De afbeelding geeft de lichaamsbouw weer van de kleuter op 4- en 5-jarige leeftijd.
Vraag aan studenten voorbeelden van bewegingsactiviteiten: Bvb. Springen, rennen, huppelen, zwemmen. Toon het videofragment waaruit blijkt dat er kwalitatieve verbeteringen zijn in de bewegingsactiviteiten van de kleuter (bvb. jumpen). Jumpen bij peuter: http://www.youtube.com/watch?v=GbHr7UbyIHI&feature=related (59 sec) Jumpen bij kleuter: http://www.youtube.com/watch?v=Y0FQFArU6R4&feature=related (44 sec) Het geluid is hier niet zo goed, dus eventueel geluid op stil zetten. Geef voorbeelden van evenwichtsoefeningen: Bvb. Trap op- en aflopen, klimmen, glijden, fietsen.
Geef voorbeelden van activiteiten waarin de fijne motoriek geoefend wordt: Bvb. Puzzelen, knippen, plakken, inkleuren.
De kleuter krijgt steeds meer aandacht voor details. Dit merk je in de manier waarop kleuters goed kunnen puzzelen.
Kleuter begint verbanden te zien: Bvb. Als je een kraan opendraait, komt er water uit.
Kohlberg heeft op basis van de cognitieve ontwikkeling van Piaget een model van de morele ontwikkeling (het morele denken) ontworpen, bestaande uit zes stadia waarvan de volgorde universeel (voor iedereen) vastligt. Elk stadium vergt een cognitieve vooruitgang (= hogere vorm van redeneren) ten opzichte van het voorgaande. De stadia hangen dus nauw samen met de ontwikkeling van het logisch denken. Een fase overslaan kan niet, een fase niet bereiken kan wel. Zo denkt Kohlberg dat het hoogste stadium enkel bereikbaar is voor grote denkers. De zes stadia die Kohlberg onderscheidt, brengt hij telkens per twee onder in drie fasen : de preconventionele, de conventionele en de postconventionele fase. Op preconventioneel niveau (peuter- en kleuterleeftijd) richt het kind zich in de eerste fase op strafvermijding (‘goed’ is dan wat je laat omdat je anders straf krijgt). In de tweede fase is ‘goed’ datgene wat het kind in zijn belevingswereld ervaart als prettig (= beloning), datgene wat in het eigen voordeel speelt. In de conventionele fase (lagereschoolkind) krijgt het kind oog voor de algemene gedragscodes (normen) waaraan mensen zich zo veel mogelijk moeten houden. Een veelgebruikt criterium is dan ook dat dit of dat ‘nu eenmaal niet mag’. In de eerste fase is het vooral de directe omgeving (bvb. ouders, leerkracht of jeugdleiding) die dit bepaalt. Vanaf de puberteit krijgt het kind zicht op grotere sociale systemen (bvb. wetten, rechtbanken, de leeftijdsgroep, nationale en internationale overheden, werkgevers) en wat daarbinnen als goed en kwaad geldt. Van een mens in de postconventionele fase (adolescentie en volwassenheid) wordt verwacht dat hij kan afwegen welke waarde in een bepaalde situatie de doorslag moet krijgen en dat hij prioriteiten kan aanbrengen in het licht van algemeen menselijke waarden. Een persoon in het eerste stadium van deze fase richt zich op meer abstracte morele principes, zoals de universele menselijke rechten. In het zesde en laatste stadium tenslotte realiseert de persoon zich dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de keuze van de regels waaraan hij zich wel en niet wil houden. Op dit moment brengt hij of zij een persoonlijke prioriteit aan. Leg uit dat Kohlberg deze fasentheorie heeft opgebouwd op basis van onderzoek waarin hij morele dilemma’s voorlegde aan zijn onderzoekspersonen. Vertel het morele dilemma over Heinz en zijn zieke vrouw aan de studenten: “Beroemd geworden is het verhaal over Heinz wiens vrouw dodelijk ziek is. Maar één medicijn kan haar genezen, dat maar door één apotheker wordt verkocht. Die apotheker maakt van zijn positie misbruik door woekerwinst te maken. Heinz kan de hoge prijs niet betalen. Als de apotheker weigert het medicijn voor minder geld te geven, moet Heinz het dan stelen?” Vraag aan studenten om de reactie van peuter/kleuter, lagereschoolkind en adolescent/volwassene ten aanzien van dit dilemma te voorspellen. Toon daarna de antwoorden op de volgende slide.
Geef voorbeelden van bewegingsspel bij de kleuter: Bvb. Klauteren, zwemmen, schommelen, evenwicht proberen te houden op een paaltje. Speelgoed dat hiervoor geschikt is: diverse voertuigen zonder aandrijfmechaniek, step, fiets, kruiwagen, zwemband.