Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Aarderijkskunde
1. Thema 2. Relief 1
THEMA 2
Reliëf
INHOUD
1 RELIËF IN HET LANDSCHAP EN OP FOTO
2 RELIËF OP KAART
3 RIVIEREN IN HET LANDSCHAP EN OP KAART
4 RELIËFVORMEN HERKENNEN IN HET LANDSCHAP EN OP KAART
5 RELIËF IN BELGIË
6 RELIËF IN EUROPA
3. Thema 2. Relief 1
1. RELIËF IN HET LANDSCHAP EN OP FOTO
1. Het reliëf
Het geheel van afwisseling tussen hoogten en laagten in het landschap noemen we het
reliëf.
2. Elementen van het reliëf (de vier H’s)
Als we het uitzicht van het reliëf willen beschrijven, gebruiken we de vier
reliëfelementen (de 4 H’s) van het reliëf.
In landschappen kunnen we drie reliëfelementen beoordelen:
Hoogteverschil. Dit is het hoogteverschil tussen twee punten. Dit hoogteverschil
geeft aan hoe “sterk” (grote hoogteverschillen) of hoe “zwak” (kleine
hoogteverschillen) het reliëf is.
Helling. Hellingen zijn steil (tot zelfs loodrecht) of zacht.
Horizonlijn: de lijn waar de hemel en aarde elkaar schijnbaar raken. De horizonlijn
kan golvend zijn (vb. in de Vlaamse Ardennen), eerder recht (vb. in de Kempen) of
getand (vb. in gebergten)
Het vierde element, de hoogteligging, is enkel afleesbaar van de kaart of gps en niet
waarneembaar in het landschap of op foto.
HOOGTE HOOGTEVERSCHIL HORIZONLIJN HELLING
Reliëfelement waarneembaar op ...
topografische kaart topografische kaart topografische kaart
gps
doorsnede doorsnede
foto/ landschap foto/ landschap foto/ landschap
OPDRACHTEN
a) Duid de vier reliëfelementen aan op de foto (figuur 1:reliëf aan de Hollebeek in
Temse).
b) Kleur de horizonlijn groen op figuur 1.
3. Hellingsvlakken en kniklijnen (figuur 1 en 2)
We bestudeerden al eerder het reliëf bij de Hollebeek in Temse. Bij regenweer loopt het
water er over de dalende weide naar de beek toe. Deze beek vormt een kniklijn in het
landschap: er komen twee hellingsvlakken samen.
Indien de twee hellingsvlakken elkaar raken aan het laagste punt, noemen we de kniklijn
een dallijn. De twee hellingsvlakken zijn de dalflanken. De dalflanken en de dallijn
samen vormen het dal of de vallei. Raken de twee hellingsvlakken elkaar aan het
hoogste punt, dan spreken we van een kamlijn.
4. Thema 2. Relief 2
OPDRACHTEN
a) Duid op figuur 1 de hellingsvlakken aan met blauwe pijltjes (= richting van het
afvloeiende water)
b) Overtrek de kniklijnen op figuur 1 en 2: de kamlijn met rood
de dallijn met blauw
c) Vul de schema’s (figuur 2: hellingsvlakken en kniklijnen) aan.
2. RELIËF OP KAART
1. Hoogtepunten, hoogtelijnen en hoogtezones (figuur 3: reliëf aan de Hollebeek)
Het reliëf wordt op kaarten voorgesteld aan de hand van punten, lijnen of kleurvlakken.
a) Hoogtepunten
Omcirkel het laagste en het laagste punt op figuur 3.
Dit zijn hoogtepunten. Op atlaskaarten worden
hoogtepunten dikwijls voorgesteld met een klein
driehoekje.
Een hoogtepunt is de juiste hoogte van een plaats gemeten ten opzichte van de
zeespiegel bij gemiddeld laagtij in Oostende .
De Tweede Algemene Waterpassing (TAW) is de basishoogte ten opzichte waarvan alle hoogtes in belgië
worden uitgedrukt. Een TAW hoogte van 0 meter is gelijk aan het gemiddeld zeeniveau bij laagtij in
Oostende.
b) Hoogtelijnen
Op de topografische kaart bemerk je doorlopende lijnen. Dit zijn hoogtelijnen
(synoniem: isohypsen - enkelvoud: isohypse). Overtrek de hoogtelijn van 25m met bruin.
Een hoogtelijn is een lijn die plaatsen verbindt die op gelijke hoogte liggen.
Bij heel wat hoogtelijnen geeft een getal
aan hoe hoog een bepaalde plaats ligt
ten opzichte van de zeespiegel (bij
gemiddeld laagtij in Oostende). Op een
hoogtekaart noteren we die getallen zo
dat de bovenkant van elk cijfer naar het
hogere deel van het landschap gericht is. Heuvels/ putten in het landschap worden
aangeduid door gesloten hoogtelijnen.
Het hoogteverschil tussen twee opeenvolgende hoogtelijnen is het hoogtelijnen-
interval (of equidistantie).
Hoeveel meter bedraagt het hoogtelijneninterval op figuur 3? .............
Het hoogtelijneninterval is het hoogteverschil tussen twee opeenvolgende
hoogtelijnen.
c) Hoogtezones
De zones tussen twee hoogtelijnen worden ingekleurd.
De laagste zones krijgen meestal een donkergroene
kleur. Naar de hogere zones varieert de kleur over geel
en rood naar bruin. Kleur de hoogtezone tussen 5m en
10m volgens de legende op figuur 3.
Een hoogtezone is een zone tussen twee hoogtelijnen.
5. Thema 2. Relief 3
2. Indeling van het reliëf in drie grote hoogtezones
Op basis van de hoogteligging deelt men het reliëf in drie grote hoogtezones.
van 0 m tot 200 m LAAGLAND
van 200 m tot 2000 m MIDDELLAND
meer dan 2000 m HOOGLAND
Opgelet: België wordt op zijn beurt ingedeeld in Laag-België (0 tot 100 m), Midden-België (van
100 tot 200 m) en Hoog-België (vanaf 200 m). Deze indeling heeft dus niks te maken met de
indeling in de drie grote hoogtezones.
OPDRACHTEN
a) Werk met de atlas.
- Hoe noemt het hoogste punt van België? ..........................................
Welke hoogte heeft deze plaats? ..........................................
In welke provincie ligt deze plaats? ..........................................
- Tot welke grote hoogtezone behoort - Sint-Niklaas? ..................................
- Botrange? ..................................
- Andorra? ..................................
- Blankenberge?..................................
- Welke hoogtezone komt niet voor in België? laagland - middelland - hoogland
- In het zuiden van Oost-Vlaanderen en in het noorden van Henegouwen liggen de
Vlaamse Ardennen. Geef de naam en de hoogteligging van het hoogste punt in de
Vlaamse Ardennen. .............................................................................
- Bepaal de hoogte van ... de Mont-Blanc (hoogste berg in de Alpen) ..................
de Elbroes (hoogste berg van Europa) ..................
de Mount-Everest (hoogste berg ter wereld) ..................
b) Maak de opdrachten op figuur 4 (digitaal hoogtemodel Sint-Niklaas en omgeving).
c) Werk met figuur 5: facetkaart van het reliëf van de eigen leefruimte (1/100 000)
- De afkortingen op de kaart stellen steden of dorpen voor.
SN = ....................................... H = .......................................
B = ....................................... SG = .......................................
T = .......................................
- Benoem en kleur de waterwegen blauw.
- Schrijf de ontbrekende hoogtecijfers op de juiste manier in de cirkeltjes.
- Maak van deze kaart een hoogtezonekaart door te kleuren volgens de legende.
- Teken op de hellingsvlakken (op de streepjeslijn) de pijlen van het afstromend water.
Waar komt dit water terecht? ...........................................................................
....................................................................................................................
Welk deel van het dal heb je aangeduid?
..................................................................
6. Thema 2. Relief 4
3. Reliëfdoorsnede (figuur 6, 7, 8)
30
- Figuur 6 is een zijaanzicht van een duin.
- Figuur 7 is een bovenaanzicht van een duin. 20
Op deze figuur zien we ook de achterzijde van
de duin, aangegeven met hoogtelijnen.
- Figuur 9 toont ons de reliëfdoorsnede van M 10
naar N
0
Als we een dwarse lijn over de hoogtelijnen figuur 6
tekenen, kan het reliëf in profiel getekend
worden.
Zo kan je je een beeld vormen van het reliëf
in het landschap. Deze tekening noemen we
een reliëfdoorsnede.
- Vul de ontbrekende hoogtecijfers aan
op figuur 6, 7 en 8.
N
M
Techniek: tekenen van een reliëfdoorsnede.
A. Indien de snijlijn evenwijdig is met de X-as
figuur 7
We maken een reliëfdoorsnede langs de snijlijn MN
op figuur 7.
30
- Breng met een verticale lijn de punten met
bekende hoogte van de snijlijn MN over naar
20
de overeenkomstige lijn op het figuur 8
en stip ze daarop aan.
- Verbind de aangeduide punten van figuur 9
10
met een vloeiende lijn.
Zo verkrijg je de reliëfdoorsnede. 0
figuur 8
B. Indien de snijlijn niet evenwijdig is met de X-as
- Leg een papierstrookje langs de snijlijn MN en duid er de snijpunten met de
verschillende hoogtelijnen op aan. Bij elk snijpunt noteer je ook het hoogtecijfer.
- Leg dit strookje langs de x-as.
- Tenslotte breng je elk punt van het papierstrookje over in het assenstelsel en verbind
je de punten.
Toepassingen op de tweede techniek vind je op de volgende paginas.
Opmerking: Door de verschillende schaal van hoogte en lengte geeft een reliëfdoorsnede dikwijls
een vertekend beeld van het reliëf.
voorbeeld van een reliëfdoorsnede door het Iberisch schiereiland.
7. Thema 2. Relief 5
OPDRACHTEN
De reliëfdoorsnede door het Waasland (1/100 000) van noord naar zuid.
- Kleur de Schelde en de Durme blauw.
- Teken de reliëfdoorsnede volgens de lijn A
liëfdoorsnede AB.
- Kleur de hoogtezones volgens de legende
legende.
- In de doorsnede bemerk je een asymetrisch profiel: een steile en een zachte helling.
Hoe herken je op de kaart - een steile helling?
- een zachte helling?
8. Thema 2. Relief 6
Teken de reliëfdoorsnede door de Slingerbeek [AB] in Waasmunster.
9. Thema 2. Relief 7
Teken de reliëfdoorsnede door de Maasvallei [AB] in Engis.
250
200
150
100
50
0
10. Thema 2. Relief 8
Teken de reliëfdoorsnede van de Scheldevallei [AB] in Berlare.
12
10
8
6
4
2
0
11. Thema 2. Relief 9
3. RIVIEREN IN HET LANDSCHAP EN OP KAART
1. Ontstaan
Rivieren kunnen op verschillende manieren ontstaan. Een rivier zoals de Schelde onstaat
als een heel smal beekje bij een bron. Bij een bron botst het ingesijpelde neerslagwater
op een ondoordringbare laag gesteente. (zie schets). Door het steeds bijvoegen van
bijrivieren (vb. de Leie) bij de hoofdrivier wordt die groter en breder. Ook het
rechtstreeks afvloeien van regenwater zorgt voor extra water in de rivier. Tenslotte
kan ook het smeltwater van gletsjers rivieren bevoorraden. Een gletsjer is een traag
bewegende rivier van paketten ijs. Gletsjers vind je in hooggebergten terug.
Hoofdrivieren monden uiteindelijk uit in zee.
gletsjer
2. Delen van de rivier
Je kan de loop van een rivier onderverdelen in drie grote delen.
- de bovenloop: de zone waar de rivier smal is en een sterke stroming heeft.
- de middenloop: de zone waar de rivier verbreedt.
- de bovenloop: de rivier is er het breedst en stroomt trager.
Als je tegen de stroomrichting in vaart, vaar je stroomopwaarts. Vaar je met de
stroomrichting mee, dan vaar je stroomafwaarts. De linkeroever van een rivier zie je
links wanneer je vanaf de bron naar de monding kijkt.
OPDRACHTEN
a) Vul op de bijgaande schets de delen van de rivier aan. Schrap ook wat niet past.
bron - monding - bovenloop - middenloop - benedenloop
linkeroever -
rechteroever
stroomopwaarts-
stromafwaarts
linkeroever -
rechteroever
stroomopwaarts-
stromafwaarts
12. Thema 2. Relief 10
3. Stroomstelsel - stroombekken - waterscheidingslijn (atlas p.11
11)
Stroomstelsel (= rivierstelsel) Het geheel van rivieren waarvan het water naar
rivierstelsel):
éénzelfde rivier stroomt, met andere woorden: d hoofdrivier met alle bijrivieren
de
ervan. De hoofdrivier mondt uit in de zee
zee.
Uit welke rivieren bestaat het Scheldestelsel? ............................................................
............................................................................................................................
Uit welke rivieren bestaat het Ijzerstelsel? .................................................................
aat
Stroombekken (= rivierbekken of stroomgebied): Gebied waarin het stroomstelsel ligt
ebied
of het gebied dat door het stroomstelsel wordt afgewaterd. In ons land komen vijf
d
stroombekkens voor: het bekken van de Maas, Schelde, Ijzer, Seine en Rijn.
troombekkens
Sint-Niklaas behoort tot het stroombekken van de ..........................................
Niklaas .........................................
Diksmuide behoort tot het stroombekken van de ..........................................
iksmuide .............................................
Waterscheidingslijn (=
(=waterscheidingskam):
Grens tussen twee stroombekkens
stroombekkens.
OPDRACHTEN
Werk met onderstaande kaart van het stroomb
erk stroombekken van de Schelde.
a) Overtrek de Schelde met blauw.
b) Kleur het Scheldebekken groen.
c) Welke rivieren, die tot het Scheldestelsel behoren, monden niet rechtstreeks uit in
,
de Schelde?
13. Thema 2. Relief 11
4. Rivieren in de eigen leefruimte (figuur 9)
Deze vereenvoudigde topografische kaart toont de waterlopen in de eigen leefruimte.
Ook de grootste woonkernen staan aangeduid.
OPDRACHTEN
a) Noteer in de titel de schaal
b) De letters op de kaart stellen dorpen of steden voor.
Benoem deze. A = .................................... B = ....................................
C = .................................... D = ....................................
c) Benoem de ontbrekende namen van de waterlopen op de figuur.
1 = .................................... 2 = ....................................
3 = .................................... 4 = ....................................
d) Kleur de hoogtezone van meer dan 25m bruin.
e) Kleur het stroomstelsel van de Durme lichtblauw.
f) Kleur de rivieren die tot het stroomstelsel van de Schelde, maar niet tot het
stroomstelsel van de Durme behoren donkerblauw.
g) Teken de waterscheidingslijn tussen het stroombekken van de Durme en de Schelde
groen.
5. Rivieren in België
Werk met figuur 10: rivieren in België en je atlas p. 11.
OPDRACHTEN
a) Benoem alle rivieren op de kaart.
b) Vul de namen van de stroomgebieden.
c) Kleur het stroomgebied van de Maas geel.
d) Enkele waterscheidingslijnen zijn reeds getekend. Teken zelf de waterscheidingslijn
tussen de Maas en de Schelde
e) Overtrek met blauw het stroomstelsel van de Schelde
f) Naast de drie grote stroomgebieden zijn er in ons land nog twee delen die worden
ontwaterd door twee grote rivieren, die niet zelf in ons land stromen. Welke twee
hoofdstromen zijn dit?
g) EXTRA: benoem alle steden op de figuur.
6. Rivieren stromen in valleien
Rivieren doen dalen of valleien ontstaan. Hierdoor ontstaat er een dalbodem, met aan
elke kant (steile of zachte) dalflanken. We kunnen een zestal soorten valleien herkennen.
14. Thema 2. Relief 12
OPDRACHTEN
a) Welk dal herken je op de volgende afbeeldingen?
b) Welke dalvormen herken je op de reli
reliëfdoorsneden? (p. 6-7-8)
15. Thema 2. Relief 13
SYNTHESEOPDRACHT
Beantwoord de vragen of schrap wat niet past aan de hand van deze afbeelding van de
Gorges du Tarn - Zuid-Frankrijk).
4
1
786 m
3
2
390 m
a) Welke dalvorm herken je in dit landschap? .............................
b) De aangeduide kniklijn is een dallijn - kamlijn.
c) Welk cijfer past bij het volgende element van het reliëf?
Horizon ..... Helling(-svlak) .....
•
Hoogte ..... Hoogteverschil .....
•
d) Op deze plaats bevinden we ons in het laagland - middelland - hoogland.
Ter info: hier zie je de belangrijkste begrippen ivm het reliëf nog eens op een rijtje.
16. Thema 2. Relief 14
4. RELIËFVORMEN IN HET LANDSCHAP EN OP KAART
Naar het uitzicht van een reliëflandschap kunnen we vier reliëfvormen onderscheiden:
vlakte-, plateau-, heuvel- en gebergtelandschappen.
1. Reliëfvormen in het landschap
vlakte plateau
Een effen horizon met weinig hoogteverschillen Een zacht golvende (of effen) horizon ,
wijst op een vlakte. onderbroken door rivierdalen wijst op een
plateau.
heuvel gebergte
Een golvende horizon met hoogteverschillen tot Een getande of sterk golvende horizon wijst
maximaal 500 meter wijst op heuvelland. op een scherp of afgerond gebergte.
Hoogteverschillen zijn minstens 500 meter.
Samengevat:
vlakte plateau heuvel- berg- gebergte
heuvelland
horizon horizontaal horizontaal golvend afgerond of
getand
helling geen tot zacht zacht en steil zacht en steil zeer steil
hoogte- geen of klein klein en groot matig, minder heel groot, meer
verschil dan 500m boven dan 500m boven
de omgeving de omgeving
Opmerking: soms wordt een depressie (= een laagte) als de vijfde reliëfvorm
beschouwd. Een depressie of laagte is een reliëfvorm die verzonken of ingedrukt is ten
opzichte van het omliggende gebied.
17. Thema 2. Relief 15
2. Reliëfvormen op kaart
Op kaart lees je de hoogtelijnen om af te leiden welke reliëfvorm is voorgesteld.
OPDRACHT
Verbind de blokdiagrammen met de juiste hoogt
hoogtezonekaart.
O O
heuvel
O O
plateau
O O
vlakte
O O
depressie
3. Hoogtezones en reliëfvormen
Afhankelijk van in welke hoogtezone de reliërvorm voorkomt, benoemt men de
reliëfvorm anders. De cursief gedrukte termen worden het vaakst gebruikt.
men
HOOGTEZONES RELIËFVORMEN
> 2000 m HOOGLAND hooggebergte (afgerond - getand)
hoogplateau
hoogvlakte
200 - 2000 m MIDDELLAND middelgebergte (afgerond - getand)
middelhoog gelegen heuvelland
middelhoog pplateau
middelhoge vlakte
0 - 200 m LAAGLAND laag heuvelland
laagplateau
laagvlakte
18. Thema 2. Relief 16
5. RELIËF IN BELGIË
Figuur 11 is de facetkaart van het reliëf van België. De cijfers op de kaart komen overeen
met de belangrijkste reliëfgebieden in ons land.
Kleur de facetkaart in volgens de legende.
1. Laag-België (0- 50 meter)
Het Noordelijke deel van ons land wordt Laag-België genoemd. Laag-België ligt
•
helemaal in het laagland - middelland - hoogland (schrap wat niet past).
Benoem de volgende reliëfgebieden. Noteer ook de hoogteligging en de reliëfvorm.
•
Hoogteligging Nr Reliëfgebied Reliëfvorm
1.
2.
3.
4.
2. Midden-België (50 - 200 meter)
Iets zuidelijker in ons land ligt Midden-België. Midden-België ligt helemaal in het
•
laagland - middelland - hoogland (schrap wat niet past).
Benoem de volgende reliëfgebieden.Noteer ook de hoogteligging en de reliëfvorm.
•
Hoogteligging Nr Reliëfgebied Reliëfvorm
5.
6.
7.
8.
9.
10.
3. Hoog België (200 meter en hoger)
Hoog-België ligt ten zuiden van Samber en Maas, en heeft de grootste
•
hoogteverschillen van België. Hoog-België ligt helemaal in het laagland -
middelland - hoogland (schrap wat niet past).
Benoem de volgende reliëfgebieden.Noteer ook de hoogteligging en de reliëfvorm.
•
Hoogteligging Nr Reliëfgebied Reliëfvorm
11.
12.
13.
14.
15.
16.
19. Thema 2. Relief 17
OPDRACHTEN
a) In welk reliëfgebied ligt Dinant? ..............................................
b) In welke hoogtezone ligt het land van Herve? .............................................
c) De Fagnestreek behoort tot de Belgische kalksteenplateau’s. Het wordt slechts door
een rivier gescheiden van van de Famennestreek. Welke rivier is dit? ....................
d) De leemplateau’s in midden-België bestaan uit drie deelplateaus. Welke plateaus zijn
dit? .................................................................................................................
6. RELIËF IN EUROPA
Figuur 12 is de facetkaart van het reliëf van Europa, gebaseerd op een satellietafbeelding
van Europa. De donkerste zones komen overeen met de hoogste gebergten.
Kleur de facetkaart in volgens de legende.
1. Het Europese hoogland
Het Europese hoogland bestaat allemaal uit indrukwekkende en mooie
•
hooggebergten, met hoogteverschillen van verscheidene duizenden meters.
Vermits het hooggebergten zijn, moeten de toppen hoger zijn dan 2000 meter.
Deze hooggebergten zijn al van oudsher hinderend voor vlot verkeer. Het toerisme
is er sterk aanwezig.
Plaats het passende cijfer op de juiste plaats op de facetkaart van het reliëf.
•
Nr Reliëfgebied In welke land(en)? Hoogste top
1. Alpen
2. Pyreneeën
3. Kaukasus
4. Karpaten
5. Pindosgebergte
6. Kastiliaans scheidingsgebergte
7. Scandinavisch Hoogland
8. Sierra Nevada
9. Dinarische Alpen
10. Apennijnen
Extra: - In welke landen liggen deze hooggebergten?
•
- Geef de naam en hoogte van de hoogste bergtop in dit gebergte.
2. Het Europese middelland
In het Europese middelland (gelegen tussen 200 en 2000 meter) vinden we
•
voornamelijk (toeristisch aantrekkelijke) middelgebergten en plateaus. Soms zijn
de plateaus zo ver ingesneden door rivieren dat enkel nog heuvels overblijven.
20. Thema 2. Relief 18
Plaats het passende cijfer op de juiste plaats op de facetkaart van het reliëf.
•
Nr Reliëfgebied -In welke land(en)?
Plateaus
11. Wolga plateau
12. Midden-Russisch plateau
13. Balkan plateau
14. Plateau van Wales
Middelgebergten
15. Scottish Highlands
16. Vogezen
17. Zwarte Woud
18. Centraal Massief
19. Oeralgebergte
20. Jura
21. Eifel
Extra: - In welke landen liggen deze plateaus en middelgebergten?
•
3. Het Europese laagland
Het Europese laagland strekt zich uit langs de kusten en riviervlakten. laagvlakten
•
en laagplateaus domineren hierin.
Plaats het passende cijfer op de juiste plaats op de facetkaart van het reliëf.
•
Nr Reliëfgebied -In welke land(en)?
22. Laagvlakte van de Po
23. Hongaarse Laagvlakte
24. Kaspisch laagland
25. Laagvlakte van de Donau
26. Frans Laagland
27. Noord-Duitse Laagvlakte
28. Noord-Russisch Laagland
OPDRACHTEN
a) De Vogezen hebben een gelijkaardig uitzicht als de streek, net ten oosten ervan. De
twee streken worden gescheiden door de Rijn. Welke streek in Duitsland is dit?
...........................................................
b) Welk gebergte vormt de natuurlijke grens tussen Frankrijk en Spanje?
...........................................................
c) Welke laagvlakte is Noord-Italië is vermaard voor zijn voortreffelijke fruitteelt?
...........................................................
21. Thema 2. Relief 19
DOELSTELLINGEN RELIËF
Doelstelling Waar?
KENNIS
1. Begrip reliëf omschrijven.
2. Vier elementen van het reliëf opsommen.
3. Dallijn, kamlijn, kniklijn en afstromend water op valleidoorsnede
aanduiden.
4. Begrip hoogtepunt, hoogtelijn, hoogtezone, hoogtelijneninterval
verklaren.
5. De drie grote hoogtezones volgens hoogteligging (aantal meters)
opsommen.
6. Ontstaanswijzen van rivieren opsommen en verklaren.
7. Delen van een rivier aanduiden op schema.
8. Zes soorten rivierdalen opsommen.
9. Begrippen stroomstelsel, stroombekken, waterscheidingslijn
omschrijven.
10. Drie grote stroomgebieden van België opsommen.
11. Vier reliëfvormen en hun kenmerken opsommen.
12. Reliëfgebieden op de kaart van België situeren (met atlas).
13. Reliëfgebieden op de kaart van Europa situeren(met atlas).
INZICHT
14. Elementen van het reliëf op een foto, tekening herkennen en
aanduiden;
15. Reliëf op kaart voorstellen, lezen (met behulp van hoogtelijnen,
hoogtezones en hoogtepunten);
16. Steile, zachte hellingen op kaart herkennen;
17. Reliëfdoorsnede lezen, tekenen;
18. Alle soorten rivierdalen onderscheiden op kaart, foto, tekening;
19. Stroomstelsel, stroombekken, waterscheidingslijn,
stroomrichting op kaart tekenen, afbakenen, aanduiden;
20. Reliëfvormen herkennen, beschrijven, op foto, op tekening door
de reliëfelementen te onderzoeken;
21. Reliëfkaart van België, van Europa lezen met de reliëfgebieden
en de hoogtezones.