1. Klein mannetje heeftKlein mannetje heeft
geen huisgeen huis
getekend door groep 2getekend door groep 2
2. Klein Mannetje was een heel klein mannetje. Hij
woonde in een oude schoenendoos. Klein Mannetje
was gelukkig en tevreden.
3. Op een dag begon het te regenen. ‘’Regen is
goed voor mijn tuintje’’, zei het Kleine Mannetje
verheugd.
4. Maar het regende 3
dagen en 3 nachten
lang. Helaas is dat voor
een schoenendoos wat
al teveel. Op de 3e
dag
zakte hij langzaam in
elkaar.
5. Klein Mannetje pakte zijn spullen in een rode
zakdoek en ging er vandoor. Onder een dikke
boom bleef hij staan. “Nu heb ik geen huisje
meer’’, dacht hij treurig.
6. Er zat een vogel in
de boom die riep:”
Kom toch boven, bij
ons is het droog en
gezellig!”
9. Inmiddels regende het niet meer. Hij ging
zitten en droogde zijn kleren in de warme zon.
“Nu ga ik op mijn gemak een nieuw huisje
zoeken”, dacht Klein Mannetje.
10. Maar toen het
donker werd had
hij nog steeds geen
huis gevonden. Klein
Mannetje was moe.
Hij ging in het gras
liggen en viel in
slaap onder de
blote hemel.
11. De volgende dag kwam hij een kikker tegen.
“Goedemorgen Klein Mannetje! Ik weet een mooi
huisje voor je.” En de kikker nam hem mee naar
een lege jampot.
12. Klein Mannetje klom naar binnen. “Oh wat een
prachtig uitzicht”, riep hij. “En droog is het hier
ook!” Maar al gauw kreeg hij het verschrikkelijk
benauwd in die glazen pot.
13. Klein mannetje ging weer verder. Ginds op een heuvel
stond een grote koffiepot. “Daar wil ik wel in wonen”,
dacht hij verrukt. Maar plotseling kwam er een
zwerm wespen uit de tuit. “Maak dat je wegkomt”,
zoemden ze nijdig. “Hier wonen wij!
15. Toen ontmoette hij een
konijn. “Kom toch bij
ons wonen, Klein
Mannetje. Bij ons is het
gezellig en we hebben
plaats genoeg.”
Klein Mannetje ging met
hem mee.
16. ‘s Avonds speelden ze een partijtje schaak en
dronken worteltjesthee. Het was een fijne tijd.
17. Maar op een ochtend
waren er plotseling
13 kindertjes bij.
Nu was er geen
plaats meer voor
Klein Mannetje. Hij
bedankte ze allemaal
hartelijk voor de
gastvrijheid en
vertrok.
18. Buiten zag hij een slak.
“Makkelijk hoor, die
heeft zijn huisje altijd
bij zich”, dacht hij
terwijl hij verder liep.
19. Daar zag hij een klein
vrouwtje, dat appels
plukte. “Kan ik
helpen?” vroeg Klein
Mannetje, en het
vrouwtje zei:”Ja
graag.”
20. Toen de mand vol
was, droeg hij hem
naar haar huisje.
21. In het huisje kookten ze samen een grote pan
soep. En Klein Mannetje bleef er voorgoed.
22.
23. Die was zo langzaam… Hij kwam pas aan toen
het feest allang voorbij was. Gelukkig hadden
Klein Mannetje en Klein Vrouwtje nog een
heleboel sla voor hem bewaard.