2. De ijsbeer op de Noordpool had het zo verschrikkelijk
koud dat hij alle woorden door elkaar bibberde.
Help jij hem even?
r ij b ee s -------------------
logi -------------------
n ui p g i n -------------------
teemsln -------------------
eimosk -------------------
netwri -------------------
n ie v z r e -------------------
l s n a b ee w u -------------------
3. Wat hoort er bij warm en wat bij koud?
Kleur eerst de dingen die bij warm horen rood.
Daarna kleur je de ‘koude’ dingen blauw.
Maak nu twee rijen: 1 rij met warme dingen en 1 rij met
koude dingen.
dekbed ijsbeer ijsje
bevriezen verwarming strijkijzer
Noordpool chocolademelk skiën
Afrika schaatsen Oven
Warm Koud
Weet je nog meer?
Zet de zinnen in de goede volgorde.
De eerste zin daar komt een 1 voor te staan, dan een 2
en zo verder.
4. Hij kan niet door de ramen kijken.
Dat doet hij met de auto.
Op de ramen van de auto zit ijs.
Vader gaat naar zijn werk.
Maar nu heeft hij koude handen.
Vader pakt de ijskrabber.
Nu moet vader eerst krabben.
De auto ramen zijn weer schoon.
Dat heeft moeder gedaan.
Zij hebben het lekker warm.
Binnen zijn Geert en Meike.
Dat komt omdat de verwarming aan is.
Hij heeft de ramen gekrabd en heeft koude
handen.
Dat vinden ze zielig voor pap.
Zij brengen papa handschoenen.
Geert en Meike zien pap.
Veel woorden zijn eigenlijk rekensommen.
Lees maar eens: school + bord = schoolbord.
Kun jij ook rekenen met woorden.
+
=
Hand- bal
5. Sneeuw- pool
Ski- schoen
Winter- beer
Noord- jas
IJs- vakantie
Doe het nu eens zelf:
Sneeuwpop = +
Vogelhuisje = +
Sneeuwklokje = +
IJspret = +
wintersport = +
Sledehond = +
Hakken en plakken!
IJsbloemen wordt dan ijs-bloe-men.
Chocolademelk
---------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------
Noordpool
---------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------
6. pinguïn
---------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------
sneeuwklokjes
---------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------
ijsbeertjes ---------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------
verwarming ---------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------
Winterpuzzel
Zoek en kleur de woorden in de puzzel.
Ze staan van links naar rechts en van boven naar
beneden.
glad sneeuwbal ijzel
sneeuwpop ijspret slee
muts donker vlok
das schaats vorst
wanten ijs
ij n e e u w b
s
8. l
e
e
o
g
e
a
t
e
ij
v
o
r
s
tt
t
s
s
a l l s e v l o k l s s n e e u w p o p Je houdt zeven letters
over. Schrijf die in de balk.
Je leest dan de naam van een dier. Rekenen in
de winter!
1. Jan, Kees en Frank gooien samen sneeuwballen. Jan
en Kees gooien er allebei 3. Frank gooit er 2 meer dan
Kees.
Hoeveel sneeuwballen gooit Frank?……………
2. Klaartje maakt sneeuwpoppen. 1 Sneeuwpop heeft
drie knopen op zijn buik. Op het einde van de dag heeft
Klaartje 5 sneeuwpoppen af.
Hoeveel knopen heeft Klaartje nodig? ……………
9. 3. Een jongen heeft 2 schaatsen nodig als hij op het ijs
wil gaat schaatsen. 2 jongens hebben vier schaatsen
nodig om op het ijs te gaan.
Hoeveel schaatsen hebben 8 jongens nodig om te
kunnen schaatsen? ………………………
4. Pap en mam betalen samen 10 euro om te mogen
schaatsen. Mijn broer en ik betalen samen 8 euro om te
schaatsen.
Hoeveel moet pap bij de kassa betalen? ……………..
5. Een pinguïn eet op een dag 7 vissen.
Hoeveel vissen eten twee pinguïns samen?……………..
6. Een auto heeft 6 ramen: een voorraam, een
achterraam en 4 zijramen. Als vader het ijs van 1 raam
gaat krabben, dan duurt dat 2 minuten.
Hoelang duurt het tot de hele auto klaar is?…………….
10. Vertel mij eens:
1. Kun jij mij uitleggen wat glad betekent?
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………
2. Weet jij waar je een peen voor gebruikt als je een
sneeuwpop bouwt?
……………………………………………………
……………………………………………………
3.Waarom moet je eigenlijk eerst het ijs van je
autoramen afkrabben voordat je gaat rijden?
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………
4. Weet jij waarom je beter geen heet water over je auto
kunt gooien als de ramen bevroren zijn?
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………
5.Weet jij het verschil tussen een want en een
handschoen?
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………