen van de gemeentelijke museale collecties, 23 januari 2014, pagina 6
64 Jaarrekeningen 2011, 2012, 2013 Stichting Vrienden van het Wereldmuseum, p. 9
65 Website NFVM, 3 oktober 2014, http://www.federatievriendenmusea.nl/nfvm/41-ethische-code/155-
een-ethische-code-ook-voor-vriendenverenigingen
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
31	
  
collectie-opbouw werden voorkomen door onderling te lenen en te ruilen
alvorens werken aan te kopen, en speerpunten in collecties en expertise werden
op elkaar afgestemd.
Het Wereldmuseum heeft in 2011 zijn lidmaatschap van de SVCN opgezegd,
nadat de SVCN zijn zorgen had geuit over de (in een interview) aangekondigde
ontzamelplannen. Na enige correspondentie over en weer, die de standpunten
niet dichter bij elkaar bracht, stuurde de SVCN een brief aan de burgemeester
van Rotterdam over de plannen.66
Het museum wilde naar eigen zeggen een
einde maken aan de jarenlange gesprekken over profilering zonder dat daar
een besluit over viel, door het lidmaatschap op te zeggen en zelfstandig een
besluit te nemen.
Door de opzegging participeerde het museum niet langer in het landelijke
collectieplan en het gemeenschappelijke aankoopbudget. De plannen voor
omvorming tot een Pacific & Asian Art Museum (PAM) zijn dan ook geen
onderdeel van het landelijke beleid op het gebied van volkenkundige collecties
(‘de Volkenkundige Collectie Nederland’). Het is een reële vraag of consultatie
van en afstemming met collega-musea tot andere keuzes zou hebben geleid.
Op dit moment voert het museum gesprekken met het Nationaal Museum voor
Wereldculturen over de mogelijkheid om structureel overleg te hervatten.
5.f Conclusie
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het Wereldmuseum op dit
moment nauwelijks over voldoende (gekwalificeerde) staf beschikt om de zorg
voor de collectie naar behoren te dragen. Daarnaast houdt het museum zich,
ondanks bezwaren van medewerkers, in de omgang met de collectie niet aan
museale normen. Uit het rapport van de Erfgoedinspectie blijkt bovendien dat
op het terrein van het collectiebeheer en het bruikleenbeleid aanscherping
noodzakelijk is.
Tegelijkertijd is het museum verwikkeld in ambitieuze en omvangrijke
ontzameltrajecten, die in Nederland nog niet eerder op deze schaal zijn
aangekondigd. Zowel de plannen zelf als de manier waarop deze worden
uitgevoerd zorgen voor grote onrust bij collega-musea, verzamelaars, politiek en
publiek. Door de plannen niet af te stemmen met andere volkenkundige musea
en deze niet te betrekken bij de selectie, heeft het museum verzuimd om
draagvlak te creëren en een kans gemist om de plannen te verbeteren. De
plannen zijn door de Toetsingscommissie beoordeeld en van onvoldoende
kwaliteit bevonden.
	
  
66 Brief SVCN aan burgemeester Rotterdam, 5 augustus 2011
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
32	
  
Op deze terreinen is de conclusie gerechtvaardigd dat het museum zich in het
beheer van de collectie niet opstelt als het professionele museum van
hoogwaardige kwaliteit dat zij zegt te willen zijn. Dat is vooral het gevolg van
(beleids)keuzes van het museum zelf, al heeft de stevige bezuiniging, waardoor
het museum niet meer over voldoende personeel beschikt, de zaak niet
geholpen. Sommige van die beleidskeuzes (zoals voor het PAM-profiel) zijn door
de Gemeenteraad goedgekeurd. Andere keuzes, zoals de omgang met de
collectie en het stopzetten van de samenwerking met collega-musea, komen
voor rekening van het museum en hebben geleid tot reputatieschade.
Samengevat kan worden gesteld dat de collectie niet volgens geldende normen
en standaarden wordt beheerd en dat de presentatie en ontsluiting van de
collectie te wensen over laat.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
33	
  
6 Bedrijfsvoering en financiën
6.a Beleid Wereldmuseum
In het Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 presenteert het museum zich als
ondernemend en bedrijfseconomisch gezond. De bedrijfsvoering is en blijft ‘lean
en mean’. Er is voortdurende aandacht voor kostenbeheersing in personele en
materiële zin. Het museum is, anders dan vele andere musea, nu reeds voor een
wezenlijk deel van haar budget zelfvoorzienend en streeft ernaar om vanaf
2016 grotendeels onafhankelijk te zijn van traditionele overheidsfinanciering.
Om dat te bereiken ontwikkelt het museum een dubbele strategie: enerzijds het
vergroten van het ondernemerschap en anderzijds het (op termijn) creëren van
een kapitaalfonds uit de opbrengsten van ontzameling.
Het ondernemerschap is een belangrijk aspect in de bedrijfsvoering. Door het
bieden van de hoogste kwaliteit en exclusiviteit van het restaurant en de
banqueting wil het museum een kapitaalkrachtig publiek aan zich binden en zo
de eigen inkomsten vergroten.
De tweede pijler onder het beleid is de vorming van een fonds, om zo uit het
rendement inkomsten te genereren. Daartoe wil het museum zich concentreren
op een kerncollectie; dat reduceert de beheerskosten. De opbrengst van de af
te stoten collectie-onderdelen wordt gebruikt om het fonds te vormen.67
Het
meerjarenbeleidsplan spreekt in dit verband over een mogelijke opbrengst uit
verkoop van € 55 à 60 miljoen, waarmee een jaarlijkse beleggingsopbrengst
van circa € 2,5 miljoen zou kunnen worden gegenereerd.
Qua bewoordingen sluit dit Meerjarenbeleidsplan aan op het Rotterdamse
Cultuurplan 2013-2016 “Midden in de stad”, dat in het najaar van 2012 door de
gemeenteraad wordt vastgesteld. Ook hierin wordt gesproken over “scherpe
keuzes”, de garantie dat het culturele bestel in Rotterdam “van kwalitatief hoog
niveau is, divers in zijn aanbod”, en over een heroriëntatie op de relatie met de
marktsector.
Over het Wereldmuseum besluit de raad: “Conform het advies van de RRKC
zullen wij de subsidie aan het Wereldmuseum afbouwen. Het geadviseerde
bedrag biedt echter te weinig basis voor de majeure omslag die het museum de
komende jaren moet realiseren om commerciëler te opereren. Om deze reden
hebben wij besloten het Wereldmuseum op te nemen met een hoger dan
geadviseerd bedrag maar met de kanttekening dat we het in een periode van
vier jaar afbouwen.” Concreet betekent dit dat de jaarlijkse subsidie aan het
Wereldmuseum wordt verlaagd van € 5.041.000 in 2012 naar € 3.169.162 in
2013; een bezuiniging van € 1.871.838.
	
  
67 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 Wereldmuseum, p. 3, 8, 10
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
34	
  
Daarnaast noemde de RRKC noemde het financieringsmodel op basis van een
vermogensfonds op basis van opbrengsten uit ontzamelen ‘erg speculatief’.68
De
gemeente vond het ‘te prematuur’ en gaf hiervoor geen toestemming.69
Organisatie
De organisatorische structuur van het Wereldmuseum bestaat uit de Stichting
Wereldmuseum Rotterdam (de in 2006 verzelfstandigde dienst van de
gemeente Rotterdam) met daaronder twee BV’s, waarin de commerciële
activiteiten zijn ondergebracht. Alle drie de organisaties hebben dezelfde
eenhoofdige directie, de heer S. Bremer (zie Bijlage 3). Het financiële
management is voor alle drie de organisaties in handen van Anton Keizer.
100%
100%
Los van deze structuur staat de Stichting Vrienden van het Wereldmuseum
Rotterdam. Verderop in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de relatie met
deze Stichting.
6.b Exploitatie
Zoals gezegd moet het museum het met ingang van 2013 met ruim 1,8 miljoen
minder subsidie doen. Dat zorgt voor een structureel tekort in de exploitatie van
€ 725.000 per jaar. Zoals alle gesubsidieerde instellingen die een ander
subsidiebedrag toegezegd kregen dan gevraagd, heeft ook het Wereldmuseum
een herziene begroting ingeleverd gebaseerd op het toegezegde
subsidiebedrag.
	
  
68 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 331
69 Midden in de Stad, Cultuurplan 2013-2016, 20 december 2012; bijlage 1, p. 16
Stichting Wereldmuseum
Rotterdam
Wereldbusiness BV
Wereldmuseumwinkel BV
Stichting Vrienden van het
Wereldmuseum Rotterdam
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
35	
  
Exploitatietekort
Uit deze herziene begroting voor 2013, die op 2 september 2014 door de
Gemeente wordt goedgekeurd, blijkt dat de subsidieverlaging van ruim 1,8
miljoen in eerste instantie wordt opgevangen door een reorganisatie: 28 van de
37 medewerkers worden ontslagen. De loonkosten voor eigen personeel dalen
daarmee van € 2.025.000 naar € 632.000. Doordat het verlies aan vaste
uren gedeeltelijk wordt gecompenseerd door extra inhuur, levert dit een netto
besparing op van € 1.071.000.70
De gemeente Rotterdam stelt aanvullend een
eenmalige subsidie van € 3.923.000 voor frictiekosten beschikbaar.
Na de reorganisatie resteert er een structureel exploitatietekort van
€ 725.000. Het museum wil dit tekort dekken door de inkomsten als volgt
te verhogen:
– verhoging sponsoring (€ 100.000 meer in 2016)
– het heffen van entree bij de vaste opstelling (€ 50.000 meer in 2016)
– een hogere opbrengst uit de horeca en winkel (€ 80.000 meer in 2016)
– onttrekking aan de bestemmingsreserves (€ 295.000 in 2016).
Het museum wil de Cultuurplan-bezuiniging opvangen door de inspanningen om
middelen uit particuliere bronnen te vergaren te maximaliseren.71
Dat lijkt in de
praktijk echter tegen te vallen.
Terwijl het Cultuurplan spreekt over het creëren van een basis om commerciëler
te gaan opereren, zal in 2016 slechts 4,3% van de totale bezuiniging van
1,8 miljoen wordt gedekt door een hogere opbrengst uit commerciële activiteiten.
Wanneer ook sponsoring tot de commerciële activiteiten wordt gerekend, is dat
nog steeds een bescheiden 9,6%. Bovendien waarschuwt het museum in de
begroting dat de bezoekersaantallen mogelijk niet meer zullen stijgen, en dat
door de economische situatie de sponsorinkomsten en de inkomsten uit
banqueting kunnen teruglopen.
Ook meldt het museum in het meerjarenbeleidsplan 2013-2016 dat een
ontwikkeling naar verdere financiële zelfstandigheid bij de huidige stand van
zaken en zonder nieuwe maatregelen niet te verwachten valt. Van de horeca-
functies valt geen verdere structurele meeropbrengst te verwachten en
handhaving van het huidige succes is geen vanzelfsprekendheid.72
Tegelijkertijd wordt verder op de uitgaven bezuinigd door (een deel van de)
collectie in het museum onder te brengen en de huur van het depot aan de
Metaalhof op te zeggen; dat levert een besparing op van € 200.000 per jaar.
De verhuizing kan volgens het museum worden gerealiseerd omdat door het
	
  
70 Jaarplan 2013 Herzien, p. 7
71 Formulier ondernemerschap, Aanvraag Cultuurplan 2013-2016, p. 1
72 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 10
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
36	
  
ontslag van 28 medewerkers ruimte is vrijgekomen in het pand aan de
Willemskade en omdat door grootschalige ontzameling de omvang van de
collectie fors zal worden teruggebracht.
De inkomsten van het Wereldmuseum
De inkomsten kunnen worden onderverdeeld in de volgende categorieën:
aan de museale functie gerelateerde inkomsten (uit entreegelden,
sponsorbijdragen, vergoedingen voor rondleidingen en bruiklenen); inkomsten
uit commerciële activiteiten (zoals horeca en winkel); bijdragen van overheden
(subsidies) en bijdragen van particulieren (schenkingen).73
De onderstaande
tabel geeft een overzicht van de verschillende categorieën baten74
van de
Stichting en de BV’s, voor aftrek van lasten:
Baten 2013 2012 2011
Museale functie € 494.597
(7,2%)
€ 462.040
(5,4%)
€ 317.678
(3,5%)
Horeca en winkel € 3.130.203
(45,7%)
€ 2.980.897
(34,6%)
€ 3.541.264
(38,6%)
Subsidies
75
€ 3.200.868
(46,8%)
€ 5.132.247
(59,6%)
€ 5.294.092
(57,6%)
Overig € 21.690
(0,3%)
€ 34.918
(0,4%)
€ 30.641
(0,3%)
Totaal € 6.847.358 € 8.610.102 € 9.183.675
a. Inkomsten uit museale functie
De inkomsten uit de museale functie vormen slechts een relatief klein
percentage van de totale inkomsten van het museum: van 3,5% in 2011 tot 7,2%
in 2013. De onderstaande tabel laat een uitsplitsing zien van de verschillende
soorten inkomsten in deze categorie76
:
Inkomsten Museale functie 2013 2012 2011
Entreegelden € 408.333 € 330.788 € 205.680
Sponsoring € 72.242 € 71.257 € 74.336
Rondleidingen € 8.991 € 13.398 € 16.372
Bruiklenen € 1.750 € 15.525 € 21.290
Schoolprogramma € 3.281 € 1.122 -
Totaal € 494.597 € 432.090 € 317.678
	
  
73 Deze ontvangsten hebben vaak een eenmalig karakter en kunnen doorgaans niet voor de exploitatie
worden aangewend; ze worden verder dan ook buiten beschouwing gelaten. We gaan er van uit dat
de schenkingen die in de jaarrekeningen onder de categorie sponsorbijdragen vallen voor de exploitatie
zijn bestemd.
74 Op basis van de geconsolideerde jaarrekeningen 2011-2013
75 Exclusief subsidie frictiekosten
76
Op basis van de enkelvoudige jaarrekeningen 2011-2013.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
37	
  
Het aantal betalende bezoekers stijgt met 125% van 25.000 naar 56.000; de
inkomsten uit entreegelden laten tussen 2011 en 2013 bijna een verdubbeling
zien. Dat is mede het gevolg van de entreeheffing voor de voorheen gratis
toegankelijke vaste collectie. Dat verklaart ook de halvering van het aantal niet-
betalende bezoekers van 70.000 in 2011 naar 35.000 in 2013.
De bijdragen van sponsoren en andere incidentele bijdragen blijven constant
maar zijn relatief laag. Ter vergelijking: het Museum voor Volkenkunde in Leiden
genereerde in 2013 in totaal € 1.211.852 aan incidentele bijdragen, waarvan €
693.842 uit private middelen.77
Daarbij steekt de € 100.000 die het
Wereldmuseum in 2016 wil genereren78
mager af, zeker voor een museum dat
ondernemerschap als wezenlijk onderdeel van zijn bedrijfsvoering ziet.
Het museum voert daarbij aan dat zij sponsoring niet als ondernemerschap ziet:
ondernemerschap is diensten leveren, zoals de exploitatie van de horeca, en
niet ‘je hand ophouden’. Bovendien zullen bedrijven die diensten afnemen
(banqueting) niet snel ook sponsor worden, aldus het museum.
b. Inkomsten uit horeca en winkel
In 2011 genereerde de winkel en de horeca bijna 39% van de inkomsten. In 2013
was dit gestegen naar bijna 46%, maar deze stijging is vooral het gevolg van de
daling van de gemeentelijke subsidie: in absolute zin nemen de inkomsten uit
winkel en horeca namelijk niet toe.
Daarmee lijkt op het eerste gezicht de constatering terecht dat het museum,
zoals het in het Meerjaren-beleidsplan schrijft, inderdaad voor 40% “eigen
financier” is.79
Echter, in dit overzicht is geen rekening gehouden met de kosten
die nodig zijn om de horeca en winkel draaiende te houden, voor bijvoorbeeld
huur, personeel en inkoop. De stelling dat de museale functie voor een deel drijft
op de opbrengsten uit horeca en winkel gaat alleen op wanneer het
exploitatiesaldo van horeca en winkel positief is. Maar wanneer die kosten erbij
worden betrokken, ontstaat een ander beeld.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten van de BV's in 2013.
Onder de streep blijft er qua resultaat maar een klein bedrag over, dat voor de
Wereldbusiness BV bovendien negatief is.
Overigens maakt het museum een andere berekening, waarin de huur niet als
kosten voor de BV’s, maar als inkomsten voor de Stichting worden gezien.
Daardoor bedraagt de afdracht in 2013 (na aftrek van het negatieve resultaat
van € –6.228) van de Wereldbusiness BV aan de Stichting € 242.722.
In onderstaande tabel is deze methode niet aangehouden, omdat de huur door
de BV’s wel als kosten worden afgeboekt.
	
  
77 Jaarrekening 2013, Museum voor Volkenkunde, p. 12
78 Formulier ondernemerschap, Aanvraag Cultuurplan 2013-2016, p. 5
79 Idem, p. 1
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
38	
  
Lasten Horeca en winkel Wereldbusiness Winkel Totaal %
Omzet 2.871.653 314.648 3.186.301
Directe lasten 976.153 160.207 1.136.360 35,6
Personeelslasten 1.384.894 84.876 1.469.770 46,1
Afschrijvingen 1.740 0 1.740 0,1
Huur 249.000 26.250 275.250 8,6
Overige lasten 248.283 34.944 283.227 8,9
Rente 18.121 3.102 21.223 0,7
Totale lasten 2.878.191 309.379 3.187.570 100
Resultaat voor belasting - 6.538 5.269
Financiële situatie Museum
Uit de (geconsolideerde) jaarrekeningen blijkt over de jaren 2011 t/m 2013 een
structureel exploitatietekort en een afnemend eigen vermogen. De solvabiliteit
daalt tussen 2011 en 2013 van 52% naar 37% in 2013. Er zijn geen langlopende
schulden, maar wel valt op dat de post crediteuren op 31 december 2013 sterk is
toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor, namelijk van € 839.252 ultimo
2012 naar € 1.474.410 ultimo 2013. Hiermee correspondeert een toename van
de liquide middelen van € 1,3 miljoen ultimo 2012 naar € 2,2 miljoen ultimo 2013.
Volgens het museum is dit het gevolg van een meningsverschil over de huur van
het pand aan de Willemskade.80
Op 7 april 2014 wordt een schikking getroffen
met de verhuurder (de Gemeente Rotterdam), waarna het museum een bedrag
van € 631.236 aan achterstallige huur betaalt. Het hogere balanstotaal en de
daling in solvabiliteit in 2013 zijn dus voor een belangrijk deel tijdelijk geweest.
	
  
80 Interview S. Bremer, februari 2015
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
39	
  
Wereldmuseum 2013 2012 2011
Exploitatie
Baten
81
€ 10.763.910 € 8.610.102 € 9.183.675
Lasten € 10.955.355 € 8.820.030 € 9.288.409
Exploitatiesaldo € - 191.445 € - 108.299 € - 104.734
Balans
Eigen vermogen € 1.793.821 € 1.985.266 € 2.193.565
Balanstotaal € 4.828.237 € 4.039.960 € 4.163.763
Solvabiliteit 37% 49% 52%
De verwachting voor 2014 ziet er nog ongunstiger uit. Op basis van de 3e
kwartaalrapportage verwacht het museum een negatief exploitatiesaldo van
€ – 864.270. Dat is hoger dan in de herziene begroting was voorzien; volgens
het museum als gevolg van tegenvallende bezoekersaantallen, waardoor de
inkomsten uit entree en de winkel lager zijn dan verwacht.
6.c Financiële relatie met de BV’s
De aan het Wereldmuseum verbonden BV’s vormen een belangrijk onderdeel
van het ondernemerschap en een pijler onder het beleid van het museum. Uit
deze activiteiten haalt het museum naar eigen zeggen een substantieel deel van
zijn inkomsten.
Om vast te stellen of het verlies in 2013 geen incident was en welke bijdrage de
BV’s daadwerkelijk leveren aan de exploitatie van het museum zijn de resultaten
van de BV’s ook over de voorgaande jaren nader onderzocht.82
In de
onderstaande tabel zijn van beide BV’s zowel de resultaten als de eigen
vermogenspositie over de jaren 2011 tot en met 2013 weergegeven.
	
  
81 Inclusief frictiekosten in 2013, exclusief inkomsten uit verkoop kunstwerken in 2012 en 2011.
82 BV’s moeten jaarlijks een jaarrekening deponeren bij de Kamer van Koophandel. Als zg. kleine
rechtspersonen is een verkorte balans en beperkte toelichting genoeg; er hoeft geen accountants-
verklaring te worden toegevoegd. Voor de BV’s zijn in 2013 jaarrekeningen opgesteld door de eigen
accountant op basis van een zogenaamde samenstellingsopdracht. De accountant heeft zich daarbij
gebaseerd op de door de directie verstrekte gegevens, maar geeft geen verklaring omtrent de
getrouwheid van de jaarrekening.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
40	
  
2013 2012 2011
Wereldbusiness BV
Netto omzet 2.871.653 2.830.588 3.287.867
Resultaat voor rente en belastingen 11.583 - 25.625 87.040
Netto resultaat - 2.688 - 31.308 88.642
Eigen vermogen - 15.996 - 13.308 106.642
Wereldmuseumwinkel BV
Netto omzet 314.648 338.247 261.910
Resultaat voor rente en belastingen 8.371 5.264 - 54.493
Netto resultaat 3.540 2.423 - 57.509
Eigen vermogen 5.964 2.424 - 76.374
De winst (het netto resultaat) van de Wereldmuseumwinkel bedroeg in 2013
1,25 % van de omzet. De winst van de Wereldmuseumwinkel is in de jaarrekening
van de Wereldbusiness BV verwerkt als aandeel in het resultaat van
deelnemingen.
Het negatieve resultaat van de Wereldbusiness BV over 2013 van € - 2.688
werd onder andere veroorzaakt door een negatief resultaat uit de horeca-
activiteiten (€ - 6.228), dat gedeeltelijk werd gecompenseerd door de
opbrengst uit de winkel. De netto omzet van de horeca-activiteiten bedroeg €
2.871.653,-, zodat het winstpercentage -0,2% bedroeg. Tegelijkertijd maakt de
tabel duidelijk dat het bedrijfsresultaat vóór rente en belastingen van de
Wereldbusiness BV in 2013 nog € 11.583 bedroeg. Dat er toch verlies werd
gemaakt werd veroorzaakt doordat er € 19.050 aan rente aan de Stichting
Wereldmuseum werd betaald.
Uit de jaarrekeningen wordt ook duidelijk dat de Wereldbusiness BV in 2011
een winst boekte van € 88.642. Doordat de winst als dividend aan de Stichting
Wereldmuseum werd uitgekeerd, werd door het verlies van € 31.308 in 2012
het eigen vermogen van de BV negatief. Doordat in 2013 opnieuw een verlies
werd geleden verslechterde de vermogenspositie nog verder.
De Wereldmuseumwinkel sloot 2011 af met een negatief eigen vermogen van
€ 76.374. Het eigen vermogen werd in 2012 positief beïnvloed door een dotatie
aan de agioreserve van € 76.375, zodat het eigen vermogen per saldo weer op
nul uitkwam. De bescheiden positieve exploitatieopbrengsten in 2012 en 2013
werden aan het eigen vermogen toegevoegd.
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
41	
  
Gelet op het verlies van Wereldbusiness BV in 2013 en het negatieve eigen
vermogen dat gefinancierd is door Stichting Wereldmuseum spreekt de
accountant op pagina 4 van de jaarrekening over een “onzekerheid van
materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de
continuïteitsveronderstelling van de vennootschap”.
In het bij de KvK gedeponeerde jaarbericht wordt op p. 2 vermeld dat de
continuïteit gewaarborgd wordt doordat de vennootschap voor 2014 een
positieve cashflow verwacht. “Echter, gezien de financiële positie van de
vennootschap is haar voortbestaan onzeker. Een duurzame voortzetting van de
bedrijfsvoering is echter niet onmogelijk”.
Resultaat uit deelnemingen
In 2013 en 2012 leed de Wereldbusiness BV een verlies van respectievelijk
€ – 2.688 en € – 31.308.83
De bijdrage aan het resultaat van de Stichting was
dus negatief, terwijl voor 2013 een winst van € 110.000 was begroot.
Daarnaast blijkt dat de Stichting het negatieve eigen vermogen dat door de
verliezen bij de BV’s ontstond, voor een totaalbedrag van € 92.371
aanzuiverde.84
Aan het eigen vermogen (agio) van de Museumwinkel werd
€ 76.375 toegevoegd, aan het eigen vermogen van de Wereldbusiness BV
€ 15.996. Ook in deze zin is er dus sprake van een negatieve bijdrage van
de BV’s aan de exploitatie van het museum. Onder de financiële vaste activa
van de Stichting Wereldmuseum vertegenwoordigden de deelnemingen in
groepsmaatschappijen derhalve op de balansdatum 31 december 2013 een
waarde van nul.
Geconcludeerd mag worden dat de BV’s uit de winst geen resultaat bijdragen
aan de exploitatie van het Wereldmuseum. Integendeel, het museum moest zelfs
verliezen compenseren.
Andere opbrengsten
Behalve de winst of verlies ontvangt de Stichting ook andere inkomsten uit de
BV’s, in de vorm van vergoedingen voor huur, schoonmaak, personeel/
organisatie en financiële administratie.85
Voor de Wereldbusiness BV bedraagt
deze vergoeding € 37.500 per maand, dus € 450.000 per jaar. De
Wereldmuseumwinkel BV betaalt voor deze diensten € 12.150 per kwartaal, dus
€ 48.600 per jaar. In de jaarrekening 2013 van de Stichting Wereldmuseum
worden deze inkomsten verantwoord onder de posten “verhuur” van € 275.260
en de post “detachering personeel” van € 115.200.86
De BV’s droegen in 2013
dus € 490.600 bij aan de exploitatie van het museum. Daarbij moet wel
worden opgemerkt dat voor deze vergoeding ook werkzaamheden worden
verricht, die anders niet uitgevoerd zouden hoeven worden.
	
  
83 Enkelvoudige jaarrekening 2013 Stichting Wereldmuseum, aandeel in resultaat van deelnemingen, p. 25
84 Enkelvoudige balans 2013 Stichting Wereldmuseum, p. 28
85 Jaarrekening 2013 Wereldbusiness BV, p. 20
86 Jaarrekening 2013 Wereldmuseum, p. 34
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
42	
  
Relevant is of deze bedragen proportioneel zijn. In de onderstaande tabel zijn
de functies van het gebouw aan de Willemskade gesplitst in drie functies:
tentoonstelling, horeca en winkel. Het gebouw heeft een vloeroppervlak van
7.119 m2
. De algemene ruimten en de kantoren nemen hiervan bijna de helft in
beslag.
Ruimtegebruik
Willemskade
m2
% totale
ruimte
% nuttige
ruimte
% huur-
kosten
% schoon-
maak
Tentoonstelling/ depot 2.352 33,1% 64% 67% 40%
Horecafunctie 1.124 15,8% 31% 30% 57%
Winkel 181 2,5% 5% 3% 3%
Kantoren 834 11,7%
Algemene ruimte 2.628 36,9%
Totaal 7.119 100% 100% 100% 100%
Van de overgebleven nuttige ruimte wordt 64% in beslag genomen door
tentoonstellingsruimte, 31% door de horecafunctie en 5% door de winkel.
Wanneer de huurkosten van het pand (€ 853.914) in beschouwing worden
genomen, blijkt dat de horeca voor 29% bijdraagt aan de huur en de winkel 3%;
deze bedragen zijn dus vrijwel naar rato van het ruimtegebruik. Van de
schoonmaakkosten wordt 57% toegerekend aan de horecafunctie, wat
verklaard kan worden uit het intensievere gebruik van deze ruimtes.
Communicerende vaten
Het resultaat van de BV’s (en daarmee van de Stichting) wordt bovendien
beïnvloed door discretionaire bevoegdheden in de toerekening van de kosten.
Zo verzoekt de directie van de Stichting op 27 maart 2013 aan de Raad van
Toezicht87
om met terugwerkende kracht de huur van de beide BV’s te
verminderen, waardoor verliezen bij de BV’s over 2012 worden omgezet in winst.
Bij de Wereldmuseumwinkel wordt een verlies van € - 12.161 door de
huurverlaging van € 15.750 omgezet in een winst van € 2.423. Bij de
Wereldbusiness BV wordt een berekend verlies van € 183.131 door een
huurverlaging van € 149.400 beperkt tot een verlies van € - 31.308. Deze
laatste bedragen komen overeen met de gedeponeerde stukken. Volgens het
museum was de reden voor de huurverlaging de economische situatie.
De onderlinge resultaten worden daarnaast nog beïnvloed door leningen van de
Stichting aan de BV's waarover de BV's rente aan de Stichting betalen. Stichting
Wereldmuseum had op 31 december 2013 € 327.369 aan vorderingen op de
BV’s, onder andere in de vorm van verstrekte leningen, waarover 6,35% rente
	
  
87 Notulen Raad van Toezicht 27 maart 2013
 
	
  
Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015	
  
43	
  
werd berekend. Het rentepercentage is opvallend hoog, maar is volgens het
museum marktconform. In de jaarrekening wordt opgemerkt dat de schuld
binnen 30 dagen wordt voldaan.88
Ultimo 2012 bedroeg het bedrag aan
vorderingen € 175.241. De Wereldmuseumwinkel had ultimo 2012 een vordering
van € 10.922 op Wereldbusiness BV en ultimo 2013 een schuld van € 1.233 aan
het moederbedrijf.
Deze gang van zaken maakt duidelijk dat de BV’s waarschijnlijk niet in staat
zouden zijn om zelfstandig voort te bestaan zonder de aanwezigheid van een
moederbedrijf, zoals in dit geval Stichting Wereldmuseum Rotterdam, dat bereid
is om bij het ontstaan van tekorten waar nodig bij te springen (volgens het
museum omdat een aanzienlijk deel van de huurkosten van de Willemskade door
de BV’s worden bijgedragen).
De onderlinge relaties, zoals de leningen, maken het moeilijk om een reëel beeld
te krijgen van hoe de BV’s het als zelfstandige ondernemingen zouden doen. Dat
geldt ook voor de toerekening van kosten. Zo was de winkel in 2011 zwaar
verliesgevend, maar was met 3 personeelsleden wel verantwoordelijk voor 13%
(€ 8.207) van de reis- en verblijfkosten van de drie organisaties samen (73
personeelsleden) van € 64.815. Deze relatief hoge kosten worden volgens het
museum verklaard doordat in het buitenland inkopen zijn gedaan.
6.d Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam
De doelstelling van de Stichting luidt “het verlenen van steun aan de
instandhouding van het Wereldmuseum te Rotterdam en al hetgeen daarmee
samenhangt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”89
Dergelijke Vrienden-stichtingen
zijn gebruikelijk in het museale veld; behalve financiële steun zijn ze ook bedoeld
om het maatschappelijke draagvlak te versterken en ambassadeurs aan het
museum te binden.
Er is geen formele bestuurlijke invloed van het museum op de Stichting Vrienden.
Echter, het bestuur bestond van 1 januari 2012 tot 15 januari 2015 uit drie leden,
waarvan twee in die periode ook werkzaam zijn bij het museum.90
Ook de
directeur van het museum was van 2009 tot eind 2014 lid van het bestuur.91
De
beide medewerkers van het Wereldmuseum traden op 15 januari 2015 uit het
bestuur en werden vervangen door vier nieuwe bestuursleden, die niet in dienst
zijn van het museum.92
	
  
88 Jaarrekening Wereldbusiness BV 2013 p. 19; jaarrekening Wereldmuseumwinkel BV 2013
p. 15, jaarrekening Stichting Wereldmuseum 2013 p. 28.
89 Statuten Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam, 2005
90 Mw. W.M. Kleintunte-Caliezi (secretaris; als secretariaatsmedewerker werkzaam bij het Wereldmuseum)
en T. Keizer (penningmeester; werkzaam als hoofd bedrijfsvoering van het Wereldmuseum)
91 Vanaf 10 febuari 2009, van mei 2011 tot 4 november 2014 als voorzitter.
92 Voorzitter dhr. E. Boertien, secretaris mw. P.D.T. van Houte, penningmeester mw. M.E.H. Dumont,
lid mw. N.M. Berkhemer
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714
Rapport Luiten 15bb002714

Más contenido relacionado

Similar a Rapport Luiten 15bb002714

Een collectieplan voor openbare bibliotheken in Oost-Vlaanderen
Een collectieplan voor openbare bibliotheken in Oost-VlaanderenEen collectieplan voor openbare bibliotheken in Oost-Vlaanderen
Een collectieplan voor openbare bibliotheken in Oost-Vlaanderen
Jan Van Hee
 
Rapport-Onderzoeks-en-Adviesteam-TivoliVredenburg
Rapport-Onderzoeks-en-Adviesteam-TivoliVredenburgRapport-Onderzoeks-en-Adviesteam-TivoliVredenburg
Rapport-Onderzoeks-en-Adviesteam-TivoliVredenburg
Rob Kramer
 
ZZM-Collectieplan20132016-def-online
ZZM-Collectieplan20132016-def-onlineZZM-Collectieplan20132016-def-online
ZZM-Collectieplan20132016-def-online
Kris Callens
 
[Route 14] Minder Vis, Meer Hengels
[Route 14] Minder Vis, Meer Hengels[Route 14] Minder Vis, Meer Hengels
[Route 14] Minder Vis, Meer Hengels
Muthing
 
[Pt Wo] Maak Kennis Met De Regio
[Pt Wo] Maak Kennis Met De Regio[Pt Wo] Maak Kennis Met De Regio
[Pt Wo] Maak Kennis Met De Regio
Muthing
 

Similar a Rapport Luiten 15bb002714 (20)

Een collectieplan voor openbare bibliotheken in Oost-Vlaanderen
Een collectieplan voor openbare bibliotheken in Oost-VlaanderenEen collectieplan voor openbare bibliotheken in Oost-Vlaanderen
Een collectieplan voor openbare bibliotheken in Oost-Vlaanderen
 
Het beleid van het Rijksarchief inzake bedrijfsarchieven (Johan Dambruyne)
Het beleid van het Rijksarchief inzake bedrijfsarchieven (Johan Dambruyne)Het beleid van het Rijksarchief inzake bedrijfsarchieven (Johan Dambruyne)
Het beleid van het Rijksarchief inzake bedrijfsarchieven (Johan Dambruyne)
 
Naar een collectieplan in 6 stappen
Naar een collectieplan in 6 stappenNaar een collectieplan in 6 stappen
Naar een collectieplan in 6 stappen
 
WMR revitalisering
WMR revitaliseringWMR revitalisering
WMR revitalisering
 
20210510 selectie nl_gl_vdef_publicatie
20210510 selectie nl_gl_vdef_publicatie20210510 selectie nl_gl_vdef_publicatie
20210510 selectie nl_gl_vdef_publicatie
 
Collectiebeleidsplanning (Overlegplatform voor erfgoedbibliotheken 2015)
Collectiebeleidsplanning (Overlegplatform voor erfgoedbibliotheken 2015)Collectiebeleidsplanning (Overlegplatform voor erfgoedbibliotheken 2015)
Collectiebeleidsplanning (Overlegplatform voor erfgoedbibliotheken 2015)
 
Pi Eindverslag 4 Feb 2010
Pi Eindverslag 4 Feb 2010Pi Eindverslag 4 Feb 2010
Pi Eindverslag 4 Feb 2010
 
Brochure StadsCampus
Brochure StadsCampusBrochure StadsCampus
Brochure StadsCampus
 
Rapport-Onderzoeks-en-Adviesteam-TivoliVredenburg
Rapport-Onderzoeks-en-Adviesteam-TivoliVredenburgRapport-Onderzoeks-en-Adviesteam-TivoliVredenburg
Rapport-Onderzoeks-en-Adviesteam-TivoliVredenburg
 
Guy de Sevaux, Invest NL
Guy de Sevaux, Invest NLGuy de Sevaux, Invest NL
Guy de Sevaux, Invest NL
 
ZZM-Collectieplan20132016-def-online
ZZM-Collectieplan20132016-def-onlineZZM-Collectieplan20132016-def-online
ZZM-Collectieplan20132016-def-online
 
Wissel van de wacht. FARO, erfgoedbibliotheken en depotbeleid. (Overlegplatfo...
Wissel van de wacht. FARO, erfgoedbibliotheken en depotbeleid. (Overlegplatfo...Wissel van de wacht. FARO, erfgoedbibliotheken en depotbeleid. (Overlegplatfo...
Wissel van de wacht. FARO, erfgoedbibliotheken en depotbeleid. (Overlegplatfo...
 
Richting een resilient rotterdam
Richting een resilient rotterdamRichting een resilient rotterdam
Richting een resilient rotterdam
 
101103 3 Status Light Rec Jeroen Bartels, Light Rec
101103 3 Status Light Rec   Jeroen Bartels, Light Rec101103 3 Status Light Rec   Jeroen Bartels, Light Rec
101103 3 Status Light Rec Jeroen Bartels, Light Rec
 
Presentatie richard slotman en rolf bossert
Presentatie richard slotman en rolf bossertPresentatie richard slotman en rolf bossert
Presentatie richard slotman en rolf bossert
 
[Route 14] Minder Vis, Meer Hengels
[Route 14] Minder Vis, Meer Hengels[Route 14] Minder Vis, Meer Hengels
[Route 14] Minder Vis, Meer Hengels
 
[Pt Wo] Maak Kennis Met De Regio
[Pt Wo] Maak Kennis Met De Regio[Pt Wo] Maak Kennis Met De Regio
[Pt Wo] Maak Kennis Met De Regio
 
Gastcollege bibliotheekschool Gent mei 2016[automatisch opgeslagen]
Gastcollege bibliotheekschool Gent mei 2016[automatisch opgeslagen]Gastcollege bibliotheekschool Gent mei 2016[automatisch opgeslagen]
Gastcollege bibliotheekschool Gent mei 2016[automatisch opgeslagen]
 
Presentatie sia informatiebijeenkomst 16 december 2014
Presentatie sia informatiebijeenkomst 16 december 2014Presentatie sia informatiebijeenkomst 16 december 2014
Presentatie sia informatiebijeenkomst 16 december 2014
 
Samen sterk. Op weg naar een geïntegreerde digitale ontsluiting van de collec...
Samen sterk. Op weg naar een geïntegreerde digitale ontsluiting van de collec...Samen sterk. Op weg naar een geïntegreerde digitale ontsluiting van de collec...
Samen sterk. Op weg naar een geïntegreerde digitale ontsluiting van de collec...
 

Más de publieksactiewmr

Más de publieksactiewmr (6)

2011 vrienden jaarrekening
2011 vrienden jaarrekening2011 vrienden jaarrekening
2011 vrienden jaarrekening
 
Projectplan kerncollectie, 2008
Projectplan kerncollectie, 2008 Projectplan kerncollectie, 2008
Projectplan kerncollectie, 2008
 
Collectiebeleidsplan 2009 - 2012
Collectiebeleidsplan 2009 - 2012Collectiebeleidsplan 2009 - 2012
Collectiebeleidsplan 2009 - 2012
 
Aanvraag Cultuurplan 2009-2012
Aanvraag Cultuurplan 2009-2012Aanvraag Cultuurplan 2009-2012
Aanvraag Cultuurplan 2009-2012
 
Beschikking tweede Wob-verzoek
Beschikking tweede Wob-verzoek Beschikking tweede Wob-verzoek
Beschikking tweede Wob-verzoek
 
Papoeakunst in rijksmuseum
Papoeakunst in rijksmuseumPapoeakunst in rijksmuseum
Papoeakunst in rijksmuseum
 

Rapport Luiten 15bb002714

  • 1.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   1   Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam april 2015 Gitta Luiten in opdracht van de Gemeente Rotterdam
  • 2.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   2   Inhoudsopgave 1 Opdracht 3 1.a Onderzoeksopzet 3 1.b Kaders 4 2 Samenvatting en conclusies 5 2.a Conclusies Museale functie 5 2.b Conclusies Collectie 5 2.c Conclusies Bedrijfsvoering en financiën 6 2.d Eindconclusies 8 3 Toetsingskader 10 3.a Gemeentelijk beleid 10 3.b Museale normen 10 3.c Andere relevante normen 12 4 Museale functie 13 4.a Beleid Wereldmuseum 13 4.b Ontsluiting: presentatie, onderzoek en educatie 15 4.c Publiek 20 4.d Conclusie 21 5 Collectie 22 5.a Beleid Wereldmuseum 22 5.b Beheer 22 5.c Bruikleenbeleid 24 5.d Ontzamelen 26 5.e Samenwerking volkenkundige collecties 30 5.f Conclusies 31 6 Bedrijfsvoering en financiën 33 6.a Beleid Wereldmuseum 33 6.b Exploitatie 34 6.c Financiële relaties met de BV’s 39 6.d Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam 43 6.e Cultural Governance 44 6.f Conclusies 46 Bijlagen: Gebruikte documentatie 48 Verantwoording 51 KvK-registratie Stichting Wereldmuseum en BV’s 52
  • 3.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   3   1 Opdracht Naar aanleiding van signalen van verschillende zijden, waaronder recente publicaties in landelijke media, zijn in de gemeentelijke politiek en het museale veld vragen gerezen over het beleid van het Wereldmuseum, met name over het bruikleen- en presentatiebeleid, de voorgenomen ontzamelingen, de financiële positie van het museum en de verhouding tot gerelateerde organisaties (Wereldbusiness BV en Wereldmuseumwinkel BV). Ook bleek dat het museum niet meer over een bevoegde Raad van Toezicht beschikt. Het College van B&W van Rotterdam heeft daarop besloten een extern onderzoek te laten doen naar het functioneren van het Wereldmuseum. Tegelijkertijd heeft de Gemeenteraad de Rotterdamse Rekenkamer verzocht onderzoek te doen naar de naleving van de bij de verzelfstandiging in 2005 gemaakte afspraken tussen het Wereldmuseum en de Gemeente Rotterdam. Dit onderzoek verschijnt naar verwachting in april 2015. Beide onderzoeken zijn onafhankelijk van elkaar uitgevoerd. 1.a Onderzoeksopzet Dit onderzoek is een quick scan van de actuele stand van zaken van de bestuurlijke en financiële organisatie, de bedrijfsvoering, het beheer van de collectie en het functioneren in het museale veld. Het is nadrukkelijk geen historische reconstructie. Dit rapport geeft een feitelijk overzicht van het functioneren van het Wereldmuseum op de drie onderstaande gebieden in relatie tot professionele normen, de museale praktijk en het gemeentelijk beleid. Uitvoering van de museale functie De Gemeente Rotterdam subsidieert de Stichting Wereldmuseum omdat zij hecht aan een dergelijke voorziening in de stad. Zij verwacht daarvoor een professioneel museum dat die functie op kwalitatief hoogwaardig niveau vervult. Relevante vragen in dit perspectief zijn: hoe voert het museum in globale zin de kerntaken op het gebied van museaal beleid uit (ontsluiting, presentatie, publieksbeleid en educatie)? Dit in relatie tot het Beleidsplan (inclusief de subsidiebeschikking), het gemeentelijk beleid, museale normen en het cultureel ondernemerschap zoals dat de laatste jaren is ontwikkeld. Omgang met de collectie De Gemeente Rotterdam is eigenaar van een groot deel van de collectie van het Wereldmuseum. Hoe gaat het museum om met de haar toevertrouwde collecties? Handelt zij daarbij volgens museale normen en het gemeentelijk beleid? In dit kader zijn met name het beleid rond afstoting en ontzamelbeleid,
  • 4.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   4   bruikleenverkeer, verwerving en landelijke afstemming relevant. Voor een aantal aspecten van het collectie-beheer (bruikleenverkeer en registratie) is specialistische kennis noodzakelijk. Daarom is de Erfgoedinspectie gevraagd deze aspecten te onderzoeken. Het onderzoek van de Erfgoedinspectie is inmiddels afgerond; de belangrijkste conclusies zijn in dit rapport opgenomen. Financiën en bedrijfsvoering De Gemeente Rotterdam wil inzicht in de actuele stand van zaken rond de financiële positie van het museum, de vooruitzichten voor de komende jaren en de financiële continuïteit. Voldoet de bedrijfsvoering van het museum aan algemeen aanvaarde normen op de terreinen van organisatie, functiescheiding, personeel, directie en toezicht, financieel beheer en huisvesting? Hoe zijn de personele en financiële relaties tussen de Stichting Wereldmuseum en de gerelateerde organisaties? 1.b Kaders Het onderzoek vond plaats van december 2014 tot en met februari 2015. Voor elk van de te onderzoeken terreinen is een uitgebreid feitenonderzoek uitgevoerd op basis van openbare en interne documenten, interviews met (ex)medewerkers van het museum, collega-musea, brancheorganisaties, commissies en andere betrokkenen. Het onderzoek richtte zich op een beperkte periode en had tot doel om een beeld te geven van de actuele situatie van het museum. Waar relevant, bijvoorbeeld voor vergelijkingen of het zichtbaar maken van trends, is ouder materiaal onderzocht.
  • 5.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   5   2 Samenvatting en conclusies Dit onderzoek is een quick scan van de actuele stand van zaken van het functioneren van het Wereldmuseum Rotterdam, in relatie tot professionele normen, de museale praktijk en het gemeentelijk beleid. 2.a Museale functie Samengevat kan worden gesteld dat voor een belangrijk deel van de museale functie het museum niet opereert volgens de gebruikelijke museale standaard (zie Hoofdstuk 3 voor normen). Het ontbreken van een eigen museale staf wordt zichtbaar in de ontsluiting en presentatie van de collectie, die minimaal is: publieksbegeleiding op zaal is schaars, er wordt geen onderzoek meer naar de collectie gedaan en er is geen actief beleid op het terrein van educatie, toch een van de speerpunten van het gemeentelijk cultuurbeleid. Het tentoonstellingsbeleid is niet geworteld in de eigen collectie, maar leunt vooral op bruiklenen van elders. Daarnaast heeft het museum zich door de intensieve betrokkenheid van handelaren en verzamelaars bij de museale kernfuncties kwetsbaar gemaakt voor de schijn van belangenverstrengeling. Het streven van het museum om onafhankelijk te worden van subsidie wordt ook zichtbaar in het publieksbeleid: het museum richt zich op een specifiek deel van de Rotterdamse bevolking, namelijk kapitaalkrachtigen. Deze keuze heeft niet geleid tot hogere inkomsten uit museumbezoek. Integendeel, de bezoekcijfers dalen. Deze conclusies roepen de vraag op of de Gemeente Rotterdam, die het museum subsidieert op basis van het beheer van de Rotterdamse collectie en als onderdeel van de culturele infrastructuur van de stad, hiermee voldoende wordt bediend. De eigen collectie is immers beperkt zichtbaar, de ontsluiting is minimaal, het museum handelt niet volgens de Ethische code en richt zich op een beperkt deel van de Rotterdamse bevolking. De verwachting van de Gemeente dat het een kwalitatief hoogwaardig museum subsidieert dat opereert op basis van professionele standaarden, lijkt derhalve niet te worden ingelost. 2.b Collectie Met betrekking tot de collectie kan worden geconcludeerd dat het Wereldmuseum op dit moment nauwelijks over voldoende (gekwalificeerde) staf beschikt om de zorg voor de collectie naar behoren te dragen. Er zijn geen conservatoren meer in dienst en er wordt geen onderzoek naar de collectie
  • 6.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   6   meer verricht. Daarnaast houdt het museum zich, ondanks bezwaren van medewerkers, in de omgang met de collectie niet aan museale normen. Uit het rapport van de Erfgoedinspectie blijkt bovendien dat op het terrein van het collectiebeheer en het bruikleenbeleid aanscherping noodzakelijk is. Tegelijkertijd is het museum verwikkeld in ambitieuze en omvangrijke ontzameltrajecten, die in Nederland nog niet eerder op deze schaal aan de orde zijn geweest. Zowel de plannen zelf als de manier waarop deze werden gepresenteerd zorgen voor grote onrust bij collega-musea, verzamelaars, politiek en publiek. Door de plannen niet af te stemmen met andere volkenkundige musea en deze niet te betrekken bij de selectie, heeft het museum verzuimd om draagvlak te creëren en een kans gemist om de plannen te verbeteren. De plannen zijn door de Toetsingscommissie Ontzamelen Rotterdam beoordeeld en onvoldoende bevonden. Ook hier geldt dat het museum zich in het beheer van de collectie niet opstelt als het professionele museum dat zij zegt te willen zijn. Dat is vooral het gevolg van de (beleids)keuzes van het museum zelf, al heeft de stevige bezuiniging voor de periode 2013-2016 niet geholpen. Sommige van die beleidskeuzes (zoals voor het PAM-profiel) zijn door de Gemeenteraad goedgekeurd. Andere keuzes, zoals de omgang met de collectie en het stopzetten van de samenwerking met collega-musea, komen voor rekening van het museum en hebben geleid tot reputatieschade. Samengevat kan worden gesteld dat de collectie niet volgens geldende normen en standaarden wordt beheerd en dat de presentatie en ontsluiting van de collectie te wensen over laat. 2.c Bedrijfsvoering en financiën Falend business model De belangrijkste conclusie is dat het business model van het museum, waarbij de winst uit horeca en de winkel een substantiële bijdrage leveren aan het voortbestaan van het museum en op termijn zelfs aan verregaande onafhankelijkheid van subsidie, in de praktijk niet wordt waar maakt. Beide BV’s draaien verlies en moeten worden ondersteund door het museum, in plaats van andersom. De accountant zet in de jaarrekening 2013 vraagtekens bij de continuïteits-veronderstelling van de Wereldbusiness BV. Het museum ontvangt wel inkomsten uit vergoedingen, maar een deel daarvan vloeit terug naar de BV’s om verliezen te compenseren. Een belangrijke pijler van het beleid is daarmee niet effectief gebleken. Dat ook het museum zich bewust is van deze situatie blijkt uit de herziene begroting: het museum verwacht daarin dat in 2016 slechts 4,3% van de bezuiniging wordt gedekt door een hogere opbrengst uit commerciële activiteiten. Daarnaast waarschuwt het museum dat de bezoekersaantallen
  • 7.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   7   mogelijk niet zullen stijgen en dat de inkomsten uit sponsoring en banqueting kunnen teruglopen. Die verwachting wordt bevestigd door de geprognotiseerde cijfers over 2014. Continuïteit Dat zet serieuze vraagtekens bij de continuïteit van het museum. Het lijkt er niet op dat het museum, ondanks de eigen rooskleurige verwachtingen, in staat zal zijn om de subsidieverlaging te compenseren met de aangekondigde hogere inkomsten of lagere kosten. Dat resulteert in een toenemend exploitatietekort. Zoals eerder aangegeven is het museum onderbezet; verdere bezuinigingen op loonkosten zijn niet mogelijk. De bezuiniging op het depot aan de Metaalhof lijkt vooralsnog niet te kunnen worden geëffectueerd. Het substantieel verhogen van de inkomsten is niet waarschijnlijk. De bezoekersaantallen dalen (mede als gevolg van minder wisseltentoonstellingen) en de inkomsten uit sponsoring en horeca zullen naar verwachting niet stijgen. Om de bezuiniging te compenseren zouden ofwel de bezoekersaantallen moeten vervijfvoudigen, ofwel zou de omzet van de horeca moeten verdubbelen zonder hogere kosten. Beide opgaven zijn niet realistisch. Ondoorzichtig De structuur met een stichting en BV’s is niet ongebruikelijk en op zich ook niet problematisch. De verantwoording, via een geconsolideerde jaarrekening, maakt de financiële resultaten voor anderen dan financiële deskundigen echter niet erg transparant. Daardoor blijven de resultaten en onderlinge financiële relaties tussen de Stichting en de BV’s ondoorzichtig. Dat is onwenselijk voor een organisatie die met publiek geld wordt gefinancierd en die een publieke collectie beheert. Dat wordt versterkt door het feit dat alle drie de organisaties worden geleid door dezelfde directie en financieel management. Niet alleen maakt dat het makkelijk(er) om met opbrengsten te schuiven, het creëert ook een prikkel om de resultaten gunstig te presenteren, zoals bijvoorbeeld in het geval van de huurverlaging achteraf om zo verliezen bij de BV’s te compenseren. Tot slot is gebleken dat het museum zich op verschillende gebieden niet hield aan de Code Cultural Governance en bovendien onvoldoende gevoelig was voor (de schijn van) belangenverstrengeling. Al met al is de financiële situatie van het museum zorgelijk. Het uitblijven van (voldoende) opbrengsten uit de BV’s, gevolgd door de forse subsidieverlaging, lijken het museum de das om te doen, zonder dat er haalbare oplossingen in het verschiet liggen.
  • 8.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   8   2.d Eindconclusie Uit dit onderzoek blijkt dat het Wereldmuseum gevangen zit in een neerwaartse spiraal. Het beschikt over een omvangrijke collectie, waarvan delen van unieke kwaliteit zijn. De collectie is grotendeels eigendom van de Gemeente Rotterdam, maar wordt slechts beperkt getoond en ook op andere manieren nauwelijks ontsloten. Daarmee is het museum, dat ooit voorloper was op educatief gebied, verworden tot een middelmatig functionerend museum dat zwaar leunt op een beperkt programma en bruiklenen van derden. Dat heeft zijn effect op het publiek en de samenleving niet gemist: de bezoekcijfers dalen en sponsoring komt amper binnen. Dat is het gevolg van beleidskeuzes van het museum zelf. De aandacht is de afgelopen jaren vooral gericht geweest op de verdienfuncties: het restaurant en de banqueting. De collectie en de museale functie zijn daaraan in aandacht, middelen en belang ondergeschikt geraakt. De primaire functie als museum lijkt uit het oog verloren te zijn. Andere beleidskeuzes hebben het museum geïsoleerd van het museale veld. De groots aangekondigde ontzamelplannen, incidenten in de omgang met de collectie, de ontslagen van conservatoren en sterke banden met handelaren hebben verzamelaars, collega-musea en beroepsorganisaties van het museum vervreemd en de professionele reputatie geen goed gedaan. Het museum heeft zich in verschillende gevallen niet gehouden aan de Ethische Code. Daar komt bij dat de keuze voor een ondernemend museum weliswaar heeft geleid tot omzet, maar helaas niet tot daadwerkelijke winst: de BV’s dragen niet (voldoende) bij aan de inkomsten van het museum. Integendeel, het museum ondersteunde in de laatste jaren de BV’s in plaats van andersom. Het beleid had in aanleg de steun van de Gemeenteraad. De ambitie om te komen tot een (in Nederland) nieuw model voor een museum als ‘dynamische onderneming’ dat veel minder afhankelijk is van subsidies, was aantrekkelijk en prijzenswaardig. Maar het is te optimistisch gebleken en het experiment is feitelijk mislukt. Door de aandacht en middelen die het museum heeft geïnvesteerd om er toch een succes van te maken, is de museale kerntaak ondergesneeuwd geraakt. Dat heeft het museum draagvlak gekost. Het gebrek aan (bestuurlijke en financiële) transparantie heeft daar niet aan geholpen. Een andere oorzaak van de precaire financiële situatie waarin het museum zich bevindt is de subsidiekorting van bijna 2 miljoen per jaar, die per 2013 is doorgevoerd. Nu de eigen inkomsten achterblijven is er een gat geslagen in de begroting. Het museum kampt daardoor met een structureel exploitatietekort dat nauwelijks oplosbaar lijkt. Verder snijden in de kosten is niet mogelijk en het in die mate vergroten van de inkomsten is niet realistisch.
  • 9.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   9   Het museum bevindt zich nu in een impasse: enerzijds heeft zij hoge verwachtingen gewekt over financiële onafhankelijkheid en de professionele kwaliteit als museum en beheerder van de collectie, anderzijds is zij niet in staat om deze verwachtingen waar te maken. Het lijkt nu zaak om een duidelijke keuze te maken over de toekomst van de collectie, het museum en het te voeren beleid.
  • 10.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   10   3 Toetsingskader Zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven, heeft de Gemeente Rotterdam de opdracht verstrekt voor een quick scan naar het Wereldmuseum. In dit onderzoek is het functioneren van het museum getoetst aan geaccepteerde professionele normen, de museale praktijk en het gemeentelijk beleid. De belangrijkste normen die hiervoor als kader golden, worden hieronder beschreven. 3.a Gemeentelijk beleid De Gemeente Rotterdam heeft als eigenaar van het grootste deel van de collectie een beheersovereenkomst met het Wereldmuseum afgesloten. Daarnaast stelt de Gemeente iedere vier jaar een Cultuurplan vast, waarin zij haar cultuurbeleid voor die periode vastlegt en op basis waarvan het museum subsidie ontvangt. Voor de periode 2013-2016 is dat de nota Midden in de Stad, Cultuurplan 2013-2016, die op 20 december 2012 door de Gemeenteraad is vastgesteld. In dat kader beoordeelde de Rotterdamse Raad voor Kunst & Cultuur het beleid van het museum. De subsidievoorwaarden en andere relevante besluiten van het bestuur van de stad, zoals de recent aangenomen Visie op Ontzamelen, gelden eveneens als kader voor het Wereldmuseum 3.b Museale normen Voor de museale functie zijn de professionele normen vastgelegd in drie belangrijke standaarden, die de basis vormen voor de museale praktijk in Nederland: de Museumdefinitie, de Museumnorm en de Ethische Code voor Musea. Het gaat hier niet om wet- of regelgeving, maar om richtlijnen voor zelfregulering die door de Nederlandse museumsector als kader zijn benoemd. De drie documenten vormen de basis van het Museumregister; onderschrijven hiervan is een voorwaarde voor registratie. Afwijken van de definitie of schenden van de Code zijn grond voor verwijdering uit het register (artikel 8.2). Alle geregistreerde musea hebben de drie documenten derhalve onderschreven. Het Wereldmuseum is een geregistreerd museum en heeft zich dus geconformeerd aan deze professionele kaders. Waar deze documenten onvoldoende specifiek zijn, is de gangbare praktijk vastgesteld door interviews met deskundigen uit het museale veld.
  • 11.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   11   Museumdefinitie en Museumnorm De basistaken van een museum zijn verwoord in de Museumdefinitie van de International Council of Museums (ICOM). De definitie luidt: “Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst, toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat van de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.” Het Museumregister heeft de kwaliteitscriteria voor de in de definitie genoemde gebieden uitgewerkt en vastgelegd in de Museumnorm. Overigens stelt het Wereldmuseum dat de zinsnede ‘niet gericht op het behalen van winst’ in contrast staat met het gemeentelijk beleid op het terrein van cultureel ondernemerschap. Het museum moet, om de tentoonstellingen te kunnen financieren, wel winst maken en wijkt in dit opzicht dus af van de ICOM- definitie. Ethische Code Ook de Ethische Code is opgesteld door ICOM en door de belangrijkste museale organisaties in Nederland (waaronder het Museumregister, de Nederlandse Museum Vereniging en de Nederlandse Federatie van Museumvrienden) overgenomen als richtlijn voor museaal handelen. Uitgangspunten van de Code zijn de dienstbaarheid van het museum aan de samenleving en professionaliteit van museummedewerkers. In de Code zijn minimumnormen vastgelegd voor de handelwijze en het prestatieniveau van museummedewerkers en wat het publiek redelijkerwijs mag verwachten van het museale beroepsveld. De Code biedt globale ethische richtlijnen die van toepassing zijn op musea in de gehele wereld en die per land kunnen worden aangepast. Sinds 1991 bestaat er een Ethische Codecommissie, ingesteld door de Nederlandse Museum Vereniging, ICOM Nederland, het Landelijk Contact van Museumconsulenten, de Stichting Museum Jaarkaart en de Nederlandse Federatie van Vrienden van Musea, die desgewenst kan adviseren en toetsen. Het Wereldmuseum beschouwt de Code als globale richtlijnen, die in haar visie per individueel museum vorm kunnen krijgen. Dat is niet overeenkomstig de bedoeling van de betrokken organisaties en de Code zelf. LAMO Specifiek voor het afstoten van museale objecten en (deel)collecties is er de Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten (LAMO). Deze richtlijn is opgesteld door het Instituut Collectie Nederland (nu Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) samen met de Nederlandse Museum Vereniging en de Vereniging Rijksgesubsidieerde Musea. De LAMO wordt ook onderschreven door de Nederlandse Federatie van Museumvrienden (NFVM).
  • 12.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   12   3.c Andere relevante normen Behalve de specifieke normen van de Gemeente Rotterdam en voor de museale sector dient het museum vanzelfsprekend ook te voldoen aan wet- en regelgeving op andere terreinen, zoals bijvoorbeeld financiën en bedrijfsvoering. Het gaat dan om onder meer de Code Cultural Governance en accountancy- regels.
  • 13.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   13   4 Museale functie In dit hoofdstuk wordt het functioneren van de organisatie als professioneel museum onderzocht. Immers, de Gemeente Rotterdam heeft (een deel van) haar collectie aan het museum in beheer gegeven en subsidieert het museum als culturele voorziening voor de stad. Daarbij hecht de Gemeente aan een infrastructuur van hoogstaande kwaliteit.1 Het museum schrijft in zijn Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 een museum van ‘hoge kwaliteit qua inhoud en voorzieningen’ te willen zijn.2 4.a Beleid Wereldmuseum Het beleid van het Wereldmuseum is uiteengezet in het Meerjarenbeleidsplan 2013-2016. Dit plan diende als aanvraag voor meerjarige subsidie in het kader van het Cultuurplan voor deze periode. In het Beleidsplan kondigt het Wereldmuseum aan door te gaan op de ingeslagen weg: verdere aanscherping van het profiel en de collectie tot een Pacific & Asian Art Museum (PAM). Het is de volgende stap in een ontwikkeling die in 2001 is ingezet. Belangrijke doelstelling was om het museum om te vormen tot een ‘museum met internationale allure, dat grotendeels in eigen inkomsten kon voorzien’. Speerpunten daarin waren de collectie niet-westerse kunst en het historische museumpand. Met dit plan koos het museum voor een koerswijziging: van een breed etnografisch en multicultureel museum naar een museum gericht op niet- westerse kunst. Daar hoorden ingrijpende verbouwingen bij, niet in de laatste plaats om de ambitieuze horeca-plannen vorm te geven. Vanaf 2009 was het ‘nieuwe’ Wereldmuseum een feit. Het Wereldmuseum toont zich in het Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 tevreden over de resultaten, maar vindt het tijd voor de volgende stap. De keuze voor kunst blijft en wordt verder aangescherpt tot Azië en Oceanië. Het museum wil op dit terrein een specialistisch kunstmuseum worden. Redenen voor deze specialisatie zijn versterking van het profiel, inzet op de eigen sterkte (het museum kwalificeert deze deelcollectie als prominent), het groeiende economische belang van Azië voor Rotterdam en de toenemende aandacht voor spiritualiteit. Het museum ziet in deze ontwikkeling ook kansen voor verdere financiële onafhankelijkheid: door de andere onderdelen van de collectie (Afrika en Amerika) te verkopen en de opbrengst onder te brengen in een   1 ‘Midden in de Stad’, Rotterdams Cultuurplan 2013-2016, p. 3 2 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 Wereldmuseum, p. 8
  • 14.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   14   Investeringsfonds ontstaat een structurele opbrengst uit rentebaten. Dat voornemen is echter (vooralsnog) door de gemeente afgewezen en maakt geen onderdeel uit van de huidige Meerjarenbegroting.3 Visie en profiel: naar een Pacific & Asian Art Museum Het Wereldmuseum kiest een helder profiel: het wil zich positioneren als Pacific & Asian Art Museum (PAM). Deze keuze is een verdere beperking van de oorspronkelijke doelstelling: bij de oprichting is in de statuten opgenomen dat het museum het ‘wereldwijde culturele spectrum’ wil tonen. Vanaf 2000 is de doelstelling aangescherpt van breed etnografisch en multicultureel museum naar een museum voor niet-westerse kunst en nu naar een kunstmuseum voor een specifiek deel van de wereld. Dat betekent concreet een tweeledige beperking van de doelstelling: enerzijds geografisch (van wereldwijd naar Azië en Oceanië) en anderzijds programmatisch (van cultuurbreed naar specifiek kunst). Specialisatie en profilering op bepaalde collectiegebieden is in de museale praktijk gebruikelijk. Museale collecties zijn vaak historisch gegroeid en hebben niet noodzakelijkerwijs een onderlinge samenhang. Meer musea in Nederland kiezen voor aanscherping van hun profiel: een duidelijke identiteit maakt het makkelijker om eenduidig met een groot publiek te communiceren. Daarbij is de onderbouwing van de keuze van belang. Welk profiel past het beste bij de collectie, de expertise, de identiteit en externe factoren? Onder die laatste vallen bijvoorbeeld het lokale cultuurbeleid, de samenstelling van het publiek en een eventuele opdracht van de eigenaar van de collectie of subsidiënt(en). Idealiter betrekt het museum daarbij ook de sterktes en collecties van collega-musea, om zo onnodige concurrentie te voorkomen en om via bijvoorbeeld bruiklenen of uitruil elkaars profielen te versterken. Het Wereldmuseum geeft zoals hierboven genoemd verschillende argumenten voor zijn keuze. Met het PAM-profiel heeft het museum naar eigen zeggen een niche gevonden waarmee zij zich beter kan profileren binnen de museale infrastructuur, naar het publiek en naar verzamelaars. Door bewust te kiezen voor een kleinere collectie creëert het museum meer samenhang en hoogwaardige kwaliteit. In de visie van het museum doet men andere culturen het meeste recht door kunstvoorwerpen van de hoogste kwaliteit te tonen, in plaats van alledaagse objecten. De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur vindt de (onderbouwing van) de keuze in zijn Cultuurplanadvies geloofwaardig.4 Ook het gemeentebestuur onderschrijft de keuze: het plan is door de Gemeenteraad vastgesteld.5   3 Brief College aan commissie JOCS, 6 november 2012 4 Cultuurplanadvies 2013-2016, Rotterdamse Raad voor Kunst & Cultuur, mei 2012, p. 330-332 5 ‘Midden in de Stad’, Rotterdams Cultuurplan 2013-2016
  • 15.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   15   Wat ontbreekt in de onderbouwing is een inventarisatie of afstemming met andere volkenkundige musea in Nederland. Het museum heeft zijn lidmaatschap van de SVCN in 2011 opgezegd (zie hiervoor Hoofdstuk 4). De plannen voor een Pacific & Asian Art Museum zijn dan ook niet in dit verband besproken en zijn geen onderdeel van het landelijke beleid op het gebied van volkenkundige collecties (‘de Volkenkundige Collectie Nederland’). Onder museale professionals wekt deze keuze verwondering: de Aziatische collectie wordt (in tegenstelling tot de Afrika-collectie) niet als zwaartepunt van het Wereldmuseum beschouwd. De Aziatische collectie van het Museum voor Volkenkunde in Leiden en het Rijksmuseum in Amsterdam zijn volgens specialisten van minstens gelijk niveau, zo niet beter. De keuze van het Wereldmuseum om zich juist op Azië te concentreren zorgde daarom voor verbazing. Het museum is het met deze kritiek niet eens; dankzij onder meer een omvangrijke en langdurige bruikleen van de Bodhimanda Stichting beschikt het museum wel degelijk over een in haar ogen Aziatische topcollectie.6 Daarbij moet worden aangetekend dat het museum zijn profilering met deze keuze in verregaande mate afhankelijk maakt van een bruikleencollectie. Dat is een risicovolle strategie: bruiklenen kunnen immers door de eigenaar worden ingetrokken, zoals al eerder is voorgekomen (bijvoorbeeld met de SIKC-collectie en recent de collectie Bierens de Haan7 ). Als dat met de Bodhimanda-collectie zou gebeuren, zou het fundament onder het profiel wegvallen. Opvullen van een gat van een dergelijke omvang en kunsthistorische waarde is geen reële optie, nog afgezien van de kosten. 4.b Ontsluiting: presentatie, onderzoek en educatie Behalve het beheren van de collectie (verwerven en conserveren) is het ontsluiten ervan een kerntaak voor een museum. Het reglement van het Museumregister omschrijft het als volgt: – Onderzoeken: het actief zorg dragen voor onderzoek naar de collectie alsmede het borgen en overdragen van kennis over de collectie en vaardigheden met betrekking tot instandhouding en gebruik van de collectie. – Presenteren en bekendheid geven aan: het zowel materieel als virtueel, in dialoog met belanghebbenden, publiekelijk bekend en toegankelijk maken van de collectie en informatie over de collectie.   6 Interview S. Bremer, januari 2015 7 Islamkunst verhuist van Rotterdam naar Leiden, Algemeen Dagblad, 23 september 2014; brief Museum Boijmans van Beuningen, 19 januari 2015
  • 16.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   16   – Documenteren: het vastleggen van primaire en secundaire (meet)resultaten over de collectie en instelling. In de praktijk geven musea op diverse manieren invulling aan deze taak: door het presenteren van de collectie in vaste opstellingen en tijdelijke tentoonstellingen, het uitgeven van publicaties, het ontwikkelen van educatieve programma’s en andere publieksactiviteiten (zoals een Museumnacht). De inhoudelijke kennis van de collectie is een cruciaal onderdeel voor elk museum: het vormt de basis voor presentatie, samenwerking, verwerving en ontsluiting van het erfgoed. De resultaten van (wetenschappelijk) onderzoek spelen dan ook een belangrijke een rol bij het presenteren en duiden van de collectie. Presentatie Ook het Wereldmuseum ontsluit zijn collectie: in de vaste opstelling en in tijdelijke tentoonstellingen. Het tentoonstellingsprogramma is onderdeel van het Beleidsplan. Daarin waren oorspronkelijk twee grote tentoonstellingen en twee presentaties per jaar opgenomen. Na de lagere subsidietoezegging zijn die aantallen teruggebracht tot een wisseltentoonstelling per jaar.8 Behalve in de vaste opstelling en tentoonstellingen worden objecten ook tentoongesteld in het restaurant en de balzaal (zie ook Hoofdstuk 4.b, omgang met de collectie). Dat doet het museum om twee redenen: het verschaft deze ruimtes de hoogwaardige ambiance die het museum nastreeft en het wekt extra belangstelling, doordat het de restaurant- en banquetingbezoeker verleidt om ook het museum te bezoeken.9 De RRKC is kritisch over het niveau van de presentatie: “(..) de vaste opstelling is mager. De spirituele betekenis en de esthetische waarde van de voorwerpen worden overal op ongeveer dezelfde wijze onder de aandacht gebracht, er is weinig variatie. De tijdelijke tentoonstellingen zijn wel gevarieerd, maar op dit punt is er sinds de heropening nog weinig lijn in de programmering te ontdekken. De programmering is grillig, vooral gericht op spectaculaire of exotische voorwerpen en vertoont weinig verband met de collectiepresentatie.”10 Het museum noemt de themakeuze een ‘uitermate belangrijk marketinginstrument’.11 In het presentatiebeleid van het Wereldmuseum vallen een aantal zaken op: Zichtbaarheid eigen collectie De eigen collectie is de laatste jaren relatief weinig zichtbaar, met name in de wisseltentoonstellingen (zoals Goud der Goden, Future Pass en Manga). Het netto aantal vierkante meters tentoonstellingsruimte bedraagt na de   8 Jaarplan Wereldmuseum 2014, 2015 9 Interview S. Bremer 10 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 331 11 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, pagina 15
  • 17.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   17   verbouwingen (onder meer om ruimte te creëren voor restaurant en banqueting) 2.352 m2 , ongeveer een derde van de totale ruimte in het gebouw12 . Echter, behalve de wisseltentoonstellingen bestaat ook de huidige vaste opstelling voor een substantieel deel (tussen de 50 en 80%) uit bruiklenen van derden en niet uit objecten uit de eigen collectie.13 Daarmee is de gemeentelijke collectie relatief onzichtbaar. Het museum beschouwt de bruiklenen als een rijke aanvulling op de gemeentelijke collectie, die volgens haar wel omvangrijk is, maar relatief weinig topstukken omvat14 . De meeste musea beschikken over een veel grotere collectie dan ze structureel kunnen tonen; het is dus gebruikelijk dat slechts een deel van de collectie zichtbaar is. Maar om toch verschillende collectie-onderdelen te laten zien, worden vaste opstellingen gewisseld en worden in wisseltentoonstellingen regelmatig andere stukken gepresenteerd. De eigen (top)stukken vormen doorgaans de kern van het presentatiebeleid, waar omheen een samenhangend beeld van een thema of onderwerp wordt gegeven, al dan niet met behulp van bruiklenen. Bij het Wereldmuseum lijkt de situatie omgekeerd. De RRKC schrijft hierover: “Het museum lijkt op dit onderdeel afhankelijk van andere instanties die tentoonstellingen samenstellen en internationaal ter overname aanbieden aan musea en kunsthallen.”15 Het museum is het met deze constatering niet eens: ze produceert alle tentoonstellingen zelfstandig, maar voelt zich door het geringe aantal topstukken in de eigen collectie genoodzaakt bruiklenen in te zetten, aldus het museum. Publieksbegeleiding Opvallend is de geringe publieksbegeleiding in het museum zelf. Er wordt wel informatie gegeven, maar in globale zin en niet uitputtend op objectniveau. Basisinformatie over de objecten (zoals herkomst, jaartal, eigendom en dergelijke) wordt niet standaard aangeboden. Er is wel een audiotour, maar voor de bezoeker die meer gedetailleerde informatie over de stukken wil is deze ter plekke niet (eenvoudig) beschikbaar. De bezoeker die geen gebruik wil of kan maken van de audiotour krijgt vooral algemene informatie aangeboden over de opstelling, de thematiek en de selectie. Belangrijker is dat ook de context niet wordt toegelicht: waarom is een bepaalde selectie van objecten gemaakt en welk verhaal wordt hier verteld? Het museum stelt dat zij de dynamische functie van elk object uitlegt in de kosmo-visie van de desbetreffende cultuur. Ook op andere manieren is die informatie beperkt ontsloten: behalve de audiotour en film is voor de tentoonstelling Goud der Goden alleen een uitgebreide catalogus beschikbaar (€ 25) en wordt slechts een keer per week,   12 De horecafunctie beslaat 16% van de totale ruimte en 30% van de nuttige ruimte, zie tabel in Hoofdstuk 6 13 Het museum noemt 50%, de voorzitter van de Stichting Bodhimanda noemt het percentage 75-80% (Groene Amsterdammer, 22 september 2014) 14 Reactie Wereldmuseum, maart 2015 15 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 331
  • 18.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   18   op zondag, instaprondleidingen aangeboden. Voor andere rondleidingen (zo’n 300 per jaar) worden kosten in rekening gebracht. Onafhankelijkheid Onafhankelijkheid is misschien wel het belangrijkste aspect van een professioneel museum. Het instituut staat of valt met deskundigheid, met reputatie en geloofwaardigheid. Een bezoeker moet er van op aan kunnen dat de selectie die het museum toont, op (inhoudelijke of culturele) kwaliteit is geselecteerd. Persoonlijke of private belangen horen bij de selectie van te presenteren objecten geen rol te spelen.16 Niet voor niets besteedt de Ethische Code aandacht aan dit aspect. De Nederlandse Museumvereniging heeft in 2003 artikel 8.18 van de Ethische Code zelfs uitgebreid met de volgende clausule: ‘Ieder belangenconflict dient vermeden te worden. Speciale voorzorg is vereist indien de bruikleengever van een voorwerp of collectie tevens sponsor is van de tentoonstelling of deel uitmaakt van het bestuur, de raad van toezicht of het museale beroepsveld van dat museum. Er dient voor gewaakt te worden dat naar buiten toe zelfs niet de schijn ontstaat van een onbetamelijke belangenverstrengeling.’ Er wordt zoveel aandacht aan besteed, omdat een museum voor verzamelaars en commerciële partijen een interessante partner is: objecten die in een museum zijn gepresenteerd, zijn door het museum gevalideerd (ze krijgen een ‘kwaliteitsstempel’) en stijgen daardoor in waarde. Dat creëert een permanente spanning tussen de wensen of belangen van verzamelaars enerzijds en de integriteit van een museum anderzijds. In de praktijk betekent dat doorgaans dat musea geen verkoop- tentoonstellingen organiseren en uiterst terughoudend zijn met het tentoonstellen van commerciële collecties en relaties met handelaren, om elke schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Belangenverstrengeling ondergraaft de geloofwaardigheid en professionele reputatie van het museum, waardoor het minder aantrekkelijk wordt als samenwerkingspartner, als deskundig instituut en als potentiële ontvanger van particuliere collecties. Rond het Wereldmuseum bestaat al langer kritiek op de intensieve samenwerking met handelaren en de innige relatie met particuliere verzamelaars. Zo is de selectie van de ontzamelvoorstellen grotendeels tot stand gekomen op advies van handelaren,17 treden deze op als curator van tentoonstellingen en worden (soms jarenlang) door het museum ingehuurd. De nauwe relatie met enkele particuliere verzamelaars blijkt onder meer uit het feit dat het museum objecten aan hen in bruikleen gaf (zie hoofdstuk Collectie), dat zij een grote stem hadden bij tentoonstellingen van hun eigen collecties of als   16 ‘Business as usual’, Metropolis M, 29 oktober 2013; ‘Run het Stedelijk toch niet als een bedrijf’, NRC Handelsblad, 25 oktober 2013 17 Ontzamelvoorstellen Wereldmuseum, 12 mei 2014
  • 19.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   19   auteur van de catalogus optraden.18 Overigens is uit deze quick scan niet gebleken dat verzamelaars ook financieel een bijdrage leverden. Binnen het kader van dit onderzoek kon niet worden vastgesteld of en in hoeverre ook in natura is bijgedragen. Het museum stelt zich op het standpunt dat handelaren en verzamelaars vaak over grote expertise beschikken en dus deskundig zijn op de terreinen waarvoor het museum ze inschakelt, en dat het museum al sinds 1950 met verzamelaars samenwerkt. Maar het museum gaat daarmee voorbij aan de geest van het eerder genoemde artikel uit de Ethische code, dat er op is gericht om ten allen tijde de onafhankelijkheid van musea te bewaren en zelfs de schijn van belangverstrengeling te vermijden. Door de intensieve en soms langdurige betrokkenheid van verzamelaars en handelaren bij de kerntaken van het museum (ontsluiting, presentatie en collectiebeheer) heeft, terecht of onterecht, in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling kunnen ontstaan. Daarmee heeft het museum gehandeld in strijd met de Ethische code en is de professionele reputatie geschaad. Onderzoek en educatie Het Wereldmuseum heeft als gevolg van de bezuiniging de activiteiten op het terrein van onderzoek en educatie gestaakt. Onderzoek naar de collectie wordt niet meer uitgevoerd. Het beschikt ook niet meer over het personeel ervoor: conservatoren zijn ontslagen en voor collectiebeheer is nog maar 1,5 fte beschikbaar.19 Het museum biedt nog wel een educatief programma aan voor scholen, maar dat is een bestaand programma van audiotours en rondleidingen. Nieuwe activiteiten worden niet meer ontwikkeld. De verwachte cijfers voor educatief bezoek zijn volgens de RRKC laag: “het Wereldmuseum [scoort] onder het niveau waarop een museum van deze omvang in Rotterdam opereert”.20 Het werkelijke bezoek is iets lager dan de verwachtingen. Het aantal leerlingen en contacturen voor leerlingen uit het Primair onderwijs en buitenschoolse educatie is in 2013 minder dan in het Beleidsplan werd aangegeven (respectievelijk 1.093 in plaats van 1.250 en 607 in plaats van 800), maar daar staat tegenover dat het aantal leerlingen uit het Voortgezet onderwijs hoger is dan verwacht (2.775 in plaats van 2.500). In totaal zijn 4.475 bezoeken gerealiseerd, tegen een prognose in het Beleidsplan van 4.550. Het is de vraag of die cijfers op peil blijven nu niet meer wordt geïnvesteerd in specifieke werving en nieuwe activiteiten.   18 Catalogus Goud der Goden, colofon 19 Overzicht personeelssamenstelling Wereldmuseum 20 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 332
  • 20.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   20   4.c Publiek Het Wereldmuseum benoemt in zijn Meerjarenbeleidsplan concrete doelgroepen die het wil bereiken. Als primaire doelgroep is gekozen voor ‘kapitaalkrachtigen’. Het kwaliteitsniveau van de verschillende activiteiten (museale taken, restaraunt, verhuur zalen) is ‘bewust zeer hoog en heeft de bovenlaag van de samenleving als doelgroep. Ook het prijsniveau is hoog. Daardoor ontvangt het museum een kritisch maar kapitaalkrachtig publiek’.21 Verderop in het plan worden bijvoorbeeld ook expats als doelgroep genoemd. Het museum heeft weinig informatie over de opbouw van het bezoek of de waardering voor het museum: publieksonderzoek wordt sinds de bezuiniging nog slechts in beperkte vorm uitgevoerd. Bezoekcijfers De bezoekcijfers van het museum lopen terug. Verwachtte het museum in het Beleidsplan nog jaarlijks 125.000 bezoekers te trekken, in 2013 telde het museum in totaal 91.833 bezoeken22 aan het museum, het restaurant en de zalen tijdens verhuur. Slechts 56.413 daarvan waren museumbezoeken,23 tegenover de verwachtte 65.000 uit het Beleidsplan. Daarmee is het museum weer terug op het niveau van 2001.24 Het is ook relatief weinig in vergelijking met andere volkenkundige musea: het Museum voor Volkenkunde (Leiden) trok in hetzelfde jaar 130.146 bezoekers, het Tropenmuseum (Amsterdam) 173.635 en het kleinere Afrika Museum (Berg en Dal) 62.000 bezoekers.25 Een voor de hand liggende oorzaak is de vermindering van het aantal wisseltentoonstellingen. De wisseltentoonstellingen zijn vitaal belang voor het publieksbereik, aldus het museum.26 In reactie op de bezuiniging heeft het museum het aantal wisseltentoonstellingen teruggebracht naar 1 per jaar, die langer blijft staan. Dat heeft een direct effect op de bezoekcijfers, omdat juist tentoonstellingen over het algemeen meer bezoekers trekken dan de vaste opstelling. Publieksactiviteiten Het museum organiseert ook andere activiteiten om publiek te trekken, zoals soirees in de Balzaal. Het museum beschouwt de banqueting als wervende activiteit: feesten en partijen ‘leveren niet alleen geld op, maar kweken bij de bezoekers ook interesse in het museum’.27 In het Beleidsplan worden nieuwe activiteiten aangekondigd: muzikale soirees, een reisbureau naar   21 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 15 22 Jaarverslag 2013 Wereldmuseum, p. 11 23 Idem, pagina 11 24 ‘Transparantie zit ‘m niet in glazen deuren’, Groene Amsterdammer, 9 december 2009 25 Bestuursverslag 2013, Museum Volkenkunde, p. 4; jaarrekening 2013, Afrika Museum, p. 3 26 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 15 27 Interview S. Bremer, januari 2015
  • 21.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   21   herkomstlanden (in samenwerking met Labrys reizen) en een datingservice.28 Van deze aangekondigde activiteiten zijn alleen de soirees uitgevoerd, samen met kamerorkest Sinfonia. De datingservice staat nog gepland en het reisbureau heeft wel een nieuwe reis aangeboden, maar deze trekt te weinig belangstelling. Het museum ontwikkelt op dit moment plannen om de horeca- activiteiten uit te breiden met een boutique-hotel. 4.d Conclusie Samengevat kan worden gesteld dat voor een belangrijk deel van de museale functie het museum niet opereert volgens de museale standaard. Het ontbreken van een eigen museale staf wordt zichtbaar in de ontsluiting en presentatie van de collectie, die minimaal is: publieksbegeleiding op zaal is schaars, er wordt geen onderzoek meer naar de collectie gedaan en er is geen actief beleid op het terrein van educatie meer, toch een van de speerpunten van het gemeentelijk cultuurbeleid. Het tentoonstellingsbeleid is niet geworteld in de eigen collectie, maar vooral op bruiklenen van elders en wordt door de RRKC als mager en grillig gekarakteriseerd. Daarnaast heeft het museum zich door de intensieve betrokkenheid van handelaren en verzamelaars bij de museale kernfuncties kwetsbaar gemaakt voor de schijn van belangenverstrengeling. Het streven van het museum om onafhankelijk te worden van subsidie wordt ook zichtbaar in het publieksbeleid: het museum richt zich op een specifiek deel van de Rotterdamse bevolking, namelijk kapitaalkrachtigen. Het museum ontwikkelt voor deze groep speciale activiteiten, maar voor een publiek gefinancierd museum is dit een relatief beperkte doelgroep. Deze keuze heeft bovendien niet geleid tot hogere inkomsten uit museumbezoek. Integendeel, de bezoekcijfers dalen. Deze conclusies roepen de vraag op of de Gemeente Rotterdam, die het museum subsidieert op basis van het beheer van de Rotterdamse collectie en als onderdeel van de culturele infrastructuur van de stad, hiermee voldoende wordt bediend. De eigen collectie is immers beperkt zichtbaar, de ontsluiting is minimaal, het museum handelt niet volgens de Ethische code en richt zich op een beperkt deel van de Rotterdamse bevolking. De verwachting van de Gemeente dat het een kwalitatief hoogwaardig museum subsidieert dat opereert op basis van professionele standaarden lijkt derhalve niet te worden ingelost.   28 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 17
  • 22.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   22   5 Collectie 5.a Beleid Wereldmuseum In het Collectieplan 2013-2016, onderdeel van de Cultuurplanaanvraag voor die periode, beschrijft het museum zijn visie op en plannen met de collectie. Het museum beheert zo’n 120.000 objecten, die zijn ondergebracht in acht deelcollecties: Oceanië, Azië, Islam, Afrika, Amerika, Iconografie, Textiel en Numismatica. Daarvan zijn volgens het museum vooral (delen van) de Oceanië-, Afrika- en Azië-collecties uniek. De collectie is sinds 1873 bij elkaar gebracht door schenkingen van particulieren (diplomaten, zendelingen, verzamelaars) en bedrijven (bijvoorbeeld rederijen) en door verzamelreizen. Ongeveer 100.000 objecten zijn eigendom van de Gemeente Rotterdam.29 Tot 2012 beheerde het museum ook 100.000 voorwerpen iconografie (foto’s, drukwerk etc), maar deze zijn in 2012 ondergebracht bij het Fotomuseum. De topstukken zijn beschreven en gedigitaliseerd. Voor een groot deel van de collectie is de basisregistratie op orde, maar is de wetenschappelijke ontsluiting nog beperkt. Het museum wil de kerncollectie digitaliseren en wetenschappelijk ontsluiten en de conservering en restauratie professionaliseren. Het museum wil de collectie terugbrengen tot een beperkte kerncollectie van Pacific & Asian Art en is in 2008 gestart met een ontzamelingsprocedure (zie verder in dit hoofdstuk). Kernprofielen zijn opgesteld en selecties gemaakt, onder begeleiding van een door de gemeente ingestelde begeleidingscommissie, die tot 2013 in functie was.30 5.b Beheer Omgang met de collectie Het museum beschikt over een depot aan de Metaalhof in Rotterdam, dat wordt gedeeld met andere Rotterdamse musea. Daarnaast wordt de collectie getoond in het gebouw aan de Willemskade. Voor deze quick scan zijn de bewaaromstandigheden van het depot en de tentoonstellingsruimten niet onderzocht; dat voerde in het kader van deze opdracht te ver. Opvallend is dat in de publieke ruimtes van het museum (café, restaurant, balzaal, bibliotheek) museale objecten binnen handbereik en zonder bescherming van bijvoorbeeld vitrines zijn opgesteld, waaronder volgens interne   29 Collectiebeleidsplan 2013-2016 Wereldmuseum, p. 1 30 Brief College aan commissie JOCS, 19 september 2008
  • 23.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   23   stukken kwetsbare topstukken.31 Het museum voert naar eigen zeggen een beleid om objecten zo dicht mogelijk bij de mensen te brengen en zoveel mogelijk zichtbaar te presenteren. In deze ruimtes is voldoende toezicht, aldus de directie. De motivatie om objecten dicht bij het publiek te brengen is legitiem: de beleving van objecten ‘oog in oog’ is wezenlijk anders dan wanneer deze achter glas in een vitrine staan. Een andere fysieke presentatie is daarom altijd een afweging tussen (de risico’s voor) conservering en de beleving van de bezoeker. Ook het materiaal speelt daarbij een rol: kwetsbaar glas, stof of bijvoorbeeld papier vragen meer zorg dan bijvoorbeeld hout of steen. In de museale praktijk zijn daarom gedragsregels ontwikkeld voor het tentoonstellen van objecten. Daarbinnen is opstelling in publieke ruimtes waar ook gegeten en gedronken wordt vanwege het risico (stof, vocht, vet, temperatuurschommelingen en dergelijke) geen algemeen aanvaarde praktijk. Plaatsing zonder bescherming in niet geconditioneerde ruimtes heeft een negatieve invloed op de conditie van objecten, zeker als het om kwetsbare materialen gaat. Uit interne documenten32 blijkt dat medewerkers meermalen bezwaar hebben gemaakt tegen deze opstellingen en gewaarschuwd hebben voor ernstige schade aan objecten (waaronder volgens de notulen topstukken) en voor reputatieschade onder collega-musea.33 In ieder geval één object is zo hard achteruit gegaan dat dit zo goed als afgeschreven is.34 Uit de stukken blijkt ook dat objecten onbeschermd bleven staan in ruimtes waar werd verbouwd.35 Daarmee voldoet het museum, ondanks de goede intenties, niet aan artikel 4.1 van de Ethische Code, dat luidt: ‘Vaste opstellingen en tentoonstellingen (…) brengen de kwaliteit van de goede zorg voor en conservering van de collectie niet in gevaar’. Organisatie en expertise De afdeling Collecties is zwaar getroffen door de bezuinigingen: er is in totaal nog 1,5 fte beschikbaar.36 Daarvan is slechts 28 uur in de week beschikbaar voor collectie registratie en 32 uur voor coördinatie Wetenschappelijke groep. Er zijn al langer geen conservatoren meer in dienst. Het museum beschikt daardoor niet meer over inhoudelijk gekwalificeerd personeel voor bijvoorbeeld het maken van tentoonstellingen of de zorg voor de collectie. Die expertise moet   31 Notulen Collectieoverleg Wereldmuseum 2012-2014 (o.m. 19 september 2012) 32 idem 33 Zij voldeden daarmee aan artikelen 8.2 en 8.3 van de Ethische Code, die voorschrijven dat medewerkers ‘op gepaste wijze bezwaar mogen maken tegen praktijken, waarvan zij mensen dat deze schadelijk zijn voor een museum, de beroepspraktijk of in strijd zijn met de beroepsethiek’ en dat zij handelen ‘overeenkomstig de bepalingen van de Ethische Code’. 34 Monnik in balzaal, notulen Collectieoverleg 19 februari 2013 35 notulen Collectieoverleg 19 september 2012 36 Overzicht personeelssamenstelling Wereldmuseum
  • 24.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   24   per project worden ingehuurd. De RRKC uitte hierover al eerder zijn zorgen.37 Zonder conservatoren ontbreekt diepgaande kennis van de collectie (onderdelen), hun geschiedenis en betekenis. Dat is voor het museum betreurenswaardig, maar in het licht van de lopende en aangekondigde ontzameltrajecten ook een reëel risico. Er is intern immers geen levende kennis meer van bijvoorbeeld de waarde, de verwerving, de conserverings- en tentoonstellingsgeschiedenis van objecten in de context van het museum. Die kennis is ook niet extern in te huren. Het is dan ook de vraag of het museum op dit moment over voldoende inhoudelijke expertise beschikt om de ambitieuze ontzamelplannen uit te voeren. Sowieso is het twijfelachtig of 28 uur per week voor de registratie van een collectie van een dergelijke omvang en met ingrijpende ontzamelplannen voldoende is. Ter vergelijking: het Museum voor Volkenkunde in Leiden beschikt met een collectie van 205.000 objecten over 27,22 fte museale staf38 op een totaal personeelsbestand van 61 fte. 5.c Bruikleenbeleid In de Gemeenteraad en de pers zijn vragen gerezen over het bruikleenbeleid van het museum. Het museum zou objecten uitlenen aan sponsors en particulieren en er zouden onder meer objecten bij de directie thuis staan. Met het oog op de specialistische expertise is in het kader van dit onderzoek de Erfgoedinspectie gevraagd de kwaliteit van de collectieregistratie en het bruikleenbeleid te beoordelen. In afwachting hiervan heeft de Gemeente de voorgenomen verhuizing van de collectie van het depot naar het museum (zie onder ontzamelen) bevroren. Conclusies Erfgoedinspectie De Erfgoedinspectie heeft in haar onderzoek39 geanalyseerd in hoeverre het museum een bruikleenbeleid en -administratie heeft en hoe deze in de praktijk worden toegepast. De Erfgoedinspectie heeft de bruikleenregistratie en de samenhang van deze registratie met de collectieregistratie beoordeeld. Tot slot is een steekproef uitgevoerd om de actualiteit van de geregistreerde standplaatsen te toetsen. De bevindingen zijn getoetst aan de Ethische Code, de richtlijnen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Museumnorm van het Museumregister en Spectrum-N, de standaard voor collectiemanagement.   37 'Wereldmuseum raakt teveel kennis kwijt’, RTV Rijnmond, http://www.rijnmond.nl/nieuws/ 03-09-2008/wereldmuseum-raakt-te-veel-kennis-kwijt 38 Jaarrekening 2013 en aangeleverde gegevens Museum Volkenkunde. Hieronder zijn gerekend medewerkers Behoud en beheer, wetenschap, tentoonstellingen en educatie. 39 Rapportage inspectie Wereldmuseum, Erfgoedinspectie, maart 2015
  • 25.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   25   De Inspectie concludeert dat het bruikleenbeleid aanscherping behoeft om te voldoen aan professionele eisen. Het beleid is wel beschreven, maar laat veel ruimte voor ad hoc afwegingen en de procedure is niet actueel. De Erfgoedinspectie stelt verder vast dat de uitgaande bruiklenen voldoende zijn geregistreerd in het museale registratiesysteem TMS en dat de 34 objecten in de steekproef allemaal zijn aangetroffen op de geregistreerde standplaatsen. Maar de Inspectie kan geen algemene uitspraak doen over het op orde zijn van de bruikleenregistratie, omdat de collectieregistratie teveel onvolkomenheden vertoont. Een aanzienlijk deel van de collectie is niet geautomatiseerd, standplaatsen zijn (onder meer als gevolg van de verhuizing) niet actueel of niet (goed) controleerbaar. Tot slot merkt de Inspectie op dat geen protocol aanwezig is voor het sleutelbeheer van het depot, de begeleiding van medewerkers en bezoekers en de controle op uitgaande objecten. Gezien de minimale bezetting van het collectiebeheer acht de Erfgoedinspectie het aannemelijk dat geen sprake kan zijn van een verantwoord collectiebeheer. Bruiklenen aan particulieren De Erfgoedinspectie constateert dat het museum objecten aan particulieren uitleende; het gaat om 8 bruiklenen van in totaal 19 objecten aan 5 particulieren, waaronder de directie van het museum. Bij deze bruiklenen zijn meerdere controleaspecten genegeerd: zo ontbreken conditierapporten, facility-rapporten en voorwaarden. Het museum heeft bevestigd dat er museale objecten op het privéadres van de directie stonden. Deze objecten waren op grond van bruikleencontracten,40 ondertekend door de voorzitter van de Raad van Toezicht, om representatieve redenen bij de directie thuis geplaatst. De directie benadrukt verder dat de objecten bij de bewuste verzamelaars in goede handen waren; het ging om personen met een grote deskundigheid op hun verzamelgebied en met ervaring in de omgang met objecten. Echter, door objecten uit te lenen aan particulieren is het museum volgens de Inspectie afgeweken van de eigen procedure en heeft het oneigenlijk en in strijd met de Ethische code gehandeld. Artikel 2.26 van deze Code stelt: ‘Museummedewerkers, het bestuur, hun familie en naaste verwanten en anderen, is niet toegestaan objecten uit museale collecties mee te nemen voor persoonlijk gebruik, ook niet tijdelijk’. Uit interne documenten blijkt bovendien dat medewerkers meermalen vraagtekens zetten bij het uitlenen van objecten aan particulieren, omdat veiligheid en bewaaromstandigheden niet gegarandeerd konden worden.41   40 Bruikleenovereenkomsten dd maart 2012 (inv.no 31859, 28989), november 2012 (inv.no 52526), april 2013 (inv.no 25899); Rapportage inspectie Wereldmuseum, maart 2015, p. 5, 12 41 Notulen Collectieoverleg 2012-2014
  • 26.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   26   Door de Erfgoedinspectie is vastgesteld dat de bewuste objecten inmiddels zijn geretourneerd en zich bevinden op de geregistreerde standplaatsen. Tot voor kort bood het museum op haar website objecten in bruikleen aan in ruil voor een donatie. Het museum wilde op deze manier experimenteren met crowdfunding en wilde hiervoor objecten gebruiken met lage kunsthistorische of museale waarde. Volgens het museum is hiervan geen gebruik gemaakt; de mogelijkheid is inmiddels van de website verwijderd.42 5.d Ontzamelen Het Wereldmuseum heeft de afgelopen jaren meermalen aangekondigd een substantieel deel van de collectie te willen ontzamelen, in sommige uitspraken tot wel 90% van de collective.43 Voor de eerste fase is een ontzamelplan opgesteld en een aanvraag ingediend bij de Gemeente Rotterdam, de eigenaar van de collectie. Het museum stootte eerder al in goed overleg collectie- onderdelen af aan onder meer het Fotomuseum en het Maritiem Museum, die het beheer van delen van de gemeentelijke collectie overnamen. De ontzamelplannen hebben veel stof doen opwaaien en zijn omstreden. Sinds 2011 hebben collega-musea, brancheorganisaties, verzamelaars en financiers zich in het openbaar uitgesproken tegen de voornemens en bezwaar gemaakt tegen de manier waarop de ontzameling werd georganiseerd.44 Algemeen werd gewaarschuwd tegen deze drastische ‘uitverkoop’ van waardevol cultureel erfgoed, waarmee Nederland naar verwachting belangrijke objecten naar het buitenland zou zien vertrekken. De plannen leidden ertoe dat bruikleengevers hun bruiklenen introkken, zoals de Stichting Islamitische Kunst en Cultuur (SIKC),45 die haar collectie in Leiden onderbracht, en recent Museum Boijmans van Beuningen.46 De kritiek spitste zich vooral toe op de schaal van de ontzameling (bijna 90% van de totale collectie), de selectie (uitsluitend topstukken worden bewaard), het gebrek aan samenwerking met andere musea en de door het museum beoogde bestemming van de opbrengst (voor de exploitatie van het museum, in plaats van voor een kwaliteitsverbetering van de collectie).   42 Interview S. Bremer, januari 2015 43 Interview S. Bremer op RTV Rijnmond, 15 oktober 2013, www.youtube.com/ watch?v=3FA3ACrvs7I, 2’07-2’18; artikel Groene Amsterdammer, 13 augustus 2014 44 Brieven SVCN aan College dd 2 augustus 2012 en 5 augustus 2011; ‘Wereldmuseum wil Afrika-collectie afstoten’, Volkskrant, 9 augustus 2011; ‘Raad voor Cultuur bezorgd over collectie Wereldmuseum, NRC, 3 november 2014; brief Ethische Codecommissie, 16 mei 2014 45 Islamkunst verhuist van Rotterdam naar Leiden, Algemeen Dagblad, 23 september 2014 46 Brief Museum Boijmans van Beuningen, 19 januari 2015
  • 27.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   27   Ontzameltraject Ontzamelen van museale collecties is aan strenge regels gebonden, die zijn vastgelegd in de Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten (LAMO).47 Om de ontzameloperatie te kunnen beoordelen heeft de Gemeente Rotterdam in 2014 een beleidsnota48 en uitvoeringsprotocol49 vastgesteld. Hierin wordt onder meer vastgelegd dat voorgenomen ontzamelvoorstellen moeten worden getoetst door een door de Gemeente in te stellen commissie van externe deskundigen. Op 1 juli 2014 is de Toetsingscommissie Ontzamelen Rotterdam benoemd.50 Deze heeft het eerste, in mei 2014 ingediende ontzamelvoorstel beoordeeld. Dat voorstel bestond uit bulkontzameling van ruim 23.000 objecten uit de deelcollecties hedendaags China, India en Thailand en restcollectie van de collecties Azië, Oceanië en Afrika. De commissie bracht op 24 november 2014 zijn advies uit.51 Het advies luidde negatief: de commissie constateerde dat de ontzamelprocedure niet zorgvuldig, niet juist en niet transparant is uitgevoerd. De samenhang tussen het ontzamelvoorstel en het collectiebeleidsplan ontbreekt; de commissie miste consistentie tussen de doelstelling om het museum om te vormen naar een Pacific & Asian Art Museum en de ontzamelvoorstellen, waarin een aanzienlijk deel van de Afrika-collectie behouden blijft. De commissie constateert onder meer dat het museum in het voorstel, dat als bulkontzameling is ingediend, ook waardevolle objecten heeft opgenomen en dat van sommige objecten de herkomst (bijvoorbeeld een aankoop) onduidelijk is. Ook is geen museale expertise aangezocht, is niet duidelijk welk waardestellend kader is toegepast en doet het museum geen voorstel welke objecten in het publieke domein herplaatste moeten worden. De commissie concludeert dan ook dat het ontzamelvoorstel geen transparant beeld biedt en op wezenlijke onderdelen in strijd is met de doelstelling en regels van het Rotterdamse protocol en de LAMO. Daarmee bevindt het ontzamelbeleid zich in een impasse. Het Wereldmuseum zal, wil het haar beleid alsnog doorzetten, een nieuw voorstel moeten opstellen, dat opnieuw getoetst moet worden. Het museum wil hierover in gesprek met de commissie.   47 Leidraad voor het afstoten van museale objecten (LAMO), ICN i.s.m. NMV en VRM, november 2006 48 Visie op ontzamelen van de gemeentelijke kunstcollectie, vastgesteld in de Raadsvergadering 23 januari 2014 49 Uitvoeringsprotocol ontzamelen, idem 50 Brief College aan commissie ZOCS dd 23 september 2014 51 Advies ontzamelvoorstel Wereldmuseum, 24 november 2014, 14bb7110
  • 28.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   28   Financiële consequenties Dat advies zorgt samen met het bevriezen van de collectie in het depot op korte termijn concreet voor financiële problemen: het museum had erop gerekend dat het depot aan de Metaalhof per januari 2015 vrij zou komen en had de huur van het gebouw opgezegd, om zo de kosten voor huur en logistiek te besparen. De besparing was ingeboekt om een deel van het structurele exploitatietekort (zie Hoofdstuk Bedrijfsvoering) te dekken. Nu de ontzamelplannen niet kunnen worden uitgevoerd, blijft de collectie in het depot en loopt de huur door. De opbrengst uit de verkoop van de collectie, die in de visie van het museum in de toekomst een belangrijke pijler onder de exploitatie van het museum zou vormen, biedt geen soelaas. De gemeente vond deze bestemming te prematuur52 en gaf geen toestemming om eventuele toekomstige opbrengsten in de meerjarenbegroting op te nemen.53 Afstoting: de Hendra’s en de Amitabha Buddha Het afstoten van museale objecten is, zoals eerder beschreven, aan strenge regels en procedures gebonden. In het kader van dit onderzoek zijn twee recente verkopen nader onderzocht: werken van de Indonesische kunstenaar Hendra Gunawan (de ‘Hendra’s’) en de aan- en verkoop van een bronzen Boeddha-beeld uit de Meiji-periode (de ‘Amitabha’). In 2011 zijn twee werken van Gunawan verkocht, voor een totaalbedrag van € 1.118.000.54 In datzelfde jaar zijn twee beelden aangekocht: een Amitabha Buddha en een Japans godenbeeld; beide beelden zijn geregistreerd onder inventarisnummers VR-2011/1 en VR-2011/2 (de code VR wordt in de collectieregistratie gebruikt voor objecten in bezit van de Stichting Vrienden van het Wereldmuseum). De beelden zijn gefinancierd met de opbrengst van de hierboven genoemde Hendra’s.55 De Amitabha is vervolgens in juni 2013 door Christie's Parijs geveild, onder de vermelding ‘property sold by Friends of the Wereldmuseum, Rotterdam’.56 In deze procedure zijn twee opvallende zaken: de eigendomsvraag en de procedure. Ten eerste bestaat er onduidelijkheid over het eigendom van de objecten. Zowel de aan- als verkopen staan niet in het jaarverslag 2011 of 2012 van de Vrienden- stichting vermeld; andere aan- en verkopen worden wel genoemd. Bovendien blijkt uit de notulen van het bestuur van de Stichting (waarvan de museumdirectie voorzitter was en waarin ook andere museummedewerkers zitting hadden)57 geen besluit tot aan- of verkoop. Ook zijn de opbrengsten van   52 ‘Midden in de Stad, Cultuurplan 2013-2016, 20 december 2012; bijlage 1, p. 16 53 Brief College aan commissie JOCS, 6 november 2012 54 ‘Wereldmuseum doet goede zaken bij Christie’s’, Digitale Kunstkrant, 3 september 2011 55 Jaarverslag 2011 Wereldmuseum, p. 32 56 Website Christie’s, http://www.christies.com/lotfinder/sculptures-statues-figures/importante- statue-de-bouddha-amitabha-en-bronze-5687022-details.aspx 57 S. Bremer was vanaf 2009 lid van het bestuur en van mei 2011 tot november 2014 voorzitter.
  • 29.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   29   de verkopen rechtstreeks betaald aan het Wereldmuseum58 en komen zij niet voor in de jaarrekeningen van de Vrienden-stichting. Nog afgezien van het feit dat dat niet in overeenstemming is met geldende accountancy-regels, is de aankoop van de Amitabha ook betaald door het museum.59 Het is dan de vraag of het object feitelijk eigendom van de Vrienden-Stichting was en of de vermelding door Christie’s als eigendom van de Vrienden-stichting correct is, aangezien het beeld nooit op de balans van de Vereniging heeft gestaan en de opbrengst naar het Wereldmuseum is overgemaakt. Het museum bestempelt de gang van zaken als ‘administratieve fouten’.60 Het voert in het kader van dit onderzoek te ver om de juridische consequenties van deze omissies in beeld te brengen; dat vereist specialistische expertise. Het tweede opvallende aspect is de procedure. Voor dit onderzoek is relevant hoe deze verkopen zich verhouden tot de regels rond afstoting. Het museum is gehouden aan de LAMO-voorschriften voor ontzameling. Wanneer de verkopen in dat licht worden bezien, is de belangrijkste constatering dat behoud voor de Collectie Nederland kennelijk geen zwaarwegende overweging is geweest. De werken zijn weliswaar aangeboden aan collega-musea, maar voor de marktwaarde61 – iets dat volgens de Code geen aanbeveling verdient. Ook is nergens onderbouwd dat deze werken niet meer pasten in het beleid van het museum. Integendeel, het gaat hier in beide gevallen om Aziatische objecten van hoge kunsthistorische waarde – precies het gebied waarop het museum zich als Pacific & Asian Art Museum verder wil specialiseren. Dat wordt nog eens bevestigd door het feit dat de Amitabha Buddha pas twee jaar eerder, dus heel recent, was aangekocht (volgens het museum omdat het achteraf niet aan het beoogde kwaliteitsniveau voldeed). Tot slot is de opbrengst van de verkoop, getuige een publicatie van het museum,62 besteed aan de aanleg van een terras aan de Maas voor het restaurant. Ook deze bestemming is niet conform de Ethische Code en de LAMO. Daar geldt immers als één van de belangrijkste regels: opbrengsten van afstotingsoperaties mogen alleen worden besteed aan kwaliteitsverbetering van de collectie. De Gemeente Rotterdam heeft deze bepaling in de onlangs vastgestelde Visie op ontzamelen weliswaar verruimd (tot ‘collectiebeleid in brede zin’, maar wel ‘uitsluitend eenmalige investeringen die leiden tot verbetering van de kwaliteit, het behoud en de toegankelijkheid van de collectie   58 Jaarrekening 2012 Wereldmuseum, p. 19 59 Jaarverslag 2011 Wereldmuseum, p. 32 60 Interview S. Bremer 61 Correspondentie Wereldmuseum aan Museum Volkenkunde/Rijksmuseum/Tropenmuseum, 27 maart 2013 62 Nieuwsbrief 1, 2013: 'Door enkele stukken uit de collectie van de Vrienden te verkopen heeft het Wereldmuseum goede zaken kunnen doen. Er zal worden geïnvesteerd in het terras op de kade langs de Maas […]'
  • 30.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   30   op de langere termijn’),63 maar ook in deze formulering is het moeilijk voorstelbaar dat een horeca-terras daar onder zou vallen. Het museum voert aan dat het hier niet om een gewoon terras gaat, maar om een semi-museale presentatie met een aziatische uitstraling en dat, in het kader van cultureel ondernemerschap, de opbrengsten van het terras ten goede komen aan de collectie. Het museum voert aan dat niet volgens de richtlijnen is gehandeld, omdat de werken eigendom van de Vrienden-stichting waren. Nog afgezien van het feit of dat juridisch klopt, is het de vraag of dat terecht was. De Vrienden-stichting van het museum is lid van de Nederlandse Federatie van Museumvrienden (NFVM).64 Deze Federatie was een van de initiatiefnemers van de Ethische Code Commissie en heeft recent opnieuw bevestigd dat zij ‘van mening is dat de ICOM-regels onverkort gelden voor Vrienden-verenigingen voor zover deze beschikken over eigen (museale) collecties’.65 Het was daarom een reële verwachting dat ook de Vrienden-stichting in ieder geval in de geest van de Ethische Code zou handelen. Op zijn minst was meer zorgvuldigheid rond verantwoording en procedure op zijn plaats geweest, zeker gezien de intensieve betrokkenheid van museumedewerkers bij de gang van zaken. Geconcludeerd mag worden dat zowel de Vrienden-stichting, bestuurd door museummedewerkers, als het museum in deze aan- en verkopen niet zorgvuldig en niet in de geest van de LAMO hebben gehandeld. Het museum wekt met de snelle verkoop van de Amithaba (nog geen twee jaar na aankoop) de indruk handel te drijven. Dat schaadt de reputatie van het museum zeer en schenkt potentiële schenkers af. De onderbouwing en de besteding van de opbrengst zijn niet conform geldende normen. Het museum handelt in deze casus in strijd met de Ethische Code. 5.e Samenwerking volkenkundige collecties De musea met volkenkundige collecties in Nederland hebben zich verenigd in de Stichting Volkenkundige Collecties Nederland (SVCN). Doel was om onderling af te stemmen op het gebied van museaal beleid, collectiebeleid en gezamenlijk optreden. De SVCN was lange tijd uniek in Nederland: op geen enkel ander collectiegebied werd door musea zo intensief samengewerkt en afgestemd. De musea presenteerden zelfs een gezamenlijk collectieplan en bundelden hun aankoopbudgetten. Het grote voordeel van deze intensieve samenwerking was dat kennis en collecties makkelijk konden worden gedeeld. Dubbelingen in de   63 Visie op ontzamelen van de gemeentelijke museale collecties, 23 januari 2014, pagina 6 64 Jaarrekeningen 2011, 2012, 2013 Stichting Vrienden van het Wereldmuseum, p. 9 65 Website NFVM, 3 oktober 2014, http://www.federatievriendenmusea.nl/nfvm/41-ethische-code/155- een-ethische-code-ook-voor-vriendenverenigingen
  • 31.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   31   collectie-opbouw werden voorkomen door onderling te lenen en te ruilen alvorens werken aan te kopen, en speerpunten in collecties en expertise werden op elkaar afgestemd. Het Wereldmuseum heeft in 2011 zijn lidmaatschap van de SVCN opgezegd, nadat de SVCN zijn zorgen had geuit over de (in een interview) aangekondigde ontzamelplannen. Na enige correspondentie over en weer, die de standpunten niet dichter bij elkaar bracht, stuurde de SVCN een brief aan de burgemeester van Rotterdam over de plannen.66 Het museum wilde naar eigen zeggen een einde maken aan de jarenlange gesprekken over profilering zonder dat daar een besluit over viel, door het lidmaatschap op te zeggen en zelfstandig een besluit te nemen. Door de opzegging participeerde het museum niet langer in het landelijke collectieplan en het gemeenschappelijke aankoopbudget. De plannen voor omvorming tot een Pacific & Asian Art Museum (PAM) zijn dan ook geen onderdeel van het landelijke beleid op het gebied van volkenkundige collecties (‘de Volkenkundige Collectie Nederland’). Het is een reële vraag of consultatie van en afstemming met collega-musea tot andere keuzes zou hebben geleid. Op dit moment voert het museum gesprekken met het Nationaal Museum voor Wereldculturen over de mogelijkheid om structureel overleg te hervatten. 5.f Conclusie Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het Wereldmuseum op dit moment nauwelijks over voldoende (gekwalificeerde) staf beschikt om de zorg voor de collectie naar behoren te dragen. Daarnaast houdt het museum zich, ondanks bezwaren van medewerkers, in de omgang met de collectie niet aan museale normen. Uit het rapport van de Erfgoedinspectie blijkt bovendien dat op het terrein van het collectiebeheer en het bruikleenbeleid aanscherping noodzakelijk is. Tegelijkertijd is het museum verwikkeld in ambitieuze en omvangrijke ontzameltrajecten, die in Nederland nog niet eerder op deze schaal zijn aangekondigd. Zowel de plannen zelf als de manier waarop deze worden uitgevoerd zorgen voor grote onrust bij collega-musea, verzamelaars, politiek en publiek. Door de plannen niet af te stemmen met andere volkenkundige musea en deze niet te betrekken bij de selectie, heeft het museum verzuimd om draagvlak te creëren en een kans gemist om de plannen te verbeteren. De plannen zijn door de Toetsingscommissie beoordeeld en van onvoldoende kwaliteit bevonden.   66 Brief SVCN aan burgemeester Rotterdam, 5 augustus 2011
  • 32.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   32   Op deze terreinen is de conclusie gerechtvaardigd dat het museum zich in het beheer van de collectie niet opstelt als het professionele museum van hoogwaardige kwaliteit dat zij zegt te willen zijn. Dat is vooral het gevolg van (beleids)keuzes van het museum zelf, al heeft de stevige bezuiniging, waardoor het museum niet meer over voldoende personeel beschikt, de zaak niet geholpen. Sommige van die beleidskeuzes (zoals voor het PAM-profiel) zijn door de Gemeenteraad goedgekeurd. Andere keuzes, zoals de omgang met de collectie en het stopzetten van de samenwerking met collega-musea, komen voor rekening van het museum en hebben geleid tot reputatieschade. Samengevat kan worden gesteld dat de collectie niet volgens geldende normen en standaarden wordt beheerd en dat de presentatie en ontsluiting van de collectie te wensen over laat.
  • 33.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   33   6 Bedrijfsvoering en financiën 6.a Beleid Wereldmuseum In het Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 presenteert het museum zich als ondernemend en bedrijfseconomisch gezond. De bedrijfsvoering is en blijft ‘lean en mean’. Er is voortdurende aandacht voor kostenbeheersing in personele en materiële zin. Het museum is, anders dan vele andere musea, nu reeds voor een wezenlijk deel van haar budget zelfvoorzienend en streeft ernaar om vanaf 2016 grotendeels onafhankelijk te zijn van traditionele overheidsfinanciering. Om dat te bereiken ontwikkelt het museum een dubbele strategie: enerzijds het vergroten van het ondernemerschap en anderzijds het (op termijn) creëren van een kapitaalfonds uit de opbrengsten van ontzameling. Het ondernemerschap is een belangrijk aspect in de bedrijfsvoering. Door het bieden van de hoogste kwaliteit en exclusiviteit van het restaurant en de banqueting wil het museum een kapitaalkrachtig publiek aan zich binden en zo de eigen inkomsten vergroten. De tweede pijler onder het beleid is de vorming van een fonds, om zo uit het rendement inkomsten te genereren. Daartoe wil het museum zich concentreren op een kerncollectie; dat reduceert de beheerskosten. De opbrengst van de af te stoten collectie-onderdelen wordt gebruikt om het fonds te vormen.67 Het meerjarenbeleidsplan spreekt in dit verband over een mogelijke opbrengst uit verkoop van € 55 à 60 miljoen, waarmee een jaarlijkse beleggingsopbrengst van circa € 2,5 miljoen zou kunnen worden gegenereerd. Qua bewoordingen sluit dit Meerjarenbeleidsplan aan op het Rotterdamse Cultuurplan 2013-2016 “Midden in de stad”, dat in het najaar van 2012 door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Ook hierin wordt gesproken over “scherpe keuzes”, de garantie dat het culturele bestel in Rotterdam “van kwalitatief hoog niveau is, divers in zijn aanbod”, en over een heroriëntatie op de relatie met de marktsector. Over het Wereldmuseum besluit de raad: “Conform het advies van de RRKC zullen wij de subsidie aan het Wereldmuseum afbouwen. Het geadviseerde bedrag biedt echter te weinig basis voor de majeure omslag die het museum de komende jaren moet realiseren om commerciëler te opereren. Om deze reden hebben wij besloten het Wereldmuseum op te nemen met een hoger dan geadviseerd bedrag maar met de kanttekening dat we het in een periode van vier jaar afbouwen.” Concreet betekent dit dat de jaarlijkse subsidie aan het Wereldmuseum wordt verlaagd van € 5.041.000 in 2012 naar € 3.169.162 in 2013; een bezuiniging van € 1.871.838.   67 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016 Wereldmuseum, p. 3, 8, 10
  • 34.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   34   Daarnaast noemde de RRKC noemde het financieringsmodel op basis van een vermogensfonds op basis van opbrengsten uit ontzamelen ‘erg speculatief’.68 De gemeente vond het ‘te prematuur’ en gaf hiervoor geen toestemming.69 Organisatie De organisatorische structuur van het Wereldmuseum bestaat uit de Stichting Wereldmuseum Rotterdam (de in 2006 verzelfstandigde dienst van de gemeente Rotterdam) met daaronder twee BV’s, waarin de commerciële activiteiten zijn ondergebracht. Alle drie de organisaties hebben dezelfde eenhoofdige directie, de heer S. Bremer (zie Bijlage 3). Het financiële management is voor alle drie de organisaties in handen van Anton Keizer. 100% 100% Los van deze structuur staat de Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam. Verderop in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de relatie met deze Stichting. 6.b Exploitatie Zoals gezegd moet het museum het met ingang van 2013 met ruim 1,8 miljoen minder subsidie doen. Dat zorgt voor een structureel tekort in de exploitatie van € 725.000 per jaar. Zoals alle gesubsidieerde instellingen die een ander subsidiebedrag toegezegd kregen dan gevraagd, heeft ook het Wereldmuseum een herziene begroting ingeleverd gebaseerd op het toegezegde subsidiebedrag.   68 Cultuurplanadvies 2013-2016, RRKC, p 331 69 Midden in de Stad, Cultuurplan 2013-2016, 20 december 2012; bijlage 1, p. 16 Stichting Wereldmuseum Rotterdam Wereldbusiness BV Wereldmuseumwinkel BV Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam
  • 35.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   35   Exploitatietekort Uit deze herziene begroting voor 2013, die op 2 september 2014 door de Gemeente wordt goedgekeurd, blijkt dat de subsidieverlaging van ruim 1,8 miljoen in eerste instantie wordt opgevangen door een reorganisatie: 28 van de 37 medewerkers worden ontslagen. De loonkosten voor eigen personeel dalen daarmee van € 2.025.000 naar € 632.000. Doordat het verlies aan vaste uren gedeeltelijk wordt gecompenseerd door extra inhuur, levert dit een netto besparing op van € 1.071.000.70 De gemeente Rotterdam stelt aanvullend een eenmalige subsidie van € 3.923.000 voor frictiekosten beschikbaar. Na de reorganisatie resteert er een structureel exploitatietekort van € 725.000. Het museum wil dit tekort dekken door de inkomsten als volgt te verhogen: – verhoging sponsoring (€ 100.000 meer in 2016) – het heffen van entree bij de vaste opstelling (€ 50.000 meer in 2016) – een hogere opbrengst uit de horeca en winkel (€ 80.000 meer in 2016) – onttrekking aan de bestemmingsreserves (€ 295.000 in 2016). Het museum wil de Cultuurplan-bezuiniging opvangen door de inspanningen om middelen uit particuliere bronnen te vergaren te maximaliseren.71 Dat lijkt in de praktijk echter tegen te vallen. Terwijl het Cultuurplan spreekt over het creëren van een basis om commerciëler te gaan opereren, zal in 2016 slechts 4,3% van de totale bezuiniging van 1,8 miljoen wordt gedekt door een hogere opbrengst uit commerciële activiteiten. Wanneer ook sponsoring tot de commerciële activiteiten wordt gerekend, is dat nog steeds een bescheiden 9,6%. Bovendien waarschuwt het museum in de begroting dat de bezoekersaantallen mogelijk niet meer zullen stijgen, en dat door de economische situatie de sponsorinkomsten en de inkomsten uit banqueting kunnen teruglopen. Ook meldt het museum in het meerjarenbeleidsplan 2013-2016 dat een ontwikkeling naar verdere financiële zelfstandigheid bij de huidige stand van zaken en zonder nieuwe maatregelen niet te verwachten valt. Van de horeca- functies valt geen verdere structurele meeropbrengst te verwachten en handhaving van het huidige succes is geen vanzelfsprekendheid.72 Tegelijkertijd wordt verder op de uitgaven bezuinigd door (een deel van de) collectie in het museum onder te brengen en de huur van het depot aan de Metaalhof op te zeggen; dat levert een besparing op van € 200.000 per jaar. De verhuizing kan volgens het museum worden gerealiseerd omdat door het   70 Jaarplan 2013 Herzien, p. 7 71 Formulier ondernemerschap, Aanvraag Cultuurplan 2013-2016, p. 1 72 Meerjarenbeleidsplan 2013-2016, p. 10
  • 36.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   36   ontslag van 28 medewerkers ruimte is vrijgekomen in het pand aan de Willemskade en omdat door grootschalige ontzameling de omvang van de collectie fors zal worden teruggebracht. De inkomsten van het Wereldmuseum De inkomsten kunnen worden onderverdeeld in de volgende categorieën: aan de museale functie gerelateerde inkomsten (uit entreegelden, sponsorbijdragen, vergoedingen voor rondleidingen en bruiklenen); inkomsten uit commerciële activiteiten (zoals horeca en winkel); bijdragen van overheden (subsidies) en bijdragen van particulieren (schenkingen).73 De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende categorieën baten74 van de Stichting en de BV’s, voor aftrek van lasten: Baten 2013 2012 2011 Museale functie € 494.597 (7,2%) € 462.040 (5,4%) € 317.678 (3,5%) Horeca en winkel € 3.130.203 (45,7%) € 2.980.897 (34,6%) € 3.541.264 (38,6%) Subsidies 75 € 3.200.868 (46,8%) € 5.132.247 (59,6%) € 5.294.092 (57,6%) Overig € 21.690 (0,3%) € 34.918 (0,4%) € 30.641 (0,3%) Totaal € 6.847.358 € 8.610.102 € 9.183.675 a. Inkomsten uit museale functie De inkomsten uit de museale functie vormen slechts een relatief klein percentage van de totale inkomsten van het museum: van 3,5% in 2011 tot 7,2% in 2013. De onderstaande tabel laat een uitsplitsing zien van de verschillende soorten inkomsten in deze categorie76 : Inkomsten Museale functie 2013 2012 2011 Entreegelden € 408.333 € 330.788 € 205.680 Sponsoring € 72.242 € 71.257 € 74.336 Rondleidingen € 8.991 € 13.398 € 16.372 Bruiklenen € 1.750 € 15.525 € 21.290 Schoolprogramma € 3.281 € 1.122 - Totaal € 494.597 € 432.090 € 317.678   73 Deze ontvangsten hebben vaak een eenmalig karakter en kunnen doorgaans niet voor de exploitatie worden aangewend; ze worden verder dan ook buiten beschouwing gelaten. We gaan er van uit dat de schenkingen die in de jaarrekeningen onder de categorie sponsorbijdragen vallen voor de exploitatie zijn bestemd. 74 Op basis van de geconsolideerde jaarrekeningen 2011-2013 75 Exclusief subsidie frictiekosten 76 Op basis van de enkelvoudige jaarrekeningen 2011-2013.
  • 37.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   37   Het aantal betalende bezoekers stijgt met 125% van 25.000 naar 56.000; de inkomsten uit entreegelden laten tussen 2011 en 2013 bijna een verdubbeling zien. Dat is mede het gevolg van de entreeheffing voor de voorheen gratis toegankelijke vaste collectie. Dat verklaart ook de halvering van het aantal niet- betalende bezoekers van 70.000 in 2011 naar 35.000 in 2013. De bijdragen van sponsoren en andere incidentele bijdragen blijven constant maar zijn relatief laag. Ter vergelijking: het Museum voor Volkenkunde in Leiden genereerde in 2013 in totaal € 1.211.852 aan incidentele bijdragen, waarvan € 693.842 uit private middelen.77 Daarbij steekt de € 100.000 die het Wereldmuseum in 2016 wil genereren78 mager af, zeker voor een museum dat ondernemerschap als wezenlijk onderdeel van zijn bedrijfsvoering ziet. Het museum voert daarbij aan dat zij sponsoring niet als ondernemerschap ziet: ondernemerschap is diensten leveren, zoals de exploitatie van de horeca, en niet ‘je hand ophouden’. Bovendien zullen bedrijven die diensten afnemen (banqueting) niet snel ook sponsor worden, aldus het museum. b. Inkomsten uit horeca en winkel In 2011 genereerde de winkel en de horeca bijna 39% van de inkomsten. In 2013 was dit gestegen naar bijna 46%, maar deze stijging is vooral het gevolg van de daling van de gemeentelijke subsidie: in absolute zin nemen de inkomsten uit winkel en horeca namelijk niet toe. Daarmee lijkt op het eerste gezicht de constatering terecht dat het museum, zoals het in het Meerjaren-beleidsplan schrijft, inderdaad voor 40% “eigen financier” is.79 Echter, in dit overzicht is geen rekening gehouden met de kosten die nodig zijn om de horeca en winkel draaiende te houden, voor bijvoorbeeld huur, personeel en inkoop. De stelling dat de museale functie voor een deel drijft op de opbrengsten uit horeca en winkel gaat alleen op wanneer het exploitatiesaldo van horeca en winkel positief is. Maar wanneer die kosten erbij worden betrokken, ontstaat een ander beeld. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten van de BV's in 2013. Onder de streep blijft er qua resultaat maar een klein bedrag over, dat voor de Wereldbusiness BV bovendien negatief is. Overigens maakt het museum een andere berekening, waarin de huur niet als kosten voor de BV’s, maar als inkomsten voor de Stichting worden gezien. Daardoor bedraagt de afdracht in 2013 (na aftrek van het negatieve resultaat van € –6.228) van de Wereldbusiness BV aan de Stichting € 242.722. In onderstaande tabel is deze methode niet aangehouden, omdat de huur door de BV’s wel als kosten worden afgeboekt.   77 Jaarrekening 2013, Museum voor Volkenkunde, p. 12 78 Formulier ondernemerschap, Aanvraag Cultuurplan 2013-2016, p. 5 79 Idem, p. 1
  • 38.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   38   Lasten Horeca en winkel Wereldbusiness Winkel Totaal % Omzet 2.871.653 314.648 3.186.301 Directe lasten 976.153 160.207 1.136.360 35,6 Personeelslasten 1.384.894 84.876 1.469.770 46,1 Afschrijvingen 1.740 0 1.740 0,1 Huur 249.000 26.250 275.250 8,6 Overige lasten 248.283 34.944 283.227 8,9 Rente 18.121 3.102 21.223 0,7 Totale lasten 2.878.191 309.379 3.187.570 100 Resultaat voor belasting - 6.538 5.269 Financiële situatie Museum Uit de (geconsolideerde) jaarrekeningen blijkt over de jaren 2011 t/m 2013 een structureel exploitatietekort en een afnemend eigen vermogen. De solvabiliteit daalt tussen 2011 en 2013 van 52% naar 37% in 2013. Er zijn geen langlopende schulden, maar wel valt op dat de post crediteuren op 31 december 2013 sterk is toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor, namelijk van € 839.252 ultimo 2012 naar € 1.474.410 ultimo 2013. Hiermee correspondeert een toename van de liquide middelen van € 1,3 miljoen ultimo 2012 naar € 2,2 miljoen ultimo 2013. Volgens het museum is dit het gevolg van een meningsverschil over de huur van het pand aan de Willemskade.80 Op 7 april 2014 wordt een schikking getroffen met de verhuurder (de Gemeente Rotterdam), waarna het museum een bedrag van € 631.236 aan achterstallige huur betaalt. Het hogere balanstotaal en de daling in solvabiliteit in 2013 zijn dus voor een belangrijk deel tijdelijk geweest.   80 Interview S. Bremer, februari 2015
  • 39.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   39   Wereldmuseum 2013 2012 2011 Exploitatie Baten 81 € 10.763.910 € 8.610.102 € 9.183.675 Lasten € 10.955.355 € 8.820.030 € 9.288.409 Exploitatiesaldo € - 191.445 € - 108.299 € - 104.734 Balans Eigen vermogen € 1.793.821 € 1.985.266 € 2.193.565 Balanstotaal € 4.828.237 € 4.039.960 € 4.163.763 Solvabiliteit 37% 49% 52% De verwachting voor 2014 ziet er nog ongunstiger uit. Op basis van de 3e kwartaalrapportage verwacht het museum een negatief exploitatiesaldo van € – 864.270. Dat is hoger dan in de herziene begroting was voorzien; volgens het museum als gevolg van tegenvallende bezoekersaantallen, waardoor de inkomsten uit entree en de winkel lager zijn dan verwacht. 6.c Financiële relatie met de BV’s De aan het Wereldmuseum verbonden BV’s vormen een belangrijk onderdeel van het ondernemerschap en een pijler onder het beleid van het museum. Uit deze activiteiten haalt het museum naar eigen zeggen een substantieel deel van zijn inkomsten. Om vast te stellen of het verlies in 2013 geen incident was en welke bijdrage de BV’s daadwerkelijk leveren aan de exploitatie van het museum zijn de resultaten van de BV’s ook over de voorgaande jaren nader onderzocht.82 In de onderstaande tabel zijn van beide BV’s zowel de resultaten als de eigen vermogenspositie over de jaren 2011 tot en met 2013 weergegeven.   81 Inclusief frictiekosten in 2013, exclusief inkomsten uit verkoop kunstwerken in 2012 en 2011. 82 BV’s moeten jaarlijks een jaarrekening deponeren bij de Kamer van Koophandel. Als zg. kleine rechtspersonen is een verkorte balans en beperkte toelichting genoeg; er hoeft geen accountants- verklaring te worden toegevoegd. Voor de BV’s zijn in 2013 jaarrekeningen opgesteld door de eigen accountant op basis van een zogenaamde samenstellingsopdracht. De accountant heeft zich daarbij gebaseerd op de door de directie verstrekte gegevens, maar geeft geen verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening.
  • 40.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   40   2013 2012 2011 Wereldbusiness BV Netto omzet 2.871.653 2.830.588 3.287.867 Resultaat voor rente en belastingen 11.583 - 25.625 87.040 Netto resultaat - 2.688 - 31.308 88.642 Eigen vermogen - 15.996 - 13.308 106.642 Wereldmuseumwinkel BV Netto omzet 314.648 338.247 261.910 Resultaat voor rente en belastingen 8.371 5.264 - 54.493 Netto resultaat 3.540 2.423 - 57.509 Eigen vermogen 5.964 2.424 - 76.374 De winst (het netto resultaat) van de Wereldmuseumwinkel bedroeg in 2013 1,25 % van de omzet. De winst van de Wereldmuseumwinkel is in de jaarrekening van de Wereldbusiness BV verwerkt als aandeel in het resultaat van deelnemingen. Het negatieve resultaat van de Wereldbusiness BV over 2013 van € - 2.688 werd onder andere veroorzaakt door een negatief resultaat uit de horeca- activiteiten (€ - 6.228), dat gedeeltelijk werd gecompenseerd door de opbrengst uit de winkel. De netto omzet van de horeca-activiteiten bedroeg € 2.871.653,-, zodat het winstpercentage -0,2% bedroeg. Tegelijkertijd maakt de tabel duidelijk dat het bedrijfsresultaat vóór rente en belastingen van de Wereldbusiness BV in 2013 nog € 11.583 bedroeg. Dat er toch verlies werd gemaakt werd veroorzaakt doordat er € 19.050 aan rente aan de Stichting Wereldmuseum werd betaald. Uit de jaarrekeningen wordt ook duidelijk dat de Wereldbusiness BV in 2011 een winst boekte van € 88.642. Doordat de winst als dividend aan de Stichting Wereldmuseum werd uitgekeerd, werd door het verlies van € 31.308 in 2012 het eigen vermogen van de BV negatief. Doordat in 2013 opnieuw een verlies werd geleden verslechterde de vermogenspositie nog verder. De Wereldmuseumwinkel sloot 2011 af met een negatief eigen vermogen van € 76.374. Het eigen vermogen werd in 2012 positief beïnvloed door een dotatie aan de agioreserve van € 76.375, zodat het eigen vermogen per saldo weer op nul uitkwam. De bescheiden positieve exploitatieopbrengsten in 2012 en 2013 werden aan het eigen vermogen toegevoegd.
  • 41.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   41   Gelet op het verlies van Wereldbusiness BV in 2013 en het negatieve eigen vermogen dat gefinancierd is door Stichting Wereldmuseum spreekt de accountant op pagina 4 van de jaarrekening over een “onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap”. In het bij de KvK gedeponeerde jaarbericht wordt op p. 2 vermeld dat de continuïteit gewaarborgd wordt doordat de vennootschap voor 2014 een positieve cashflow verwacht. “Echter, gezien de financiële positie van de vennootschap is haar voortbestaan onzeker. Een duurzame voortzetting van de bedrijfsvoering is echter niet onmogelijk”. Resultaat uit deelnemingen In 2013 en 2012 leed de Wereldbusiness BV een verlies van respectievelijk € – 2.688 en € – 31.308.83 De bijdrage aan het resultaat van de Stichting was dus negatief, terwijl voor 2013 een winst van € 110.000 was begroot. Daarnaast blijkt dat de Stichting het negatieve eigen vermogen dat door de verliezen bij de BV’s ontstond, voor een totaalbedrag van € 92.371 aanzuiverde.84 Aan het eigen vermogen (agio) van de Museumwinkel werd € 76.375 toegevoegd, aan het eigen vermogen van de Wereldbusiness BV € 15.996. Ook in deze zin is er dus sprake van een negatieve bijdrage van de BV’s aan de exploitatie van het museum. Onder de financiële vaste activa van de Stichting Wereldmuseum vertegenwoordigden de deelnemingen in groepsmaatschappijen derhalve op de balansdatum 31 december 2013 een waarde van nul. Geconcludeerd mag worden dat de BV’s uit de winst geen resultaat bijdragen aan de exploitatie van het Wereldmuseum. Integendeel, het museum moest zelfs verliezen compenseren. Andere opbrengsten Behalve de winst of verlies ontvangt de Stichting ook andere inkomsten uit de BV’s, in de vorm van vergoedingen voor huur, schoonmaak, personeel/ organisatie en financiële administratie.85 Voor de Wereldbusiness BV bedraagt deze vergoeding € 37.500 per maand, dus € 450.000 per jaar. De Wereldmuseumwinkel BV betaalt voor deze diensten € 12.150 per kwartaal, dus € 48.600 per jaar. In de jaarrekening 2013 van de Stichting Wereldmuseum worden deze inkomsten verantwoord onder de posten “verhuur” van € 275.260 en de post “detachering personeel” van € 115.200.86 De BV’s droegen in 2013 dus € 490.600 bij aan de exploitatie van het museum. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat voor deze vergoeding ook werkzaamheden worden verricht, die anders niet uitgevoerd zouden hoeven worden.   83 Enkelvoudige jaarrekening 2013 Stichting Wereldmuseum, aandeel in resultaat van deelnemingen, p. 25 84 Enkelvoudige balans 2013 Stichting Wereldmuseum, p. 28 85 Jaarrekening 2013 Wereldbusiness BV, p. 20 86 Jaarrekening 2013 Wereldmuseum, p. 34
  • 42.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   42   Relevant is of deze bedragen proportioneel zijn. In de onderstaande tabel zijn de functies van het gebouw aan de Willemskade gesplitst in drie functies: tentoonstelling, horeca en winkel. Het gebouw heeft een vloeroppervlak van 7.119 m2 . De algemene ruimten en de kantoren nemen hiervan bijna de helft in beslag. Ruimtegebruik Willemskade m2 % totale ruimte % nuttige ruimte % huur- kosten % schoon- maak Tentoonstelling/ depot 2.352 33,1% 64% 67% 40% Horecafunctie 1.124 15,8% 31% 30% 57% Winkel 181 2,5% 5% 3% 3% Kantoren 834 11,7% Algemene ruimte 2.628 36,9% Totaal 7.119 100% 100% 100% 100% Van de overgebleven nuttige ruimte wordt 64% in beslag genomen door tentoonstellingsruimte, 31% door de horecafunctie en 5% door de winkel. Wanneer de huurkosten van het pand (€ 853.914) in beschouwing worden genomen, blijkt dat de horeca voor 29% bijdraagt aan de huur en de winkel 3%; deze bedragen zijn dus vrijwel naar rato van het ruimtegebruik. Van de schoonmaakkosten wordt 57% toegerekend aan de horecafunctie, wat verklaard kan worden uit het intensievere gebruik van deze ruimtes. Communicerende vaten Het resultaat van de BV’s (en daarmee van de Stichting) wordt bovendien beïnvloed door discretionaire bevoegdheden in de toerekening van de kosten. Zo verzoekt de directie van de Stichting op 27 maart 2013 aan de Raad van Toezicht87 om met terugwerkende kracht de huur van de beide BV’s te verminderen, waardoor verliezen bij de BV’s over 2012 worden omgezet in winst. Bij de Wereldmuseumwinkel wordt een verlies van € - 12.161 door de huurverlaging van € 15.750 omgezet in een winst van € 2.423. Bij de Wereldbusiness BV wordt een berekend verlies van € 183.131 door een huurverlaging van € 149.400 beperkt tot een verlies van € - 31.308. Deze laatste bedragen komen overeen met de gedeponeerde stukken. Volgens het museum was de reden voor de huurverlaging de economische situatie. De onderlinge resultaten worden daarnaast nog beïnvloed door leningen van de Stichting aan de BV's waarover de BV's rente aan de Stichting betalen. Stichting Wereldmuseum had op 31 december 2013 € 327.369 aan vorderingen op de BV’s, onder andere in de vorm van verstrekte leningen, waarover 6,35% rente   87 Notulen Raad van Toezicht 27 maart 2013
  • 43.     Onderzoek Wereldmuseum Rotterdam – april 2015   43   werd berekend. Het rentepercentage is opvallend hoog, maar is volgens het museum marktconform. In de jaarrekening wordt opgemerkt dat de schuld binnen 30 dagen wordt voldaan.88 Ultimo 2012 bedroeg het bedrag aan vorderingen € 175.241. De Wereldmuseumwinkel had ultimo 2012 een vordering van € 10.922 op Wereldbusiness BV en ultimo 2013 een schuld van € 1.233 aan het moederbedrijf. Deze gang van zaken maakt duidelijk dat de BV’s waarschijnlijk niet in staat zouden zijn om zelfstandig voort te bestaan zonder de aanwezigheid van een moederbedrijf, zoals in dit geval Stichting Wereldmuseum Rotterdam, dat bereid is om bij het ontstaan van tekorten waar nodig bij te springen (volgens het museum omdat een aanzienlijk deel van de huurkosten van de Willemskade door de BV’s worden bijgedragen). De onderlinge relaties, zoals de leningen, maken het moeilijk om een reëel beeld te krijgen van hoe de BV’s het als zelfstandige ondernemingen zouden doen. Dat geldt ook voor de toerekening van kosten. Zo was de winkel in 2011 zwaar verliesgevend, maar was met 3 personeelsleden wel verantwoordelijk voor 13% (€ 8.207) van de reis- en verblijfkosten van de drie organisaties samen (73 personeelsleden) van € 64.815. Deze relatief hoge kosten worden volgens het museum verklaard doordat in het buitenland inkopen zijn gedaan. 6.d Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam De doelstelling van de Stichting luidt “het verlenen van steun aan de instandhouding van het Wereldmuseum te Rotterdam en al hetgeen daarmee samenhangt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”89 Dergelijke Vrienden-stichtingen zijn gebruikelijk in het museale veld; behalve financiële steun zijn ze ook bedoeld om het maatschappelijke draagvlak te versterken en ambassadeurs aan het museum te binden. Er is geen formele bestuurlijke invloed van het museum op de Stichting Vrienden. Echter, het bestuur bestond van 1 januari 2012 tot 15 januari 2015 uit drie leden, waarvan twee in die periode ook werkzaam zijn bij het museum.90 Ook de directeur van het museum was van 2009 tot eind 2014 lid van het bestuur.91 De beide medewerkers van het Wereldmuseum traden op 15 januari 2015 uit het bestuur en werden vervangen door vier nieuwe bestuursleden, die niet in dienst zijn van het museum.92   88 Jaarrekening Wereldbusiness BV 2013 p. 19; jaarrekening Wereldmuseumwinkel BV 2013 p. 15, jaarrekening Stichting Wereldmuseum 2013 p. 28. 89 Statuten Stichting Vrienden van het Wereldmuseum Rotterdam, 2005 90 Mw. W.M. Kleintunte-Caliezi (secretaris; als secretariaatsmedewerker werkzaam bij het Wereldmuseum) en T. Keizer (penningmeester; werkzaam als hoofd bedrijfsvoering van het Wereldmuseum) 91 Vanaf 10 febuari 2009, van mei 2011 tot 4 november 2014 als voorzitter. 92 Voorzitter dhr. E. Boertien, secretaris mw. P.D.T. van Houte, penningmeester mw. M.E.H. Dumont, lid mw. N.M. Berkhemer