SlideShare una empresa de Scribd logo
1 de 80
Descargar para leer sin conexión
Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en
enkele boerderijen in het Tielts Plateau
(ca. 1800 tot nu)
Brecht Demasure
Sarah Luyten
Bouwstenen voor een
regionale landbouwidentiteit
COLOFON
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit.
Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts
Plateau (ca. 1800 tot nu).
Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van Inagro in het kader van
het leaderproject ‘LANDTOER: Multifunctionele landbouwers verhogen het toeristisch-
recreatief aanbod in het Tielts Plateau. De regio Tielts Plateau omvat volgende gemeenten:
Aarsele, Beernem, Dentergem, Egem, Hertsberge, Kanegem, Koolskamp, Markegem,
Oedelem, Pittem, Ruddervoorde, Schuiferskapelle, Sint-Joris, Tielt, Waardamme, Wingene en
Zwevezele.
Via www.onthaalopdeboerderij.be promoot Inagro initiatieven die landbouw en platteland
dichter bij de mensen brengen. Van recreatieve bezoekboerderijen over hoeveproducten tot
landbouweducatie.
Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure en Sarah Luyten onder leiding van prof.
dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en
vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
Leuven, 2014
Een digitale versie van dit rapport is beschikbaar op www.cagnet.be, www.hetvirtueleland.be
en www.inagro.be.
Voor meer informatie:
Brecht Demasure, Centrum Agrarische Geschiedenis vzw Katrien Grauwet, Inagro VZW
Atrechtcollege, Naamsestraat 63 Ieperseweg 87
3000 Leuven 8800 Rumbeke-Beitem
E brecht.demasure@cagnet.be E katrien.grauwet@inagro.be
T 32 16 32 35 42 T 051 27 32 29
Afbeelding voorblad: Enkele sfeerbeelden van het Tielts Plateau
(collectie CAG)
D/2014/11875/2
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 3
Inhoudstafel
Inleiding ...............................................................................................................5
1. Landbouwevolutie in het Tielts Plateau: een synthese ....................................7
1.1 Bodem en landschap ...................................................................................... 7
1.1.1 Bodem ...................................................................................................... 7
1.1.2 Landschap ................................................................................................. 7
1.2 Ontwikkeling van de landbouw tot ca. 1800 ....................................................... 9
1.3 Een traditionele landbouw tot 1880................................................................ 10
1.3.1 Een moeilijke periode ................................................................................ 10
1.3.2 Migratie en vlasnijverheid als overlevingsmiddel ............................................ 11
1.4 Landbouw in transitie (1880-1950) ................................................................ 12
1.4.1 Van graanteelt naar veeteelt en tuinbouw..................................................... 12
1.4.2 De spectaculaire groei van de veestapel ....................................................... 13
1.4.3 Het belang van zuivelverwerking ................................................................. 14
1.4.4 Afzet op de lokale markten......................................................................... 16
1.4.5 De impact van de oorlogen......................................................................... 17
1.5 Landbouw als schakel in de voedselketen (1950-2010)..................................... 19
1.5.1 De landbouw een halve eeuw in vogelvlucht..................................................... 19
1.5.1.1 Specialisatie, intensifiëring en mechanisatie (1950-1980)...................... 19
1.5.1.2 Grenzen aan de groei (1980-2010) .................................................... 20
1.5.2 De voornaamste landbouwteelten................................................................ 21
1.5.3 Veeteelt domineert het landbouwprofiel van de regio ..................................... 22
1.5.4 Agro-industrie en verwerkende nijverheid..................................................... 25
1.5.5 Onderwijs en voorlichting........................................................................... 26
1.6 De afnemende werkgelegenheid..................................................................... 27
1.7 Het leven op de boerderij .............................................................................. 28
2. Boerderijen en hun bewoners in de regio van het Tielts Plateau ...............31
2.1 De Lindehoeve............................................................................................. 31
2.1.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 31
2.1.2 Geschiedenis in vogelvlucht ........................................................................ 32
2.2 De Sparre ................................................................................................... 34
2.2.1 Herkomst boerderijnaam ........................................................................... 34
2.2.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 35
2.3 Landweg..................................................................................................... 37
2.3.1 Herkomst boerderijnaam ........................................................................... 37
2.3.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 37
2.4 Meerberghoeve............................................................................................ 39
2.4.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 39
2.4.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 39
2.5 Serelly's ..................................................................................................... 41
2.5.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 42
2.5.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 42
2.6 Schobbejaks Hoogte ..................................................................................... 44
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 4
2.6.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 44
2.6.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 44
2.7 Sint-Maartenshove ....................................................................................... 46
2.7.1 Herkomst boerderijnaam........................................................................... 46
2.7.2 Geschiedenis in vogelvlucht....................................................................... 47
2.8 Zuivelhoeve ‘t Soetewey ............................................................................... 48
2.8.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 48
2.8.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 48
2.9 Synthese van de landbouwevolutie in het noorden en zuiden van het Tielts Plateau .. 50
2.9.1 Het noorden van het Tielts Plateau .............................................................. 50
2.9.2 Het zuiden van het Tielts Plateau................................................................. 51
3. Conclusie: elementen voor een regio-identiteit.........................................53
4. Bibliografie ...............................................................................................54
4.1 Uitgegeven bronnen ..................................................................................... 54
4.2 Literatuur ................................................................................................... 54
4.3 Digitaal....................................................................................................... 62
5. Bijlagen ....................................................................................................63
5.1 Bodemkaart Tielts Plateau ............................................................................. 63
5.2 Cultuurareaal in de gemeenten van het Tielts Plateau in hectare (1910)............... 64
5.3 Cultuurareaal in de gemeenten van het Tielts Plateau in hectare (1980-2010) ...... 70
5.4 Teeltpatronen per gemeente (2007) ............................................................... 73
5.5 Afbeeldingen ............................................................................................... 74
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 5
Inleiding
Het voorliggende document behandelt de geschiedenis van de landbouw in het Tielts
Plateau, een afgebakende regio in het oosten van de provincie West-Vlaanderen. Het strekt
zich uit over de gemeenten Beernem (Beernem, Oedelem en Sint-Joris), Oostkamp
(Waardamme, Hertsberge en Ruddervoorde), Ruiselede, Wingene (Wingene en Zwevezele),
Pittem (Pittem en Egem), Ardooie (Koolskamp), Tielt (Tielt, Schuiferskapelle, Kanegem en
Aarsele) en Dentergem (Dentergem, Markegem), of 18 deelgemeenten in totaal. De regio
overlapt voor een stuk met het Landschapspark Bulskampveld, één van de recreatieve
bestemmingsgebieden van de provincie West-Vlaanderen.
Kaart 1: Afbakening van het Tielts Plateau
Binnen de perimeter van het Tielts Plateau is nog heel wat landbouwactiviteit zichtbaar.1
Een
aantal boerderijen stellen hun deuren open voor het brede publiek. Om die
bezoekboerderijen te informeren over de evolutie van de landbouw en het landschap én om
hun boerderij in het verhaal te betrekken, maakte het Centrum Agrarische Geschiedenis op
verzoek van Inagro een beknopt onderzoeksdocument op. Er wordt bekeken in welke mate
de landbouwevolutie de streekidentiteit bepaalde. De verzamelde informatie wordt ter
beschikking gesteld van de landbouwers en andere toeristisch-recreatieve actoren met als
doel hen te professionaliseren in hun regionaal gastheerschap.
1
In 2013 voerde CAG een historisch onderzoek uit naar de landbouwevolutie in het Landschapspark
Bulskampveld, dat voor een stuk gelijk loopt met het Tielts Plateau: Demasure, Evolutie van de landbouw in
het Landschapspark Bulskampveld, 2013. Het document is integraal raadpleegbaar via:
www.cagnet.be/files/Eindrapport_Bulskampveld_publiek.pdf.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 6
In dit rapport worden de voornaamste lijnen geschetst van de landbouwontwikkeling in de
regio van het Tielts Plateau. Er zijn vier grote delen. In het eerste deel gaan we dieper in op
de landbouwevolutie. In zeven hoofdstukken behandelen we achtereenvolgens bodem en
landschap, de ontwikkeling van de landbouw tot ca. 1800, een traditionele landbouw tot
1880, een landbouw in transitie (1880-1950), landbouw als schakel in de voedselketen
(1950-2010), de afnemende werkgelegenheid en het leven op de boerderij. In het tweede
deel belichten we enkele boerderijen uit de regio. Delen één en twee leveren stof voor het
bepalen van enkele bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. In deel vier, de
bibliografie, worden de voornaamste kennisbronnen opgelijst. Omwille van het korte
tijdsbestek waarin de opdracht werd gemaakt (van mei 2014 tot juli 2014), was selectie en
het stellen van prioriteiten noodzakelijk. Niet alle aspecten konden even grondig worden
bestudeerd.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 7
1. Landbouwevolutie in het Tielts Plateau:
een synthese
1.1 Bodem en landschap
1.1.1 Bodem
Het Tielts Plateau strekt zich uit over twee landbouwstreken. In het zuiden van de regio is er
de zandleemstreek, in het noorden ligt de zandstreek. De grens situeert zich ongeveer ten
zuiden van Zwevezele, Wingene en Ruiselede. De zandleemstreek overlapt ten noorden van
Tielt met de zandstreek. De overgang tussen de verschillende gebieden verloopt geleidelijk
zodat strikte scheidingslijnen moeilijk af te bakenen zijn. Zie bijlage 1 voor de bodemkaart
van het Tielts Plateau.
Zandleemgronden lenen zich uitstekend tot de teelt van nagenoeg alle gewassen: graan,
nijverheidsteelten, voedergewassen en fruit. De natste bodems zijn geschikt voor weiland.
De onmiddellijke omgeving van Tielt (gedeelten van Pittem, Egem, Tielt, Aarsele en
Kanegem) is een uitstekend landbouwgebied.2
Het licht-zandleemgebied (Koolskamp,
Schuiferskapelle, Dentergem, delen van Egem, Tielt, Pittem en Ruiselede) is doorkruist met
zandleemgrond. De bodems zijn er overwegend matig droog tot matig nat. De gronden zijn
geschikt voor akkerland en voor tuinbouw. De extensieve groententeelt (wortelen, kolen,
schorseneren, prei…) is goed vertegenwoordigd in deze subregio. Weiland komt er minder
voor.
Het lemig-zandgebied ten noorden van Tielt vormt de overgang tussen de zandstreek en de
zandleemstreek. Het omvat een groot deel van de gemeenten Zwevezele, Wingene,
Ruiselede en Ruddervoorde. Ook Oedelem heeft een dergelijke ondergrond. De bodems zijn
er overwegend droge tot natte lemig-zandgronden. Akker- en weilanden zijn in mozaiëk
verspreid. De lemig-zandgronden zijn geschikt voor weinig eisende teelten zoals rogge,
haver, aardappelen en sommige groenvoeders, maar minder voor tarwe, gerst en
nijverheidsgewassen. Ook groenten in openlucht gedijen er goed.
De Loppemse zandstreek, die zich uitstrekt over onder meer Waardamme, Hertsberge,
Beernem en Sint-Joris, wordt ook wel Kempisch Vlaanderen genoemd.3
De bodem bestaat
uit zand en is doorgaans van weinig vruchtbaar. Mits intensieve bemesting is de bodem
geschikt voor landbouw. Toch zijn er in deze zone veel bossen terug te vinden. Op deze
zandbodem kwam ook de heide het sterkst tot ontwikkeling.
1.1.2 Landschap
De bodemgesteldheid heeft zijn implicaties voor het landschap in de regio. Het noorden van
het Tielts Plateau vormt een landschappelijk geheel. Op het grondgebied van Wingene,
Beernem en Ruiselede situeert zich een complex van bossen, kleine stukken heide, kastelen,
hoeven en velden. Het zijn restanten van het vroegere Bulskampveld dat zich uitstrekte over
de gemeenten Beernem, Hertsberge, Wingene, Aalter en Sint-Joris. Het zuiden van de
streek heeft een volledig ander landschap. Het reliëf is meer uitgesproken en levert
vergezichten op de Leievallei. De Poelberg in Tielt is een belangrijk baken voor de omgeving.
De evolutie van het landschap in één gemeente uit de regio tijdens de twintigste eeuw kan
worden geïllustreerd aan de hand van een fotoreeks in de publicatie Recollecting Landscapes
(2004). De foto’s tonen een agrarisch landschap in de buitenrand van de gemeente
2
Vanneste en Theys, Het arrondissement Tielt, 24-26.
3
Vanneste, Theys en Zwaenepoel, Het arrondissement Brugge, 14.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 8
Ruiselede in 1904, 1980 en 2004.4
Op de foto van 1904 wordt de agrarische keten van
productie tot verwerking getoond. De kleine percelen – die door de zandige ondergrond een
intensieve bewerking vereisen – zijn geschikt voor de roggeteelt. De percelen kenden soms
nog een verdere opdeling om bodemuitputting te vermijden. Naast het maaien en mijten
toont de foto van 1904 de Knokmolen (1840). De landbouwproducten konden via de molen
snel verwerkt worden. In Ruiselede waren er liefst dertien molens in de negentiende eeuw.
Na de Tweede Wereldoorlog bleef de primaire sector de streek domineren. De sector werd
gedwongen om zich te herstructuren en zich te specialiseren. Het landbouwbedrijf
heroriënteerde zich naar de varkenskweek. Het witte dak op de voorgrond van de foto van
1980 is een slachthuis. Industriële stallen verschenen in het landschap. Aan het begin van
de éénentwintigste eeuw was het open landschap nagenoeg volledig verdwenen. De
gebouwen breidden zich verder uit en hoge bomen sluiten de omgeving af.
De evolutie van akkerbouw naar veeteelt in de regio wordt tevens geïllustreerd aan de hand
van het Ruiseleedse Sint-Pietersveld. Op de foto van 1904 is een strook onvruchtbare
zandgrond te zien met op de achtergrond loodrechte dreven. De inplanting van de brem is
opvallend. De ontwikkeling van Ruiselede als een centrum van niet-grondgebonden veeteelt
vertaalde zich landschappelijk in de aanleg van grotere percelen. Aanvankelijk waren ze
bedoeld als weiland, daarna werden ze omgevormd tot akkerland voor voedergewassen. Op
de foto van 1980 domineert Italiaans raaigras, een voedergewas met een hoog rendement.
Het bracht twee keer meer op dan voederbieten of klaver. Bij het telen van voedergewassen
werd na de Tweede Wereldoorlog steeds vaker voor maïs gekozen. Op de foto uit 2004 is
een vers geëgde akker te zien, klaar voor de maïsteelt. Op de foto’s van 1980 en 2004 is het
drevenpatroon nog intact, maar zijn de zomereiken vervangen door beuken.
1904 1980 2004
Afbeelding 1: Fotoreeks Recollecting Landscapes (Ruiselede):
Massart (1904), Charlier (1980) en Kempenaers (2004)
met de foto’s van het Sint-Pietersveld onderaan.
4
Uyttenhove, Recollecting Landscapes, 92-93.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 9
Te onthouden:
 Het Tielts Plateau heeft twee bodemtypes: zand in het noorden en zandleem in het
zuiden;
 Zandleem is vruchtbaarder dan zandgrond;
 De bodem heeft invloed op het landschap: in het noorden meer bossen en heide dan
in het zuiden;
 Rond de stad Tielt is er meer reliëf en verkaveling;
 Vanaf jaren 1970-1980: industrie en woningbouw bedreigt het landschap (later dan
in andere Vlaamse regio’s). Ontwikkeling onder impuls van economische
investeringsprogramma’s van de overheid.
1.2 Ontwikkeling van de landbouw tot ca. 1800
De regio van het Tielts Plateau kan worden opgedeeld in twee gebieden: enerzijds het
(voormalige) Bulskampveld en anderzijds de streek rond de stad Tielt. Beide zones kenden
voor 1800 een enigszins verschillende landbouwevolutie. Daarna is er meer convergentie.
We gaan eerst kort in op de ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld, daarna
belichten we de regio Tielt.
Het Bulskampveld was één van de grootste heidegebieden of velden van Vlaanderen. Het
veldgebied bestond grotendeels uit heidevegetatie: groene dwergstruikbegroeiing zonder of
met weinig bomen en met doorgaans een goed ontwikkelde moslaag.5
Zonder menselijke
tussenkomst evolueert een heide tot een volwaardig bos. In het Bulskampveld wisselden
droge en natte delen elkaar af. Op de betere gronden waren graslanden te vinden. Door de
bevolkingsgroei steeg de vraag naar landbouwgrond en hout. De eerste initiatieven om de
heide te ontginnen werden genomen door graven, abdijen en monniken tijdens de twaalfde
en dertiende eeuw. Tussen 1300 en 1750 vonden er weinig ontginningen plaats door
oorlogen en ziekten. Integendeel zelfs, veel gronden werden aan hun lot overgelaten zodat
de heide terug in omvang toenam. De regio was een veldgebied met vijvers voor vis –
aangelegd door de monniken – omringd door bos en akkerland.
Vanaf 1750 werd het Bulskampveld definitief ontgonnen. Het nieuwe Oostenrijkse bewind
bracht vrede en rust en zorgde voor de een toenemende welvaart bij de bevolking zodat de
vraag naar cultuurgrond steeg. De resterende woeste gronden werden omgezet in
landbouwgrond of in bosgrond. Het landschap onderging een inversie: de oude oerbossen
waren destijds omgezet in heide, nu werd de heide terug bebost met naaldbomen.6
De ontginningsgolf zorgde ervoor dat grootgrondbezitters en de industriële burgerij de
financiële meerwaarde van het ontginnen of bebossen van veldgebieden zagen. Ze
valoriseerden de ‘waardeloze’ grond door het optrekken van een rijkelijk buitenverblijf of het
ombouwen van een boerderij tot een kasteel met residentieel karakter. Ten zuiden van
Brugge zijn veel van dergelijke kastelen bewaard gebleven. Sommige boomkwekerijen in
Beernem en omgeving ontstonden uit de groendomeinen van de kastelen.
De zandlemige bodem in de omgeving van Tielt was beter geschikt voor landbouw. Van
oudsher domineerde het agrarisch kleinbedrijf, uitgebaat in gezinsverband. Alle bedrijven
waren gemengde bedrijven. Ze steunden op een ingenieus evenwicht tussen akkerbouw en
veeteelt.7
De landbouwgrond moest vooral broodgranen – in de regio vooral rogge – en
vanaf de achttiende eeuw ook aardappelen opleveren. Aanvullend was er ruimte voor
hooiland en nijverheidsgewassen zoals vlas. De gemengde landbouw moest het evenwicht
bewaren tussen de productie voor eigen gebruik en de afzet op de relatief gesloten (weinig
5
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 16.
6
Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 225.
7
Segers en Van Molle, Leven van het land, 13-14.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 10
invloeden van buitenaf) lokale en regionale markten. Oorlogen, epidemieën en hongersnood
verstoorden tot in de negentiende eeuw vaak de rurale samenleving, maar na de moeilijke
periodes volgde steeds een herstel.
Tot aan de achttiende eeuw zijn we relatief matig ingelicht over de ontwikkeling van de
landbouw in de streek. Dankzij verbeteringen in de akkerbouw – met onder meer het
verdwijnen van de braak – , een intensievere veeteelt met permanente stalling en de
introductie van de aardappel nam het productievolume en de bodemproductiviteit toe in de
landbouwsector. Het was een proces van vallen en opstaan. Veeziekten bleven bijvoorbeeld
een groot probleem. In 1774 brak zo in Ruiselede en omgeving de ‘Coeyplaege’ uit.8
De drie
besmette dieren werden onmiddellijk afgeslacht en een schutkring werd rond het getroffen
landbouwbedrijf aangelegd. Liefst 57 hoeves – die samen wel maar 181 koeien hadden –
werden in quarantaine geplaatst. De ziekte breidde zich niet verder uit.
Te onthouden:
 Landbouw in Tielts Plateau voor 1800 opgesplitst in twee zones: het voormalige
Bulskampveld en zone rond stad Tielt;
 Bulskampveld: heidegebied; ontginningen vanaf 1100 door monniken; door ziekte en
oorlogen viel dynamiek stil rond 1300; veldgebied met visvijvers; vanaf 1750 nieuwe
ontginningen onder Oostenrijks bewind, toename landbouw- en bosgrond;
 Rond de stad Tielt: familiaal kleinbedrijf met akkerbouw en veeteelt, nadruk vooral
op broodgranen (rogge). Hooiland en nijverheidsgewassen (vlas) ter aanvulling.
1.3 Een traditionele landbouw tot 1880
1.3.1 Een moeilijke periode
Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw bereikte de Belgische landbouw haar
limieten. De combinatie van aanhoudende bevolkingsgroei, extreme grondversnippering en
hoge pachtprijzen vereiste een steeds hogere opbrengst en diversificatie van teelten en
gewassen. Kleine boeren waren steeds meer verplicht om een aanvullend inkomen te vinden
in niet-agrarische activiteiten zoals huisnijverheid. Veel keuterboeren in West- en Oost-
Vlaanderen hadden zich naar de rurale linnennijverheid gericht. Rond het midden van de
negentiende eeuw leefde bijvoorbeeld de helft van de bevolking van Ruiselede van het
spinnen van vlas en weven van linnen.9
Gedurende zes maanden per jaar werkten
drieduizend inwoners van het dorp als spinner of spinster. De andere zes maanden werkten
ze op het land. Door de opkomst van Engels mechanisch gesponnen en geweven linnen
werden de marges echter steeds kleiner. Vanaf 1837 werd de crisis voelbaar in de regio.
Het wankele evenwicht tussen bevolking en landbouwproductie raakte in de jaren 1840
volledig verstoord door verschillende misoogsten. In 1845 mislukte de aardappelteelt
volledig, het jaar daarop faalde de roggeoogst.10
De voedselprijzen op de markt
verdubbelden. De inkomsten uit de linnennijverheid daalden verder. Meer produceren tegen
nog lagere prijzen was eenvoudigweg onmogelijk. Door het falen van de aardappel- en
graanoogst – die in een normaal jaar goed was voor 80% van het menu – brak in
Vlaanderen een grote hongersnood uit. Een derde tot de helft van de Vlaamse bevolking was
veroordeeld tot de bedelstaf. De verschillen tussen rijk en arm werden beduidend groter. De
bevolking was bijzonder vatbaar voor epidemieën. Vanaf 1846 sloeg gedurende enkele jaren
een moordende tyfus toe en in 1848-1849 woedde er een golf van cholera in de streek. De
manke medische kennis en de uiterst gebrekkige hygiëne verbeterden de toestand er niet
8
Gelaude, ‘Coeyplaege te Ruiselede in 1774’, 63-67.
9
Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 125.
10
Segers en Van Molle, Leven van het land, 35.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 11
op. De gemeenten van de regio Tielt leden het meest onder de crisis en zagen hun bevolking
voor meer dan zestig jaar stagneren. Redenen daarvoor waren het ontbreken van goede
verbindingswegen, een grote centrumstad en transportinfrastructuur.
1.3.2 Migratie en vlasnijverheid als overlevingsmiddel
Om aan de ellende te ontsnappen, trokken veel West-Vlamingen tijdens de tweede helft van
de negentiende eeuw naar Noord-Frankrijk waar ze werkten in de moderne textielindustrie.
Een groot aantal landarbeiders (dagloners) trok eveneens naar Frankrijk waar ze als
seizoenarbeider aan de slag gingen in de suikerfabrieken, cichoreiasten en steenbakkerijen.
Het zaaien en rooien van bieten waren belangrijke landbouwactiviteiten in Frankrijk. Veel
inwoners uit de regio gingen aan de slag als seizoenarbeider. Hoewel minder in aantal is het
noorden van het Tielts Plateau bekend voor de migratie naar Amerika. Vanuit Doomkerke
werd er veel geëmigreerd.11
Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw zochten maar
liefst 400 inwoners van het dorp een nieuw leven in de Verenigde Staten. De
migratiebeweging bleef duren tot aan het begin van de twintigste eeuw. Volgens een nota
zag Doomkerke in 1913 tien huisgezinnen met kinderen, een jong gezin en vierentwintig
vrijgezellen vertrekken naar Amerika. In het dorp was er zelfs een reisagent aanwezig die de
emigratie vurig promootte.
Naast emigratie ontsnapten de bewoners van het Tielts Plateau aan de ellende door zich
intensiever naar de vlasnijverheid te wenden. In plaats van vlas te spinnen en linnen te
weven, richtten de landarbeiders zich tot de vlasteelt en de bewerking van het vlas.12
Ook in
Beernem werd er vlas gezaaid en bewerkt. De vlasbewerking was gesitueerd op de hoeves
zelf. Veel boerderijen hadden naderhand hun eigen rootput (betonnen put gevuld met water
om de stengel van de vlasvezel los te weken).13
Toch gebruikte men bij voorkeur stromend
water. Zo waren de oude wallen rond het nu nog bestaande Eeckhof (Beernem) bekend om
de goede waterkwaliteit bij het roten. Ze werden continu bevloeid door de Biezemoerbeek.
Het gereepte (ontzade) vlas werd bundel per bundel in het water gelegd en afgedekt met
stro of gedroogd gras. Door het gewicht kwam het vlas volledig onder water te liggen. Het
vlas bleef een achttal dagen in het water en verspreidde bij het uithalen een typische geur.
De streek – en dan vooral Beernem – speelde een bijzondere rol in de industrialisatie van de
vlasnijverheid. Constant Vansteenkiste, de pionier op het vlak van mechanisatie van de
vlasnijverheid, gebruikte in Beernem voor het eerst een betonnen rootput. De
warmwatermethode bereikte een uitstekend resultaat, in die mate zelfs dat het moeiteloos
de vergelijking met het beroemde en kwaliteitsvolle Leievlas kon doorstaan. Na succesvolle
proeven in 1901 werd de ‘Beernemse Vlasfabriek’ opgericht, bedoeld als proefroterij.14
Ridder Etienne de Vrière, burgemeester van Beernem en voorzitter van de Eigenaars- en
Landbouwersbond en van de landbouwersvereniging van Brugge was mecenas van het
project. Tijdens het interbellum (periode tussen beide wereldoorlogen) verdween de
vlasbewerking in het Tielts Plateau stilaan als activiteit. Er was bij de boeren minder
interesse en de concurrentie met het Kortrijkse was te groot. De vlasnijverheid in de
Leiestreek nam tot de jaren 1950 de bovenhand.
11
Dauw, Emigratie naar Noord-Amerika, 18.
12
Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 126.
13
Strobbe, ‘Toen er nog vlas gezaaid werd te Beernem en omstreken’, 74.
Zie hoeve Eeckhof: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/89041
14
Merlevede, Omwille van het vlas, 42-43.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 12
Te onthouden:
 Moeilijke periode eerste helft negentiende eeuw: linnencrisis;
 1845-1847: mislukte graan- en aardappeloogst: hongersnood, epidemieën;
 Regio Tielt zwaarst getroffen van het land (de streek had zich uitsluitend naar deze
sectoren gericht);
 Uitweg uit de crisis: migratie naar VS, seizoensarbeid Frankrijk, vlasnijverheid;
 Beernem tijdelijk centrum voor innovatie vlasnijverheid.
1.4 Landbouw in transitie (1880-1950)
1.4.1 Van graanteelt naar veeteelt en tuinbouw
Rond 1880 verzeilde de Belgische landbouw in een grote crisis. Die werd veroorzaakt door
de massale import van goedkope Amerikaanse en Russische tarwe, de zogenaamde
Agricultural Invasion. Door de grote percelen, de vroege landbouwmechanisatie en de
introductie van stoomschepen leverde Amerika een veel goedkoper product af.15
De netto-
import van graan in België verzesvoudigde van 250.000 ton in 1875 tot 1.500.000 ton in
1910. Naarmate de invoer toenam, daalden hier de prijzen. De traditionele graanteelt kon
daar niet tegen op.
De landbouw moest zich noodgedwongen heroriënteren. Veel landarbeiders ruilden hun job
op het platteland in voor betaald werk in de fabriek. De industriële revolutie, die ontstaan
was tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw, draaide op volle toeren. Door de
groeiende welvaart en de betere transportinfrastructuur kreeg de boer grotere
afzetmogelijkheden. De uitbouw van het spoor- en tramnet vanaf de jaren 1890 zorgde voor
een betere ontsluiting van het platteland.
In plaats van akkerbouw werden tuinbouw en vooral veeteelt de voornaamste
landbouwsectoren. Rond het einde van de negentiende eeuw was veeteelt de belangrijkste
sector. Tijdens het interbellum was de veeteelt twee tot vier keer zo belangrijk als de
akkerbouw met een aandeel van ongeveer tweederde in de totale landbouwoutput (de
waarde van de geproduceerde goederen).16
Door de toegenomen welvaart lag een stukje
vlees in het bereik van steeds meer mensen.
Het noorden van het Tielts Plateau werd bekend voor zijn bloeiende boomkwekerijen en
bosbouwsector. Dat deze grondgebonden sector zich daar ontwikkelde, was niet toevallig.17
Vooreerst was de lichte, zanderige bodem uiterst geschikt voor het zaaien en kweken van
allerlei boomsoorten. Door de zandige ondergrond kon het water vlot wegdraineren
waardoor de velden bewerkbaar bleven tijdens de winter. Als tweede element was er de
ligging dicht bij de zee. Het zachte zeeklimaat maakte dat vorst geen felle greep had op de
naaldbomen en het gevoelige loofhout. De ondernemingen waren meestal familiebedrijven.
Bekende families/bedrijven in de regio waren onder andere: Schepers (Wingene/Beernem),
Van Hulle (Beernem), De Bel (Ruiselede) en Allaert (Wingene). Beernem stond in de jaren
1950 zelfs bekend als: “Beernem ist das Halstenbek Belgiens” (Halstenbek was het Duitse
en Europese centrum van boomkwekerijen).18
Voor het zuiden van de regio is er geen
dergelijk typische centrum bekend.
In algemene termen nam de productiviteit van de landbouw gestaag toe. Een eerste reden
voor de productiviteitsgroei was een toegenomen specialisatie. Regio’s schakelden vlugger
over naar gewassen die beter bij hun bodemgesteldheid pasten. Een correcter gebruik van
15
Segers en Van Molle, Leven van het land, 50.
16
Segers en Van Molle, Leven van het land, 51.
17
Vlamynck, ‘Boomkwekerijen te Beernem’, 111.
18
Demasure, Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld, 21.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 13
stalmest deed de bodemproductiviteit toenemen. Dat veroorzaakte op zijn beurt een hoger
rendement voor akkerbouwgewassen. Het gebruik van kunstmeststoffen nam een hoge
vlucht. Een tweede element voor de toegenomen landbouwproductiviteit lag in de technische
evolutie na de Eerste Wereldoorlog.19
Doeltreffende machines en nieuwe wetenschappelijke
inzichten inzake bemesting, zaad- en veeveredeling en veevoeding leidden tot betere
prestaties van de landbouweconomie.
Landbouwonderwijs en –voorlichting geraakten langzaam ingeburgerd. Om sterker te staan,
verenigden landbouwers zich in boerenbonden en landbouwverenigingen. De Belgische
Boerenbond, opgericht in 1890, werd op korte tijd de grootste van het land en bood haar
leden verschillende diensten aan. Ook in het Tielts Plateau verenigden land- en tuinbouwers
zich. In Beernem werd in 1904 bijvoorbeeld de tuinbouwvereniging ‘Hofbouwkunde en
Bijenteelt’ opgericht.20
Veel bestuursleden werkten als hovenier op één van de kastelen uit
de regio. Op de maandelijkse vergaderingen werd er gesproken over problemen in verband
met de groententeelt, de bloementeelt en de fruitteelt. De bestrijding van insecten was een
veelbesproken onderwerp. Na de Tweede Wereldoorlog integreerde de organisatie zich in de
lokale afdeling van het Werk van den Akker (nu De Volkstuin vzw).
De landbouwsector vertoonde in de periode 1880-1950 geen uniform karakter. Ze bestond
uit grote, rijke herenboeren en kleine, armoedige keuterboeren. Naast landbouwers met veel
areaal in eigendom waren er veel boertjes die slechts een kleine lap grond bewerkten en
soms geen vee hadden. Het aantal keuterboeren steeg tijdens de eerste helft van de
twintigste eeuw. Hun hoofdinkomen haalden ze vooral uit industriële activiteiten. In 1959
was het kleinbedrijf van minder dan zes hectare dominant in Oedelem, Beernem, Sint-Joris,
Hertsberge, Waardamme, Ruddervoorde, Zwevezele en Wingene.21
De meerderheid waren
pachtbedrijven.
1.4.2 De spectaculaire groei van de veestapel
De omvang van de Belgische veestapel nam vanaf het laatste kwart van de negentiende
eeuw spectaculair toe. Vooral het aantal varkens groeide sterk aan. In 1910 waren er liefst
drie keer meer varkens in België dan in 1880: 1.350.000 tegenover 450.000.22
De stijging
zette zich voort tijdens de volgende decennia. Aan de vooravond van de Tweede
Wereldoorlog waren er ongeveer twee miljoen varkens in het land. Zowat iedereen op het
platteland kweekte een eigen varken. Het dier vetmesten was niet duur, terwijl de opbrengst
aan vlees en vet behoorlijk hoog lag. Na de Tweede Wereldoorlog werd de varkensteelt in
hoog tempo gecommercialiseerd. In de gemeenten van het Tielts Plateau kende de
varkensteelt een spectaculaire ontwikkeling (tabel 1). In Wingene bijvoorbeeld steeg het
aantal varkens van 5.750 in 1910 naar 8.983 in 1950 (stijging van 36%). De vele kleine
landbouwoppervlakten in de regio stimuleerden de niet-grondgebonden veeteelt.
Runderen en vooral dan koeien werden gekoesterd op de boerderij. Ze vertegenwoordigden
een aanzienlijk kapitaal. Met melk kon immers kaas en boter geproduceerd worden.
Bovendien leverden runderen mest die van belang was voor de vruchtbaarheid van akkers
en weiden. Via een gerichte selectie werd aan rundveeverbetering gedaan. Men ging uit van
de zogenaamde ‘dubbeldoelkoeien’: dieren die zowel veel vlees als veel melk leverden.
Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw bleef het aantal vrij stabiel in de gemeenten
van de regio (zie tabel 1). Ook de kippenteelt en de productie van eieren kreeg vanaf het
einde van de negentiende eeuw meer aandacht. Stilaan ontwikkelde er zich een
gespecialiseerde pluimveesector.
19
Segers en Van Molle, Leven van het land, 52.
20
Landuyt, ‘Hofbouwkunde en bijenteelt te Beernem’, 110-111.
21
Vanneste, Theys en Zwaenepoel, Het arrondissement Brugge, 154-155. Vanneste en Theys, Het
arrondissement Tielt, 171.
22
Segers en Van Molle, Leven van het land, 64.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 14
De schapenteelt daarentegen boette aan belang in vanaf het einde van de negentiende
eeuw. Het verdwijnen van heidegebieden en woeste gronden in het noorden van het Tielts
Plateau was de voornaamste reden. Hun plaats werd ingenomen door geiten. Tussen 1846
en 1895 was het aantal geiten in België gestegen van 110.060 naar 257.669, meer dan een
verdubbeling. De geit werd de koe van de werkman genoemd. In 1897 startte Charles
Vanhevel onder impuls van baron Frederick de Crombrugghe-de Picqendaele in Vladslo met
een geitenbond.23
Het initiatief vond spoedig navolging in heel West-Vlaanderen. Geiten
waren goedkoop, zowel in aankoop als in onderhoud. Ze leverden gemiddeld 800 liter melk
per jaar en gaven daarmee ongeveer vijftien maal hun lichaamsgewicht in melk per jaar. De
melk werd verwerkt door lokale melkerijen tot boter of kaas. Geitenbonden werden
opgericht om de rasverbetering van geiten te stimuleren.
De nieuw opgerichte geitenkweekbonden en geitenverzekeringen hadden ook succes in de
streek. Elk lid van de geitenverzekering betaalde maandelijks een vast bedrag. Bij verlies
van een dier werd de eigenaar gecompenseerd naargelang geslacht en gewicht. In 1905 was
er in Beernem op initiatief van pastoor Claerebout en burgemeester de Vrière een
geitenbond opgericht.24
Het doel van het syndicaat was expliciet om de sterfte van geiten
tegen te gaan. Ook prijskampen kenden succes in de regio. In 1913 namen bijvoorbeeld 95
dieren deel aan een prijskamp in Oedelem. Geiten gedijden goed op de minder vruchtbare
gronden rond het Bulskampveld. Elke dagloner uit de streek had tijdens de eerste helft van
de twintigste eeuw één of meer geiten lopen.25
Na de Tweede Wereldoorlog nam het belang
van geiten af. De boeren hadden zich tijdens en na de oorlog financieel weten te versterken
waardoor er geen nood aan geiten meer was.
Tabel 1: Evolutie van de veestapel in enkele gemeenten van het Tielts Plateau (1910-1950)
1910 1950
P R V S + G P R V S + G
Beernem 162 2028 3719 729 257 2647 4350 321
Oedelem 250 3232 10.668 574 421 4676 7325 170
Sint-Joris 46 504 956 282 79 648 1174 136
Pittem 234 2367 2058 652 312 1808 1939 ?
Egem 97 844 997 394 130 919 1385 ?
Ruiselede 292 3390 4055 672 353 3074 4724 448
Wingene 263 3359 5750 1063 469 4839 8983 373
Legende: P = paarden, R = runderen, V = varkens, S = schapen, G = geiten
Bron: Recensement général d’Agriculture, 1910. Algemene landbouwtelling, 1950. Data 1950 Pittem en Egem
uit : Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 184.
1.4.3 Het belang van zuivelverwerking
Veeteelt en zuivelproductie werden veel rendabeler dan akkerbouw. Niet alleen het aantal
melkkoeien nam toe, ook de gemiddelde melkgift steeg sterk. De gemiddelde jaaropbrengst
per koe in België nam toe van 1900 liter in 1880 tot 2700 liter in 1910.26
Ter vergelijking: in
2000 gaf een koe gemiddeld 5.500 liter melk per jaar. Enkele technische innovaties zorgden
ervoor dat het ontromen van melk sneller en efficiënter verliep dan vroeger. De ontwikkeling
23
Matthijs, ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, 99.
24
Matthijs, ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, 104.
25
Matthijs, ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, 107 en 115. Zie de treffende voorbeelden van
Jules Traen en Octavie Taets.
26
Segers en Van Molle, Leven van het land, 68.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 15
van de mechanische ontromer was een belangrijke stap voor de melkverwerking. De eerste
Belgische stoommelkerij werd in 1883 in Gent opgericht.
De regio van het Tielts Plateau was vooruitstrevend inzake zuivelproductie. In 1888 werd in
Oostkamp immers de eerste samenwerkende melkerij van het land opgericht. Baron Leon
Peers de Nieuwburgh nam hiervoor het initiatief. Bruggeling Peers had de moderne
verwerking van melk leren kennen tijdens een reis naar Denemarken, waar men op het vlak
van zuivelproductie verder stond.27
Op één van zijn kleine boerderijtjes nabij zijn kasteel in
Oostkamp liet hij alles aanbrengen wat nodig was om een melkerij in te richten. Zijn eigen
koeien en de koeien van zijn pachters waren de eerste leveranciers. Aanvankelijk was de
coöperatie een handmelkerij, later een stoommelkerij.28
Op vier jaar tijd was het aantal
leden bijna verdriedubbeld. De omzet ging maal vijf. Coöperatieve melkerijen kenden een
snelle groei: in 1907 waren er liefst 544 in heel het land. Tijdens de Tweede Wereldoorlog
werd de zuivelsector grondig geherstructureerd (schaalvergroting).
Niet alle boeren brachten hun melk meteen naar de coöperatieve melkerij. Nog tot aan de
Eerste Wereldoorlog was het gebruik van de hondenkarn in trek in de regio.29
Een
hondenkarn is een groot houten rad waarbij de drijfkracht geleverd werd door een hond.
Door het lopen van de hond in het rad werd de melk gekarnd tot boter. In Doomkerke
woonde trouwens een timmerman, Charles Dhuyvetter, die gekend was als maker van
hondenkarnen. Tijdens de jaren 1914-1918 verboden de Duitsers het karnen op de
boerderij, waarmee de hondenkarnen voorgoed verdwenen.
Afbeelding 2: Een hondenkarn in volle werking (lokatie onbekend)
In 1900 werd in Oedelem de bekende private melkerij Sint-Marie opgericht door Henri Maes.
Deze groeide uit tot een zuivelfabriek met zes verschillende vestigingen in West- en Oost-
Vlaanderen.30
De handmelkerij schakelde in 1905 over naar een stoominrichting. De
27
Matthijs, ‘Over melk en boter’, 36.
28
Leplae, ‘Les oeuvres agricole d’Oostcamp’, 266-267.
29
Matthijs, ‘Over melk en boter’, 40-41.
30
Matthijs, ‘Over melk en boter’, 44.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 16
melkveehouders uit de regio zagen in dat deze vorm van melkverwerking interessanter was
dan de handmelkerij thuis en dat ze bovendien meer verdienden. Er werden betere en
hogere prijsafspraken gemaakt. Tijdens de oorlog van 1914-1918 werd alle melk verplicht in
de melkerijen afgeleverd. De melkerijen van Oedelem en Beernem leverden boter aan de
ingekwartierde soldaten uit de omgeving. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de
melkerijen uit de regio opnieuw onder controle van de overheid geplaatst. Na de oorlog
startte de melkerij Sint-Marie haar expansie. Kleinere melkerijen werden overgenomen.
Tijdens de jaren 1960 leverden drieduizend melkveehouders aan die zuivelfabrieken. De
jaarlijkse melkaanvoer bedroeg meer dan 70 miljoen liter. Na het overlijden van
bedrijfsleider Gaston Maes in 1978 en na de overname door de groep Comelco, sloot de
Oedelemse melkerij de deuren.
De Zuivelfabriek St-Isidoor startte als coöperatieve vereniging in 1948 te Wingene. Het
succes van de kaasproductie leidde in 1962 tot de bouw van een ultramoderne kaasfabriek.
In die periode was het een van de grootste kaasfabrieken in België. Ongeveer 1800 boeren
leverden jaarlijks melk aan deze fabriek en dagelijks werd meer dan 100 000 liter verwerkt
tot boter, kaas en melkpoeder.31
“Ik heb zo’n acht jaar in een zuivelfabriek te Wingene gewerkt. Zeven jaar was ik
daar kaasmaker. We maakten onder meer een Gouda-kaassoort en Cheddarkaas.”
Danny Scherrens – De Sparre (Wingene)
Niet alle melkerijen waren succesvol. In Pittem werd in 1906 een melkerij opgericht onder
de benaming Sint-Antonius.32
Een samenwerkende maatschappij van boeren werd
samengesteld voor een termijn van 15 jaar. Die termijn werd echter niet verlengd en in
1922 werd de maatschappij ontbonden. Wellicht speelde de Eerste Wereldoorlog daar een
rol in. De melkerij werd overgekocht door een andere coöperatieve maar bleef armlastig.
Tijdens de crisisjaren 1930 stopten de activiteiten volledig.
1.4.4 Afzet op de lokale markten
Tot diep in de negentiende eeuw produceerden boerderijen – en zeker de kleine bedrijven –
hoofdzakelijk voor eigen gebruik. Door de omschakeling van graanbouw naar veeteelt kreeg
afzet een belangrijkere plaats. Landbouwers, meestal boerinnen, trokken ’s morgens te voet
of met de hondenkar naar nabije en verder gelegen lokale of regionale markten om
pluimvee, boter en eieren, groenten en fruit te verkopen.33
Runderen, varkens en
hoevedieren werden verkocht op veemarkten. De landbouwers waren afhankelijk van de
marktwerking en hadden weinig impact op de prijszetting. Door de matige
bewaartechnieken moesten sommige producten snel worden verkocht. Reeds aan het einde
van de negentiende eeuw namen producenten en groeperingen van landbouwers initiatieven
om de afzetorganisatie te verbeteren. De Belgische Hoveniersbond organiseerde
bijvoorbeeld vanaf de jaren 1920 de coöperatieve verkoop van boter, eieren, groenten en
fruit. Tot aan de Tweede Wereldoorlog overheerste de klassieke vrije marktverkoop.
Net als in andere plattelandsgebieden speelden markten in de Tieltse regio een voorname
rol. Het zuiden van de streek richtte zich naar Tielt, terwijl het noorden zich oriënteerde naar
Brugge. In de dorpen ontstonden diverse jaarmarkten. De eerste jaarmarkt van Oedelem
dateerde van 1839. Reeds in 1866 beschikte Oedelem over een wekelijkse markt. Tijdens de
Eerste Wereldoorlog werd de markt aan banden gelegd. In de jaren 1920 ijverden de lokale
landbouwers voor de heroprichting van de wekelijkse markt. Producten zoals graan, boter,
eieren en vlas werden er verhandeld. De nadruk kwam vooral op de verkoop van boter te
liggen. Wekelijks op vrijdagvoormiddag kwamen een honderdtal landbouwers uit het
31
‘Wingene centrum van de Belgische Kaasindustrie’ in: Burgerwelzijn 1-9-1962.
32
Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 127-128.
33
Segers en Van Molle, Leven van het land, 77-78.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 17
omliggende de productie van hun melkveestapel aan de man brengen.34
Het totale gewicht
van de wekelijkse boteraanvoer bedroeg ongeveer 3.500 kg. De Oedelemse botermarkt was
één van de grootste van het land. Na een opflakkering tijdens de jaren 1950 stierf de
Oedelemse botermarkt een stille dood.
“We verkochten boter en eieren op de markt van Kruishoutem, een groot plein. De
verkopers controleerden de kwaliteit van de boter door met hun mes in de boter te
snijden. Spatte er geen water uit, dan was het goede boter.”
Daniel Peck- Serelly’s (Aarsele)
Afbeelding 3: De wekelijkse botermarkt te Oedelem (1956)
1.4.5 De impact van de oorlogen
De invloed van beide wereldoorlogen op de ontwikkelingen van de landbouw is niet altijd
eenvoudig na te gaan. Het staat wel vast dat de bossen van het Bulskampveld aan een
stevige ontbossing onderhevig waren. Het Duitse leger eiste immers heel wat hout op voor
onder andere de constructie van loopgraven en barakken. Het Sint-Pietersveld te Ruiselede
werd – door zijn grote open vlakte – gebruikt als vliegveld.
De landbouwsector in heel de regio leed sterk onder de Duitse opeisingen tijdens de Eerste
Wereldoorlog. Paarden, vee, varkens, eieren, boter, pluimvee, wagens, boter en materiaal
werden opgevorderd. Door de gebrekkige buitenlandse aanvoer en de manke binnenlandse
productie stegen de voedselprijzen. Vooral vanaf de tweede helft van de oorlog liet de
voedselproblematiek zich voelen in de streek. In veel gevallen gingen de arbeidersgezinnen
slapen met knorrende magen. Doorgaans hadden de landbouwers tijdens de oorlog
voldoende voedsel. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de veestapel drastisch gedecimeerd
door de massale opeisingen en het ontbreken van veevoeder. Bij de terugtrekking namen de
Duitsers veel vee mee. De provincie West-Vlaanderen zag haar rundveestapel met liefst
driekwart afnemen. De regio Tielt, die beschikte over een groot aantal runderen, was ernstig
getroffen. Het herstel duurde lang, onder andere door de uitbraak van mond-en-klauwzeer
en varkenspest.
Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de regio getroffen. Allerhande wetten en
reglementen werden aan de landbouwers opgelegd met betrekking tot het zaaien van
bepaalde gewassen, leveringen aan de bezetter en verplichte veeleveringen. Veel boeren
teelden tabak tijdens de oorlog. Net zoals in elke gemeente werd ook in Pittem een
34
Matthijs, ‘Over melk en boter’, 50.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 18
controlecommissie opgericht.35
Het schatten van opbrengsten van graangewassen,
aardappelen en peulvruchten was hun voornaamste activiteit. In de Tweede Wereldoorlog
leed de bevolking veel minder honger dan tijdens de Groote Oorlog. De overheid vroeg veel
inspanningen aan de landbouw – boeren waren verplicht een bepaald areaal graan te zaaien
– om de voedselvoorziening te verzekeren.
“Tijdens de Tweede Wereldoorlog passeerden vele Duitse soldaten langs onze hoeve.
De nabijgelegen hoeve gebruikten de Duitsers als rustplaats. Omdat het hier zo hoog
was, was het een ideale verkenningsplaats. Ze namen op hun doortocht van alles
mee, maar bleven nooit lang. Er zijn hier enkele Duitsers neergeschoten en soms
waren er kleine gevechten.”
Bert Neirinck - Struisvogelboerderij ‘schobbejaks Hoogte’ (Aarsele)
“We wonen niet ver van het station. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stond hier een
locomotief voor lange tijd stil. Omdat de brug ontploft was, kon de trein niet verder.
De Engelsen en Amerikanen dachten steevast dat het om een Duitse trein ging
waardoor ze telkens hierop schoten. Toen ik klein was, haalde je hele dagen koperen
hulzen, zoals patatten, uit de grond.
Voor mijn ouders was er altijd voldoende eten. Ze werden wel sterk gecontroleerd en
moesten veel afdragen. Familie uit Brussel kwam met de trein en de bus (treinstation
niet bereikbaar) bij ons achter boter en tarwe. Toen werd er veel gesmokkeld. Ze
waren heel spitsvondig in het verstoppen van eetwaar.”
Daniel Peck – Serelly’s (Aarsele)
Te onthouden:
 Eind negentiende eeuw: landbouwcrisis, opkomst industrie;
 Reactie: heroriëntering naar tuinbouw en veeteelt, oprichting ministerie Landbouw,
landbouworganisaties (Boerenbond) met lokale afdelingen, aandacht voor onderwijs;
 Specialisatie: boomkwekerijen in noorden van de regio;
 Veel kleine boeren, enkele grote boeren;
 Sterke groei van de veeteelt: dankzij dubbeldoelkoeien zowel productie van melk en
boter als vleesproductie belangrijk, bij landarbeiders stijgende aandacht voor
geitenteelt;
 Tielts Plateau: pioniersrol wat betreft melkverwerking, eerste coöperatieve melkerij
in Oostkamp, maar ook hondenkarnen op boerderij bleef populair, melkerij Sint-
Marie (Oedelem) wordt belangrijke speler;
 Afzet op lokale markten, grote naam en faam van Oedelemse botermarkt;
 Grote impact van de wereldoorlogen op de landbouwsector: opeisingen van vee, hout
en grondstoffen.
35
Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 163-165.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 19
1.5 Landbouw als schakel in de voedselketen
(1950-2010)
1.5.1 De landbouw een halve eeuw in vogelvlucht
1.5.1.1 Specialisatie, intensifiëring en mechanisatie (1950-1980)
De landbouwsector en het platteland ondergingen na de Tweede Wereldoorlog een ware
metamorfose. De ontwikkelingen in het Tielts Plateau volgden de algemene lijnen.
Technologische innovaties (introductie van machines en klimaatresistende teelten),
groeiende internationalisering (globalisering) en toegenomen overheidsingrijpen zorgden
impliciet voor een versnelde afname van het aantal landbouwbedrijven en arbeidskrachten.
Door wetenschappelijke en technologische vooruitgang namen veeteelt, tuin- en
akkerbouwproductie fors toe. De oprichting van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB) in 1962 structureerde alles in een grotere (internationale) markteconomie.
Het GLB was één van de kernopdrachten van de Europese Economische Gemeenschap,
opgericht in 1957. De doelstellingen van het gemeenschappelijke landbouwbeleid waren: de
productiviteit van de landbouw laten toenemen, de voedselvoorziening beheersen, de markt
stabiliseren via het controleren van prijzen aan de verbruikers en het verzekeren van een
redelijke levensstandaard van de landbouwbevolking.36 Voor bepaalde producten stelde
Europa invoerheffingen in. Het Europese landbouwbeleid liet boeren toe om te investeren.
Het aantal tractoren in België liep op van 15.000 in 1950 tot 107.000 in 1980. In dezelfde
periode verviervoudigde het aantal melkmachines van 11.000 naar 44.000.
Zowat alle landbouwsectoren kenden vanaf de jaren 1950 een aanzienlijke productiestijging.
De veeteelt was verantwoordelijk voor ongeveer tweederde van de landbouwproductie.37
De
tuinbouwsector had de akkerbouw bijgehaald. De tuinbouwsector nam ongeveer een kwart
van de Belgische landbouweconomie in. Het landbouwareaal kwam echter onder druk te
staan, ook in het Tielts Plateau. Cultuurland werd onteigend voor de aanleg van woningen,
bedrijventerreinen, verkeersinfrastructuur en openbare nutsvoorzieningen. Het beschikbare
areaal daalde van 1,8 miljoen hectare in 1950 naar 1,4 miljoen hectare in 2000. De
tewerkstelling in de primaire sector zakte van 540.000 personen in 1950 naar 75.000 in
2000.
Ook in het teeltpatroon waren er wijzigingen. De regio Tielt vertoont veel overeenkomsten
met het Vlaamse niveau. Het aandeel van de graan-, wortel- en knolgewassen in het totale
cultuurareaal viel terug. De nijverheidsgewassen groeiden sterk dankzij een toename van de
oppervlakte suikerbieten. De vraag naar suiker groeide vanuit de voedingsindustrie. Vooral
maïs werd populair in de tweede helft van de twintigste eeuw. De maïsteelt groeide van
2.400 hectare in 1959 naar 170.000 hectare in 2000.38
De explosieve groei van de maïsteelt
was te danken aan klimatologisch aangepaste soorten, de optimalisatie van zaai- en
oogstmachines en vooral door de goede bewaarmogelijkheden als veevoeder. Maïs had
trouwens de kwaliteit om een grote hoeveelheid meststoffen op te slorpen, wat een
belangrijke troef was in gebieden met een intensieve runder- en varkensteelt.
De Belgische landbouw bezat tot rond 1940 een gemengd karakter. Er bestond een
evenwicht tussen akkerbouw en veeteelt, waarbij het vee instond voor de bemesting van de
grond. Stilaan trad er specialisatie en concentratie op. Voor de rundveestapel was er keuze
uit de productie van melk of vlees. Voor de varkens- en pluimveestapel zocht men naar een
intensifiëring van de productie. De kweek van kippen en varkens werd losgekoppeld van het
beschikbare landbouwoppervlak. Het niet-grondgebonden karakter maakte de varkensteelt
uitstekend geschikt voor kleine bedrijven. Vooral in West-Vlaanderen groeide de stapel sterk
aan. De uitbouw van de varkens- en pluimveeteelt ging hand in hand met de opkomst van
mengvoederfabrikanten.
36
Ryckaert, ‘Recente geschiedenis van de landbouw’, 5.
37
Segers en Van Molle, Leven van het land, 117.
38
Segers en Van Molle, Leven van het land, 120.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 20
Na de Tweede Wereldoorlog startte de tuinbouwsector (groententeelt, sierteelt en fruitteelt)
zijn opmars.39
Naargelang de teeltwijze gebeurde dit in openlucht of onder glas. Het
leeuwendeel van de groenteproductie lag aanvankelijk in de driehoek Brussel-Mechelen-
Leuven. Vanaf de jaren 1960 ontpopte Midden-West-Vlaanderen zich als centrum voor de
groententeelt in openlucht. De aanwezigheid van het Provinciaal Centrum voor Land- en
Tuinbouw, de ontwikkeling van de groenteverwerkende industrie en de oprichting van de
REO-veiling (Roeselare) zorgden voor een grote stimulans. In de zuidelijke gemeenten van
het Tielts Plateau nam de groentesector sterk toe. De regio Maldegem-Brugge evolueerde
tot een centrum voor sierplanten en boomkwekerijen.
1.5.1.2 Grenzen aan de groei (1980-2010)
Europa wordt belangrijker
Reeds op het einde van de jaren 1960 bleek dat de productie veel sneller steeg dan de
interne vraag en de afzetmogelijkheden op de internationale markt. Om paal en perk te
stellen aan de toenemende productie- en voedseloverschotten ontwikkelde de toenmalige
Europees Commissaris voor Landbouw Sicco Mansholt een herstructureringsplan.40
De
landbouwondernemingen waren te klein, de boeren hanteerden een te intensieve
productiewijze en ze volgden de marktontwikkelingen niet op de voet. Mansholt wilde een
efficiënt markt- en prijzenbeleid uitwerken waarbij de productie aan de vraag werd
gelijkgeschakeld. Dat ging onder meer gepaard met het onttrekken van cultuurareaal en het
afvloeien of heroriënteren van landbouwers richting industrie en diensten. Het plan wekte
veel verzet op bij de kleine boeren en landbouwersverenigingen. De hervormingen gingen
afgezwakt door, maar werkten contraproductief: de boterbergen en melkplassen groeiden
verder aan.
Tijdens de jaren 1980 schakelde Europa over naar een restrictiever prijsbeleid: de
prijsstijgingen moesten binnen de perken blijven. Productiequota en –drempels werden
geïntroduceerd om vraag en aanbod in overeenstemming met elkaar te brengen. De
zuivelsector kreeg bijvoorbeeld melkquota opgelegd.41
Bij een overproductie aan melk moest
een heffing betaald worden. Ook de rundveestapel kreeg hervormingsmaatregelen
voorgeschoteld. De Belgische veehouders evolueerden stilaan van melkvee naar vleesvee.
De kleur van het rundvee wijzigde van rood en zwart naar wit-blauw.
Milieu en duurzame landbouw
De groei en industrialisering van de landbouwproductie zorgden voor toenemende
milieuproblemen. De schaalvergroting en specialisering veroorzaakten specifieke hinder. De
sterke ontwikkeling van de niet-grondgebonden veeteelt creëerde een overschot aan mest.
Ook het gebruik van kunstmest steeg aanzienlijk.42
De aanwezigheid van nitraten, fosfaten
en zware metalen verontreinigde het grond- en oppervlaktewater en tastte de
bodemkwaliteit aan. In de jaren 1990 keurde Europa de nitraatrichtlijn goed wat het gebruik
van dierlijke mest moest beperken. Termen als mestverwerking, mineralenbeheer en
afzuiginstallaties werden gelanceerd.
Tijdens de jaren 1990 werd de veeteelsector het slachtoffer van een aantal ziektes. De regio
van het Tielts Plateau kreeg het ook erg te verduren. De verplichte vaccinatie tegen
varkenspest en mond-en-klauwzeer was afgeschaft om producten te kunnen exporteren. Al
gauw kreeg België te maken met een grote epidemie van varkenspest. In de jaren 1990
volgde de BSE-crisis (de ‘gekkekoeienziekte’) en de dioxine-crisis. Een epidemie van mond-
en-klauwzeer veroorzaakte een massale slachting van vee. Door deze crisissen werd het
39
Segers en Van Molle, Leven van het land, 141.
40
Segers en Van Molle, Leven van het land, 114.
41
Ryckaert, ‘Recente geschiedenis van de landbouw’, 7.
42
Segers en Van Molle, Leven van het land, 146.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 21
imago van de landbouw ernstig geschaad. Promotiecampagnes werden opgestart om het
vertrouwen te herstellen.
Onder druk van milieu- en natuurverenigingen en van consumenten kreeg de landbouw
sinds de jaren 1980 meer oog voor de relatie landbouw – landschap en milieu. De
landbouwverbreding won steeds meer veld. De interesse voor thuisverkoop en
thuisverwerking, hoevetoerisme en landbouweducatie groeide. Duurzaamheid werd een
kernbegrip in de moderne landbouw.
1.5.2 De voornaamste landbouwteelten
Het teeltplan van een Pittemse boerderij ter illustratie
Op een boerderij werden er meestal meerdere gewassen geteeld. Het teeltplan van Gilbert
Neirynck (1928) en Jeanette Patteeuw (1933) uit Pittem geeft inzicht in de landbouwevolutie
voor de zandleemstreek.43
De voornaamste teelt die tot het einde van de jaren 1960 werd
uitgezaaid, was het vlas. Vanaf 1953 gebeurde het zaaien machinaal. Cichorei was de
tweede belangrijke teelt. In 1939 werd een oppervlakte van 3,65 ha met cichorei ingezaaid.
Het rooien en wassen van de cichoreiwortels was geen sinecure en vergde veel mankracht.
De cichoreiteelt verdween in de jaren 1960 en werd grotendeels vervangen door
schorseneren. Op diverse plekken in de regio werden schorseneren geteeld. De mechanisatie
van het rooien kende een snelle evolutie. Vanaf de jaren 1980 verdween de
schorsenerenteelt grotendeels uit het teeltplan. Tijdens de jaren 1980 verbouwden Neirynck
en Patteeuw vooral bleekselder (witte selder), koolrabi en augurken. Het grootste gedeelte
hiervan was bestemd voor de verwerkende industrie.
Graangewassen maakten steeds deel uit van het teeltplan van Neirynck en Patteeuw. Vooral
gerst en tarwe werden gezaaid.44
Net zoals alle boerderijen uit de regio teelde het bedrijf
ook aardappelen. Er was een spreiding tussen vroege en late aardappelen. Het rooien van
de aardappelen kende een diepgaande evolutie van handenarbeid tot mechanisatie. Tot de
jaren 1960-1970 werden ook veel suiker- en voederbieten geteeld. De koppen van de
suikerbieten (met het loof) waren ideaal als dierenvoeder. De voederbieten werden expliciet
geteeld als voeder voor de runderen. De bieten werden op termijn allemaal vervangen door
maïs.
De boerderij evolueerde naar een bedrijf waar de nadruk op veeteelt lag. In de jaren 1950
waren er een tiental melkkoeien en een twintigtal andere runderen op het bedrijf. De focus
verschoof naar de teelt van dikbilmestvee. In de jaren 1990 telde het bedrijf een honderdtal
runderen.
Landbouwevolutie in de regio tijdens de jaren 1980-2010
Sinds 1941 werden jaarlijks op 15 mei landbouwtellingen georganiseerd. Deze waren een
aanvulling en verdieping op de grote tienjaarlijkse landbouwtellingen. We gebruiken de 15
mei-tellingen van 1980 en 2010 om de evolutie van de landbouw in de Tieltse regio tijdens
de laatste dertig jaar te belichten. De resultaten zijn terug te vinden in bijlage 3. Het betreft
data van de fusiegemeenten Beernem, Oostkamp, Ruiselede, Wingene, Pittem, Ardooie, Tielt
en Dentergem.
De voornaamste tendens was de toename van het areaal akkerland ten nadele van het
areaal blijvend grasland. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw was dat omgekeerd:
toen was er een toename van het areaal grasland. In 1980 was ongeveer 45% van het
beschikbare cultuurareaal van de beschouwde gemeenten ingenomen door bouwland. In
2010 was dat geëvolueerd naar 60 tot 65%. Voor de acht gemeenten steeg het areaal
bouwland van 15.135,91 hectare in 1980 naar 17.139,40 hectare in 2010 (stijging van
12%). De grootste toename was in Beernem, Wingene, Pittem en Dentergem. Het
43
Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 263-271.
44
Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 268.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 22
gezamelijke areaal grasland daalde van 14.223,83 hectare naar 9847,00 hectare (daling van
44%). Deze ontwikkelingen bevestigen het verhaal zoals dat hierboven werd geschetst.
De maïsteelt was verantwoordelijk voor die ommezwaai. In elke gemeente van de regio ging
de teelt van maïs zowel bestemd voor de korrel als voor voedergewas er sterk op vooruit.
Het areaal ingenomen door maïskorrel steeg van 268,49 hectare in 1980 naar liefst 2941,10
hectare in 2010 (stijging van 91%). Het areaal voedermaïs nam eveneens sterk toe: van 2699,17
hectare naar 7113,04 hectare (stijging van 62%). De boom van de maïsteelt werd veroorzaakt door
de ontwikkeling van een zeer intensieve niet-grondgebonden veeteelt op het grondgebied
van het Tielts Plateau.
De ontwikkeling van de maïsteelt had zijn gevolgen voor de andere graangewassen. In 1980
was de teelt van rogge en masteluin al sterk gedaald in vergelijking met de negentiende en
eerste helft van de twintigste eeuw. Het belangrijkste graangewas in 1980 was gerst. Meer
dan de helft van het areaal graangewassen werd door deze teelt ingenomen. In 2010 was er
van rogge en gerst bijna helemaal geen sprake meer. Tarwe was na de maïskorrel het
voornaamste graangewas. De groei van de tarweteelt was voornamelijk te wijten aan de
introductie van nieuwe tarwevariëteiten. Die waren beter aangepast aan de bodem en het
klimaat.
Andere gewassen kenden eveneens een sterke groei tijdens de voorbije drie decennia van
de twintigste eeuw. Zo steeg het areaal aardappelen in de beschouwde gemeenten van
2420,33 hectare (1980) naar 2999,13 hectare (2010). Het areaal groententeelt in openlucht
verdubbelde: van 1358,14 hectare naar 2488,79 hectare. De toename van deze teelten was
niet toevallig het grootst in Wingene, Ruiselede, Tielt, Ardooie en Pittem, de gemeenten die
het dichtst bij Roeselare liggen.45
De diepvriesgroentebedrijven halen immers hun
grondstoffen hoofdzakelijk uit een straal van 30 kilometer.
1.5.3 Veeteelt domineert het landbouwprofiel van de regio
Midden-West-Vlaanderen werd vooral bekend door haar intensieve niet-grondgebonden
veeteelt. Door het niet-grondgebonden karakter waren de varkens- en pluimveeteelt
uitermate geschikt voor kleine bedrijven waarvan er in de regio veel waren. De intense
veeteelt was sterk afhankelijk van aangekochte voeders zoals maïs- en maniokmeel. De
groei van de Vlaamse mengvoederindustrie gaat hiermee samen (zie verder). Vooral de
aangroei van het aantal varkens is spectaculair. Wingene bijvoorbeeld telde in 1950 zo’n
15.070 varkens (Wingene en Zwevezele samen). In 1980 was dat aantal gestegen tot liefst
150.481, of een vertienvoudiging. In 2010 waren er in Wingene 166.666 varkens. Ook in de
andere gemeenten nam de varkensteelt sterk toe vanaf 1950. De aangroei van de
varkensstapel in de periode 1980-2010 is beduidend minder groot dan in de periode 1950-
1980. De focus verschoof van de varkensteelt naar de pluimveesector. Schaalvergroting en
aangepaste voeders speelden hierin een rol. De cijfers van de laatste decennia zijn ronduit
spectaculair. Beernem zag zijn pluimveebestand tussen 1980 en 2010 verviervoudigen. In
Wingene verdubbelde de pluimveestapel. In 2010 waren er meer dan 1 miljoen leghennen
en vleeskippen in de gemeente aanwezig. In Tielt ging het pluimveebestand maal drie. Het
grote aantal stuks pluimvee in de regio was vooral te wijten aan de toename van het aantal
vleeskippen. (zie tabel 2, pagina 24)
Het aantal runderen nam minder sterk toe dan de varkensteelt, maar kende toch een
verdrievoudiging in de periode 1950-1980. In het noorden van het Tielts Plateau is de
rundveeteelt meer verspreid dan in de zuidelijke gemeenten. Van oudsher was de
noordelijke regio meer naar de rundveeteelt en zuivelproductie gericht. De bedrijven waren
er ook iets groter dan de bedrijven in het zuiden van de streek. Zo telde Beernem in 1980
bijvoorbeeld het meeste runderen van de beschouwde gemeenten. De varkens- en
pluimveeteelt is er trouwens minder verspreid. Door de bedrijfsstructuur en de regionaal
45
Zie ook: B. Demasure, Diepvriesgroenten uit Midden-West-Vlaanderen, een succesverhaal, 2012,
www.hetvirtueleland.be/exhibits/show/diepvriesgroenten/
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 23
gegroeide rassenselectie specialiseerden bedrijven zich in melk of in vlees. In de regio
Beernem is de productie hoofdzakelijk naar melkvee gericht. Het aantal paarden daalde,
terwijl het schapen- en geitenbestand stagneerde.
Vanaf 1980 nam het aantal veeteeltbedrijven af, maar de omvang van de veestapel bleef
min of meer stabiel. De schaalvergroting was duidelijk op de bedrijven aanwezig. Zo werden
er in Wingene in 2010 vier keer minder bedrijven geregistreerd dan in 1980. De sector die
het sterkst aan schaalvergroting onderhevig was, was de pluimveeteelt. In 1980 waren er
gemiddeld 1612 stuks pluimvee op een gespecialiseerd bedrijf aanwezig, in 2010 was dat
cijfer liefst verdertienvoudigd tot 21.193.
“In een melkveebedrijf heb je geen seizoenarbeiders of gastarbeiders. Bij mij thuis
waren we met zeven kinderen die allemaal meehielpen op de boerderij. Indien er
extra hulp nodig was, dan kwam de familie meehelpen. Bij ons is dat nog steeds een
familiegebeuren. Je hebt maar één of twee keer in een jaar iemand nodig.”
Christa Kerkhove – Vakantiehoeve De Landweg (Tielt)
24
Tabel 2: Evolutie van de veestapel in de gemeenten van het Tielts Plateau (1980-2010)
1980 2010
Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene
Paard(achtig)en 206 241 91 285 148 103 96 206
Runderen 17.913 15.877 7.341 16.118 14.433 11.875 6.460 14.504
Varkens 58.281 106.040 66.851 150.481 67.207 54.707 79.281 166.666
Schapen 511 372 148 395 860 698 115 288
Pluimvee 29.249 245.172 90.676 518.032 119.945 131.606 240.672 1.042.463
Leghennen 26.454 207.793 25.167 283.122 14.612 11.045 97.243 860.933
Vleeskippen 2.489 37.042 65.422 233.890 103.965 119.396 141.405 181.500
Geiten 70 37 23 60 11 30 12 23
TOTAAL 135.173 612.574 255.719 1.202.383 321.181 329.460 565.284 2.266.583
Pittem Ardooie Tielt Dentergem Pittem Ardooie Tielt Dentergem
Paard(achtig)en 94 146 200 44 47 49 124 79
Runderen 4.894 5.466 15.672 4.553 4.383 3.206 16.815 4.407
Varkens 73.512 91.890 110.125 34.011 131.150 108.203 163.182 48.709
Schapen 103 196 387 40 263 90 480 90
Pluimvee 92.075 204.293 209.644 64.168 189.204 156.781 621.855 32.961
Leghennen 71.244 175.560 142.313 44.101 178.855 113.273 217.864 13.458
Vleeskippen 17.650 28.700 60.975 15.040 7.000 43.500 360.180 19.500
Geiten 42 11 25 36 7 2 19 7
TOTAAL 170.720 302.002 336.053 102.852 325.054 268.331 802.475 86.253
Bron: 15 mei-telling 1980 en 2010 (NIS/ADSEI, Landbouwstatistieken). De data slaan op de huidige gemeentegrenzen.
GeschiedenisvandelandbouwinhetTieltsPlateau
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
25
1.5.4 Agro-industrie en verwerkende nijverheid
De bedrijfsvoering in de landbouw had steeds meer nood aan externe inputs zoals veevoeders
en kunstmest. Het boerenbedrijf werd tijdens de twintigste eeuw een veredelingsindustrie en
integreerde zich in een keten van toeleverende en verwerkende bedrijven, het zogeheten
agribusinesscomplex. De boerderij was niet langer een autonome productie-eenheid die kant-
en-klare producten afleverde aan de consument. Integendeel, het werd ingeschakeld als een
onderdeel van de voedselketen.
In de regio zijn talrijke schakels van de agro-economie te ontdekken. Door de groei van de
veestapel vestigden zich ook enkele veevoederfabrikanten in de streek. De groei van de
maïsteelt ging hier mee samen. Zo bouwde Gaston Depré in 1947 een veevoederfabriek langs
het kanaal Brugge-Gent in Beernem.46
Het bedrijf was gegroeid uit een olieslagerij, vlashandel
en graanhandel. In de jaren 1980 en 1990 nam het andere veevoederbedrijven over. Ook in
Wingene werd er een veevoederfabriek opgericht: voeders Scherrens vestigde zich in 1975
langs de rand van de gemeente en specialiseerde zich in de productie van varkensvoeding.47
In het zuiden van de regio werden ook voederbedrijven opgericht.
De wisselwerking van de varkensteelt met de agro-industrie uitte zich ook in de aanwezigheid
van diverse slachthuizen in de ruime regio. Er zijn onder andere slachthuizen in Brugge, Tielt,
Torhout en Lichtervelde. Ook in Ruiselede is er een slachthuis: de NV De Coster.48
Het
familiebedrijf ontwikkelde zich na de Tweede Wereldoorlog. Reeds in 1953 kende het bedrijf
een grootschalige uitbreiding. De ligging van het bedrijf was echter niet gelukkig. Reukhinder
en verkeersoverlast hinderden het dorpscentrum. Door de aanleg van een nieuwe
toegangsweg verbeterde de situatie enigszins.
Naast melkerijen (zie hoger) ontstonden in de regio – en dan vooral in het zuiden – diverse
verwerkende nijverheden. De ommezwaai van akkerbouw naar tuinbouw tijdens het laatste
kwart van de negentiende eeuw zorgde voor de oprichting van conservenfabrieken. In 1900
zag conservenfabriek La Flandre in Egem het licht.49
Door de komst van de fabriek steeg het
areaal groenten spectaculair. De landbouwers richtten zich aanvankelijk naar de erwtenteelt.
Andere conservenfabrieken waren St. Dorothea (1926-1975, Egem) en Dino Conserven
(1967-1997, Pittem).
Vanaf de jaren 1970 maakte de regio kennis met een nieuwe technologie: de
diepvriesgroentenindustrie. Door een aantal factoren – komst REO-veiling (1942), oprichting
POVLT (1956, nu Inagro) en Europese landbouwsubsidies – werd de nadruk op tuinbouw
bestendigd. In Koolskamp vestigde zich diepvriesgroentenspecialist Unifrost. Ardooie werd
bekend dankzij groentendiepvriesbedrijven Pinguïn en Ardo. Veel landbouwers uit het zuiden
van de regio Tielt leveren aan de verwerkende industrie.…………………………………………………………
“Ardooie is het centrum van Europa voor de diepvries. Hier wordt heel wat prei en
bloemkool geteeld. Iemand die vandaag op deze plaats zou starten, start niet met een
melkveebedrijf omdat de grond duur is door zijn vruchtbaarheid en de aanwezigheid van
de diepvriesindustrie en de groenteveiling van Roeselare. Land dat akker kan zijn, ga je
niet gebruiken voor vee. Hiervoor kan je beter naar de polders gaan. Als je hier echter al
generaties woont, dan ga je niet verhuizen. In Koolskamp zijn er nog slechts een stuk of
zes melkveebedrijven al dan niet in combinatie met een andere bedrijvigheid.”
Hilde Van Huylenbrouck – Sint-Maartenshove (Ardooie)
46
www.depre.be/bedrijf/
47
www.scherrensvoeders.be/voeders/content.asp?Pag=5&pnav=;2;
48
Vanbelleghem, ‘Van boerenstiel naar agro-economie’, 263.
49
Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 104.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
26
1.5.5 Onderwijs en voorlichting
De periode 1950-2010 kenmerkte zich door een toegenomen voorlichting, een betere
kennisdoorstroming en een uitgebouwd land- en tuinbouwonderwijs. Landbouworganisaties
zoals de Boerenbond speelden een belangrijke rol in het doorgeven van kennis door de
uitgave van brochures en folders en het organiseren van vormingsmomenten.50
Ook het
ministerie van Landbouw en de provinciale landbouwdiensten lieten zich niet onbetuigd. Het
land- en tuinbouwonderwijs werd grondig hervormd. Theoretisch-technische vakken werden
gekoppeld aan de beroepspraktijk. De druk om het agrarisch onderwijs op organisatorisch,
inhoudelijk en didactisch vlak te vernieuwen, werd vergroot door de innovaties en
transformaties in de land- en tuinbouwsector.
In 1960 werd in Oedelem een land- en tuinbouwinstituut opgericht, aanvankelijk als afdeling
van de landbouwschool in Tielt. De gewezen huishoudschool van het dorp deed dienst als
eerste schoolgebouw. Niet minder dan 31 leerlingen schreven zich voor het eerste leerjaar
in.51
Om het project te financieren werd een bijzondere graanverkoop ingericht en kon men
rekenen op een subsidie van de Boerenbond van 20.000 BEF. In 1962 verzelfstandigde de
school en werd ze door het ministerie erkend als ‘Land- en Tuinbouwschool ’t Brugse Vrije’
van Oedelem. De landbouwschool zag het aantal leerlingen toenemen, zodat een nieuwe
huisvesting noodzakelijk werd. In 1968 verhuisde de school naar een gerestaureerde hoeve.
De school groeide verder, bouwde vleugels bij en verstrekte naderhand onderricht inzake
land- en tuinbouw, agro- en biotechniek en natuurbeheer op het niveau van secundair
technisch- en beroepsonderwijs, volwassenenonderwijs en naschoolse vorming. Aan het
instituut zijn een plantentuin en een schoolboerderij verbonden. In 2010 vierde het zijn
vijftigste verjaardag.
Afbeelding 4: Het Land- en Tuinbouwinstituut van Oedelem
50
Segers en Van Molle, Leven van het land, 160-161.
51
Waerniers, ‘1960-2010: 50 jaar landbouwonderwijs in Oedelem’, 52.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
27
Te onthouden:
 De landbouw in regio Tielt is niet zo verschillend in vergelijking met het (West-)Vlaamse
verhaal: belang van de uitbouw van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB);
 Specialisatie, mechanisatie en innovatie: groei van de veeteeltsector in de regio;
 Opmars van de tuinbouwsector vooral in het zuiden van het Tielts Plateau: REO-veiling,
POVLT (Inagro), diepvriesgroentenbedrijven;
 Jaren 1980: grenzen aan de groei: productiequota, milieu, ziektes, duurzaamheid;
 Belangrijke teelten waren onder andere vlas (tot jaren 1950), tabak (tijdens WOII), cichorei
(tot jaren 1960), schorseneren (tot jaren 1970), bieten (tot jaren 1980), graan en maïs;
 Toename akkerbouwland ten opzichte van grasland: maïsteelt domineert in de regio (zowel
korrelmaïs als voedermaïs), ook aardappelen blijven belangrijk;
 Regio als centrum van niet-grondgebonden veeteelt (zuiden van Tielts Plateau): varkens- en
pluimveeteelt, rundveeteelt vooral belangrijk in het noorden van de regio (en dan vooral
melkvee);
 Agro-industrie en verwerkende nijverheid bloeien: mengvoederindustrie en slachthuizen;
 Onderwijs en voorlichting: land- en tuinbouwinstituut (Oedelem).
1.6 De afnemende werkgelegenheid
Het belang van de landbouwsector in de totale werkgelegenheid nam vanaf de negentiende
eeuw aanzienlijk af. Waar rond ca. 1800 ongeveer 60% van de voltijds actieve bevolking in de
primaire sector werkte, was dat in 1910 gezakt tot amper 22%.52
Onder invloed van de
industriële expansie en de economische hoogconjunctuur vanaf het midden van de jaren
1890, de zogenaamde Tweede Industriële Revolutie, verlieten talrijke landarbeiders en
landbouwerszonen de boerenstiel. Het aandeel van de nijverheid en de dienstensector in de
tewerkstelling bedroeg in 1910 respectievelijk 47% en 31%. Tijdens het interbellum (periode
tussen de twee wereldoorlogen) verloor de landbouwsector verder terrein. Het aandeel in de
economisch actieve bevolking lag op 16% in 1937 en 13% in 1947. Na de Tweede
Wereldoorlog viel dat aandeel spectaculair terug. Het halveerde tussen 1961 en 1970 van 8%
naar 4,5%. In 1990 was nog slechts 2,5% van de bevolking werkzaam in de primaire sector.
Anno 2000 was dat nog 1,8%. Het aantal land- en tuinbouwers in België zakte van 582.000 in
1910 tot ca. 422.000 in 1947. Vanaf de jaren 1950 was er een grote daling: via 340.000 in
1960 over 115.000 in 1980 naar 73.000 personen in 2001.
Ook in de regio van het Tielts Plateau viel de werkgelegenheid in de primaire sector drastisch
terug. Het basisopzet van dit onderzoek laat niet toe om dit voor alle gemeenten en
deelgemeenten uit te zoeken. Daarom deden we een kleine steekproef voor enkele
gemeenten uit de regio: Ruiselede, Pittem-Egem en Beernem-St.-Joris-Oedelem. Ook daaruit
bleek de afname van de werkgelegenheid.
Verbonden aan de afname van de werkgelegenheid is de daling van het aantal
landbouwbedrijven. In de periode 1959-1970 zag het arrondissement Tielt (dus ook de
gemeenten buiten het Tielts Plateau) liefst een 500-tal bedrijven verdwijnen.53
Dat kwam neer
op 14% van het totale aantal bedrijven. Het waren evenwel vooral kleine bedrijven die
stopten. Het aantal bedrijven met een omvang van meer dan 10 ha nam evenwel toe. De
landbouwbedrijven zullen tijdens het laatste kwart van de twintigste eeuw verder een
schaalvergroting ondergaan.
52
Segers en Van Molle, Leven van het land, 55 en 123.
53
Gheysen, Bedrijfsopvolging bij de landbouwbevolking, 52.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
28
Tabel 3: Werkgelegenheid in de landbouwsector (1846-2010)
Beernem Pittem Ruiselede
Beernem Oedelem
St.-
Joris
Totaal Pittem Egem Totaal Totaal
1846 1153 2043 497 3693 1654 594 2248 3291
1970 - - - - 419 192 611 728
1980 - - - 946 - - 583 520
2010 - - - 395 - - 467 286
Bron: Recensement d’Agriculture 1846, 15-mei-telling 1980 en 2010, R. Gheysen, Bedrijfsopvolging bij de
landbouwbevolking van het arrondissement Tielt, Tielt, 1971, p. 39.
Te onthouden:
 De werkgelegenheid in de landbouw in de regio nam stelselmatig af;
 De afname verliep minder snel in de landelijke regio Tielt dan elders in het land;
 De omvang van de overblijvende boerderijen nam toe door schaalvergroting.
1.7 Het leven op de boerderij
Het leven op de boerderij veranderde grondig tijdens de laatste twee eeuwen. Rond het
midden van de negentiende eeuw zorgde de misoogst van enkele graangewassen en de
aardappelplaag voor grote ellende (zie verder). De regio die tijdens de achttiende eeuw
doorging als één van de vruchtbaarste en voorspoedigste van Europa, kreeg amper honderd
jaar later de benaming “Arm Vlaanderen”. Niet iedereen was even erg door de crisis getroffen.
De landbouwers waren immers geen homogene groep. Enerzijds was er categorie van de
‘herenboeren’ die beschikten over een uitgebreide eigendom en hun akkers door
landarbeiders lieten bewerken.54
Anderzijds waren er ‘keuterboeren’ die op een klein lapje
grond trachtten te overleven. Meestal beschikten zij niet over een paard. De grote
meerderheid van keuterboeren pachtten hun land. Zij haalden hun basisinkomen door als
dagloner te werken op de velden van grondbezitters. Een duidelijk onderscheid tussen
landarbeiders en keuterboeren was er niet altijd.
Het landbouwwerk tijdens de negentiende eeuw kan worden geïllustreerd aan de hand van
een passage uit het boekje Eene Eeuw Geschiedenis van den Belgischen Landbouw door Julien
Vander Vaeren (1930):
“In de zomer begon het werk van in de vroege morgen en van 5u af (zelfs nog vroeger in
de oogsttijd) was iedereen op de been: het mansvolk hield zich bezig in de paardenstal
met de voeding, verzorging en het inspannen van de paarden; de vrouwen verzorgden de
voeding van het vee en de zwijnen, molken de koeien en maakten het ontbijt klaar. Het
veldwerk begon dadelijk, soms zonder ontbijt en werd voortgezet tot omstreeks 11u30 …
Na het middagmaal en de middagpoos werd het werk hernomen tot den koffietijd van
3u30 en dan weer voortgezet tot zonsondergang, vooral in de oogsttijd. ’s Winters, begon
de dagelijksche bedrijvigheid later en oefende zich vooral uit in de werken binnen de
hoeve, in de onderhoudszorgen der dieren, het dorschen der granen, het bewerken van
het vlas en de wol, het vervaardigen van kantwerk, houten gereedschappen en andere
kleine landelijke nijverheden.”55
54
Craeybeckx, ‘Het agrarische bedrijf (1844-1873)’, 25.
55
Vander Vaeren, Eene Eeuw Geschiedenis, 11.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
29
Doorgaans was de levenswijze van landbouwers, hun families en landarbeiders tijdens de
eerste helft van de twintigste eeuw vrij sober, ook in de regio Tielt. Voor de meeste was
spaarzaamheid een dwingende noodzaak om te overleven. Veel vrije tijd was er niet. Het
leven was in grote mate gestructureerd door de katholieke kerk. Landbouwer Maurice Cloet
uit Pittem getuigde op 27 december 1983 daarover:
“ … bijna iedereen ging naar de mis en als er iemand die een beetje bekend stond niet ging,
wezen ze met de vinger om zo te zeggen. Iedereen ging naar de mis en wat de deelname aan
de mis betreft, ik zou bijna zeggen dat diegenen die nu nog naar de mis gaan sterker
deelnemen aan de mis zelf dan toen indertijd. Wij hadden een kerkboek en een paternoster
en wij lazen in die kerkboek tot de mis gedaan was.”56
Vanaf de jaren 1950 was er wat meer ruimte voor ontspanning. Het spelen met de vinken en
de duiven werd enorm populair bij de plattelandsbevolking. Het vrijetijdsleven concentreerde
zich rond de cafés die de dorpen rijk waren. Kaart- en biljartclubs ontstonden bij de vleet.
Ook de kermissen in de regio trokken veel volk.
Het arbeidsintensieve karakter van de landbouw verminderde fel de laatste halve eeuw. Tot
diep in de twintigste eeuw was handenarbeid niet van de boerderij weg te denken.57
Ondanks
de sterke mechanisering vanaf de jaren 1950 werden in de jaren 1960 en 1970 nog veel
taken met de hand uitgevoerd. Mest uitrijden met de kruiwagen, onkruid wieden met de
hand, bevroren rapen oogsten in de winter, bloemkolen planten, koeien manueel melken…:
het waren maar enkele van de taken op de hoeve. Boeren die niet moderniseerden, bleven
noodgedwongen arbeidsintensief werken. Veelal waren dat oudere landbouwers die geen
opvolger hadden, besloten om uit te bollen en niet langer in hun bedrijf te investeren.
Machines voor de graanoogst – die vanaf het interbellum werden gebruikt – vormden de
voorhoede van de grote mechaniseringsgolf na 1950. Ook in de regio Tielt werd massaal
gemechaniseerd vanaf de jaren 1950. Veel boeren wijzen de opkomst van de mechanisatie
aan als de meest ingrijpende ontwikkeling van de landbouwsector.58
De tractor staat symbool
voor die evolutie. Tractoren namen de rol van de trekpaarden over. Mettertijd deden steeds
meer gesofisticeerde machines hun intrede op de boerenhoven.59
Ook de vaste infrastructuur
(stallen en serres) van land- en tuinbouwbedrijven onderging tijdens de tweede helft van de
twintigste eeuw ingrijpende wijzigingen. Na de mechaniseringsgolf deed ook de
automatisering haar intrede. Computerprogramma’s bepalen vandaag de verstrekking van
krachtvoer aan dieren, het melkproces en de klimaatregeling in serres. De investeringen
vergden een groter kapitaal. De landbouwer evolueerde naar een bedrijfsleider-manager.
Veel Tieltse landbouwers vullen hun inkomen aan met een aantal activiteiten die niet strikt
met voedselproductie te maken hebben. Deze landbouwverbreding vindt ingang sinds het
laatste decennium. De activiteiten leunen soms nauw aan bij milieuzorg maar er zijn veel
meer mogelijkheden. Zo zijn er landbouwers die inzetten op hoeveproducten, een
zorgboerderij (opvang van zorgbehoevenden op de boerderij) of een educatieve boerderij
uitbaten en zich engageren voor natuur- en landschapsbeheer. De banden tussen
producenten en consumenten worden zo aangehaald.
56
Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 249.
57
Martens, Boerentrots en ondernemersgeest, 118.
58
Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 208.
59
Martens, Boerentrots en ondernemersgeest, 124.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
30
Te onthouden:
 Tijdens de negentiende en begin twintigste eeuw: leven op het ritme van de
seizoenen, in de zomer buitenwerk (op het veld), in de winter binnenwerk;
 Hard werken en sobere levenswijze, spaarzaamheid troef;
 Beperkt vrijetijdsleven vanaf jaren 1950 geconcentreerd rond het café;
 Mechanisering van de jaren 1950 brengt de landbouwsector in een stroomversnelling;
 Dankzij automatisatie (computer) treedt de sector de eenentwintigste eeuw binnen;
 Door landbouwverbreding vernauwen de banden tussen producent en consument die
door de voedselcrisissen van de jaren 1990 een ferme deuk kregen.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
31
2. Boerderijen en hun bewoners in de regio
van het Tielts Plateau
Boerderijen spelen een belangrijke rol in het omliggende landschap. Het huidige landschap is
doorheen de geschiedenis in grote mate gevormd door agrarische activiteiten. Dit geldt zeker
voor de regio Tielts Plateau waar vele nog actieve boerderijen verspreid in het landschap
liggen. Ze bepalen in grote mate de hedendaagse, nog sterke rurale streekidentiteit.
Vele landbouwbedrijven bestaan uit meerdere verspreide gebouwen, al dan niet gegroepeerd
rondom een erf. Deze open bebouwing is eigen aan de regio. De meesten waren
langgevelboerderijen, hoven met woonhuis, stal en schuur onder eenzelfde dak. Anderen
waren grotere hofstedes en bestonden meteen uit twee of meerdere losstaande gebouwen die
elk hun eigen functie hadden (stal, schuur, berging, woonhuis). Doorheen de jaren is het
uitzicht van velen veranderd. Door schaalvergroting en verandering van teeltfocus zijn
gebouwen bijgebouwd, verbouwd en afgebroken. De landerijen het dichtst bij de hoeve
dienen veelal als weiland. Op deze manier kunnen de runderen gemakkelijk de weide op en
hoeven ze de weg niet op. De akkerlanden zijn vaak verder gelegen.
De volgende acht hoofdstukken belichten we het verhaal van evenveel hoeves. Deze
boerderijen hebben elk hun eigen unieke interactie met de omgeving en de
dorpsgemeenschap. Ze staan in de eerste plaats in voor de voedselproductie, maar hun werk
reikt verder. Ze doen allen aan landbouwverbreding (hoeveproducten, toerisme, educatie,
natuur- en landschapsbeheer, etc.). De onderstaande verhalen zijn een neerslag van de
afgenomen interviews met de eigenaars, beknopt literatuuronderzoek en analyse van
kaartmateriaal.
2.1 De Lindehoeve
Geert De Brabander en Monique Van
de Sompele baten het melkveebedrijf
‘De Lindehoeve’ uit. Deze hoeve is
gelegen in de Sijselestraat 50 te
Beernem (Oedelem).
Uitsnede luchtfoto Google Maps De Lindehoeve
2.1.1 Herkomst boerderijnaam
De naam Lindehoeve verwijst naar de vele lindes die vroeger op het domein stonden. Het is
een veel voorkomende benaming. Lindebomen werden vaak aangeplant op een boerenerf,
langs toegangsdreven, op dorpspleinen, bij kapelletjes, etc.
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
32
Aanplantingen bij een hoeve gebeurden vroeger nooit zomaar, maar hadden steevast
een nut. Bomen en struiken vangen de wind op, zorgen voor verkoeling, draineren overtollig
water en worden gebruikt als kaphout.
Lindehout is zacht en daardoor gemakkelijk te bewerken. Vroeger sneden ze uit het hout
klompen, maakten van de twijgen manden, etc. De bomen zijn geliefd bij imkers doordat de
bloesems veel nectar bevatten. Van de bloesems wordt ook thee gemaakt, deze zou helpen
tegen verkoudheid. In de volksdevotie spelen lindebomen een belangrijke rol. Ze zorgen voor
een goede oogst en weren het kwade af. Gedenkbomen zijn vaak lindebomen.60
2.1.2 Geschiedenis in vogelvlucht
De geschiedenis van de Lindehoeve gaat zeker terug tot 1777.61
De hoeve bestond uit twee
parallel staande gebouwen, het woonhuis en de schuur. Op het perceel was er ook een
boomgaard62
. Haagkanten63
bakenden de verschillende percelen af. De nabijheid van bos was
uitermate handig voor brandhout en constructiehout. Het landbouwbedrijf was bereikbaar via
een dreef waarlangs vermoedelijk lindebomen stonden en vervolgens via een landwegel over
akkerland.
Een landwegel is een onverharde weg door een landgoed. Er bestaan verschillende soorten
onverharde wegen: veldwegen, jaagpaden, kerkwegels, landwegels, holle wegen, bospaden,
etc. Deze worden vandaag ook wel trage wegen genoemd. Het zijn oude verbindingen tussen
dorpskernen, tussen harde wegen en verder afgelegen woningen, vroegere doorgangen voor
landbouwers, etc. De naam van de wegel verwijst veelal naar de oorspronkelijke functie.64
Uitsnede Ferrariskaart – blad 25 Oedelem Tekening Lindenhoeve door Koen Matthijs, 2005
De hofstede behoorde in 1788 toe aan “Zijne hoogheijd den Prince van Croij, heer van
Maldeghem” en was in gebruik door Jacob Blomme. Voor het woonhuis en naast de schuur lag
de moestuin, het andere deel was boomgaard. De bijhorende landerijen omvatten bos, gras-
en zaailand.65
Midden negentiende eeuw bestond de boerderij uit vier gebouwen verspreid op
het perceel. De twee nieuwe gebouwen dienden vermoedelijk als schuur en stal.66
Toen de
60
Laenen, Inleiding tot landelijke architectuur in Vlaanderen, 4; Pluym, Van d’Akkere tot Zandberghoeve.
Hoevenamen in de Kempen, 154 en Schrijnen, Nederlandse volkskunde, 310.
61
Ferraris kaart - Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, 1777, blad 25.
62
Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.7.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Sint-Maartenshove)
63
Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.5.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Serrely’s)
64
Zie http://www.tragewegen.be/nl/trage-wegen
65
Figuratieve kaart van de eigendommen behorende door de prins van Croij, heer van Maldeghem, 1788.
66
P. Vermaelen, Vandermaelen kaart, Cartes topographiques de la Belgique, 1846 – 1854 en Popp, Atlas
cadastrale, 1842 – 1879.
?
?
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
33
vader van Geert De Brabander in 1956 naar deze pachthoeve67
verhuisde, was deze
eigendom van Guido baron Gillès de Pélichy.
Vroeger was het de gewoonte in de regio dat de jongste zoon het landbouwbedrijf van
de ouders overnam. De andere zonen moesten een eigen bedrijf opstarten of een ander
bedrijf overnemen.
De tekening op de voorgaande pagina geeft een voorstelling van het woonhuis in de
achttiende eeuw weer. Deze lijkt sterk op de hoeve in 1959. Toen waren er reeds
verbouwingen gebeurd aan het woongedeelte. Vlakbij stond een klein bakhuisje68
voor het
bakken van het brood. Aanpalend aan het woonhuis stond de stal. Het gemengde
landbouwbedrijf omvatte melk-, rundvee en varkens. Op akkerland werden bieten,
aardappelen, etc. voor de dieren geteeld.
In 1972 besloot de vader van Geert De Brabander om zich te specialiseren in melkvee van het
ras Holstein Friesian. Hij stopte met het houden van varkens en niet veel later ook met
vleesvee. In 1973 werd er een nieuwe loopstal bijgebouwd. In deze periode kochten de
ouders van Geert De Brabander de pachthoeve met twee hectaren grond. Eind jaren 1980
bouwden ze op het domein een bedrijfswoning bij. Deze woning werd deels ingericht als
vakantiewoning en deels als woonhuis. In diezelfde periode startten ze met hoevetoerisme.
In 1988 nam Geert De Brabander een deel van het bedrijf en in 1997 het volledige bedrijf
over. In 1991 werd een kalverenstal bij geplaatst en acht jaar later kwam er een jongveestal
bij. Nadat de baron gestorven was, kwamen de landerijen in het bezit van zijn twee kinderen.
Eén van hen verkocht in 2006 zijn deel aan de familie De Brabander. Het andere gedeelte
wordt nog steeds gepacht.
Het huidige woonhuis staat nog steeds op dezelfde plaats als in de achttiende eeuw. In 1994-
1995 renoveerde het echtpaar De Brabander het woonhuis grondig. Heel wat oude elementen
zoals de voutekamer69
en de kelder evenals de aanpalende varkensstal verdwenen. Enkel de
dikke stenen muren dateren van vroeger en gaan mogelijk terug tot de achttiende eeuw. De
kleibodem leende zich uitermate goed toe tot het vervaardigen van bakstenen. Aan de andere
kant van de heuvel lag een steenbakkerij. De hoeve werd vermoedelijk meteen in steen
opgebouwd.
In 2005 is de oude schuur omgebouwd tot een vakantiewoning. Deze schuur staat op dezelfde
plaats van de in de negentiende eeuw gebouwde schuur. Het is moeilijk te achterhalen of het
om dezelfde schuur gaat. Op de oude plannen is te zien dat de lange gevel van de schuur
evenwijdig met die van het woonhuis is terwijl dit bij de hedendaagse schuur de korte zijde is.
De hedendaagse schuur bevat oude elementen. Vele balken zijn door middel van een pen- en
gatverbinding aan elkaar verbonden.
Bij een pen- gatverbinding werd het versmalde uiteinde van de balk (de pen) in het gat
van een andere balk gebracht. De pen werd vastgezet met een toognagel. Dit was een losse
houten wig die men in een voorgeboord gat klopte. Deze constructie kon gemakkelijk uit
elkaar en terug in elkaar worden gezet.70
67
Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.8.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Zuivelhoeve ’t Soetewey)
68
Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.1.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Landweg)
69
Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.8.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Zuivelhoeve ’t Soetewey)
70
Toelen, Vakwerk, 29.
?
?
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
34
De vroegere schuur, het vakantiehuis, biedt een mooi zicht op de Oedelemberg. Deze cuesta,
een asymmetrische berg, heeft een zachte heuvelrug aan de noordzijde en is steiler aan de
zuidkant.
De boerderij verzorgt rondleidingen op maat voor iedereen. Bezoekers kunnen er meer leren
over de werking en het leven op de boerderij, het verhaal van de melkkoeien, en zoveel
meer.
2.2 De Sparre
De hoeve De Sparre is gelegen aan de
Hillesteenweg 65 te Wingene. Danny
Scherrens en Sonja Vanbecelaere baten
een in hoofdzaak melkvee- en
zuivelverwerkingsbedrijf uit.
Uitsnede luchtfoto Google Maps hoeve De Sparre
2.2.1 Herkomst boerderijnaam
De naam van de hoeve verwijst naar het café ‘De Sparre’ die de overgrootvader van Danny
Scherrens, Edmond Scherrens, hier vroeger uitbaatte. Dit café startte vermoedelijk in de
tweede helft van de negentiende eeuw. De tramlijn Hooglede-Tielt werd aangelegd in 1890 en
had een halte aan de overzijde van de straat. Wachtende reizigers en passanten konden in
tussentijd in het café terecht. Later werd deze tramhalte vervangen door een bushalte die nog
steeds de naam ‘De Sparre’ draagt.
De naam ‘De Sparre’ kent zijn oorsprong in de landbouwgeschiedenis van de streek. Vroeger
werden de minst vruchtbare bodems onbewerkt gelaten. Wastines zijn een andere naam voor
deze woeste, onvruchtbare (zand)gronden. In de achttiende eeuw, onder Oostenrijks bewind,
werd het ontginnen van wastines in de regio gestimuleerd om ze economisch rendabel te
maken. Sommigen werden omgevormd tot landbouwgronden. Andere, de te arme gronden,
werden beplant met bomen voor de houtopbrengst. In deze periode verschenen zo heel wat
naaldhoutbossen. Deze bomen groeiden veel sneller dan de inheemse soorten en waren
daardoor sneller kapklaar.
71
Ibidem, 20.
Op sommige balken zijn er nog duidelijk telmerken
zichtbaar. Dit zijn Romeinse tekens die aanduidden in
welke volgorde de constructie moest worden opgebouwd.
Delen die bij elkaar hoorden, kregen aan het uiteinde
hetzelfde getal of doorlopende strepen. Elke nummering was
uniek waardoor je perfect wist welke balk waar moest
komen. De cijfers werden voor de opbouw in het hout
gekerfd of gebeiteld.71
?
Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau
35
In Aalter plantten de ‘prinsen de Merode’ (een gekende adellijke familie) tijdens de jaren 1770
dennen. In Ruislede verscheen er eveneens naaldhout op de minder vruchtbare bodems en in
Ruddervoorde werd in 1768 lork aangeplant. In de daaropvolgende periode verschenen er
steeds meer naaldbossen. In de volksmond sprak men over sparren terwijl in de praktijk
vooral dennen en lorken werden aangewend. De naam ‘De Sparre’ zou verwijzen naar de
aangeplante bomen.72
2.2.2 Geschiedenis in vogelvlucht
In 177773
was dit perceel nog gewoon bos met sprokkelhout en drassige gronden.
Vermoedelijk behoorden deze gronden aan de vlakbij gelegen omwalde boerderij. De gracht
die rond de boerderij lag diende als bescherming voor het vee en de bewoners tegen
indringers en dieren. De aarde uit de gracht werd gebruikt om het binnenhof te verhogen
tegen bijvoorbeeld overstromingsgevaar.74
Vandaag vind je op deze plaats nog steeds
restanten van de oude boerderijgebouwen (Hillesteenweg nr. 67).
In 1827 was het perceel met bos eigendom van Jacob Clauwaert (notaris te Wingene). In
1850 werd voor het eerst de hofstede vermeld. De eigenaar was een koopman, Bart Leon te
Wingene. De bouw van de hofstede situeert zich tussen 1827 en 1850.75
Een boerderij werd bij voorkeur op een slechte ondergrond gebouwd. Op deze manier
verloor de eigenaar geen vruchtbare grond en de daarbij horende opbrengsten.
Hoeven werden vaak in de nabijheid van bronnen, beken, vijvers en rivieren gebouwd. Zo
was er steeds water voorradig voor zowel mens als dier.76
Bij de opbouw van de hoeve ‘De Sparre’ hield de eigenaar hier rekening mee. Hij bouwde de
woning op de drassige zandleemgronden nabij de beek die hier nog steeds stroomt. De
omliggende gronden werden weilanden.
De hoeve veranderde nogmaals van eigenaar op 25 januari 1877. Toen kwam ze in bezit van
Constant Van Cauwenberghe en Pelagie Spiesschaert. Hun dochter, Maria Van Cauwenberghe
trouwde in 1903 met Edmond Scherrens. Hij kwam inwonen op de hoeve met het café ‘De
Sparre’. Vermoedelijk kende het café in de tweede helft van de negentiende eeuw zijn
oorsprong. Vanaf dan blijft de hoeve in het bezit van de familie Scherrens.77
In de negentiende eeuw bestonden er vele drankgelegenheden. Vaak werd het houden van
een café gecombineerd met een ander beroep. Een dikwijls voorkomende combinatie was
die van landbouwer met cafébaas. De vrouw stond vaak achter de tap.78
De hoeve ‘De Sparre’ bestond eind negentiende eeuw uit een gebouw waarin zowel het café
als het woonhuis waren gevestigd. Het was een klein gemengd landbouwbedrijf bestaande uit
wat percelen grond (akker- en weiland) en enkele dieren: koeien en varkens. De zolder
diende als opslagplaats voor het graan. Het uitzicht en de functie van de gebouwen
veranderde lange tijd niet. Tot circa 1950 bleef het café bestaan.79
72
Lievens, ‘Sprokkels uit het veldverleden ten zuiden van Brugge’ 15, 16.
73
Ferraris kaart, 1777, blad 16.
74
Goedseels, Hoeven op land gebouwd, 57.
75
Met dank aan de heer Jo Patteeuw voor de historische informatie. Patteeuw, ‘De familie Scherrens’, 18-32;
Prekadastrale legger 1827 en Popp, kopies, Atlas cadastrale parcellaire de la Belgique, 1850.
76
Luyten, ‘Boerderijen in Vlaanderen. Geografische situering en materiaalgebruik’.
77
Patteeuw, ‘De familie Scherrens’, 18-32.
78
Zie http://www.pajottenland.be/Data/Web/Versie2/estaminet.php
79
Patteeuw, ‘De familie Scherrens’, 18-32.
?
?
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014
Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014

Más contenido relacionado

Más de Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)

De herstellende kracht van de akker. Landbouw en de heropvoeding van invalide...
De herstellende kracht van de akker. Landbouw en de heropvoeding van invalide...De herstellende kracht van de akker. Landbouw en de heropvoeding van invalide...
De herstellende kracht van de akker. Landbouw en de heropvoeding van invalide...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Registratie en waardering van de ambachtelijke deelcollecties van de Provinci...
Registratie en waardering van de ambachtelijke deelcollecties van de Provinci...Registratie en waardering van de ambachtelijke deelcollecties van de Provinci...
Registratie en waardering van de ambachtelijke deelcollecties van de Provinci...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische er...
Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische er...Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische er...
Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische er...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Traject Voeding. Het erfgoed van eten en drinken in Vlaanderen en Brussel. St...
Traject Voeding. Het erfgoed van eten en drinken in Vlaanderen en Brussel. St...Traject Voeding. Het erfgoed van eten en drinken in Vlaanderen en Brussel. St...
Traject Voeding. Het erfgoed van eten en drinken in Vlaanderen en Brussel. St...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Terug in handen. Collectieregistratie en -evaluatie van het Landbouwmuseum Le...
Terug in handen. Collectieregistratie en -evaluatie van het Landbouwmuseum Le...Terug in handen. Collectieregistratie en -evaluatie van het Landbouwmuseum Le...
Terug in handen. Collectieregistratie en -evaluatie van het Landbouwmuseum Le...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Handleiding bij het digitaliseren van prenten- en fotocollecties, 2012
Handleiding bij het digitaliseren van prenten- en fotocollecties, 2012Handleiding bij het digitaliseren van prenten- en fotocollecties, 2012
Handleiding bij het digitaliseren van prenten- en fotocollecties, 2012Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Onderzoeksrapport Het landschap vertelt… Sporen van twee eeuwen wonen en werk...
Onderzoeksrapport Het landschap vertelt… Sporen van twee eeuwen wonen en werk...Onderzoeksrapport Het landschap vertelt… Sporen van twee eeuwen wonen en werk...
Onderzoeksrapport Het landschap vertelt… Sporen van twee eeuwen wonen en werk...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge 'geschiedenis van alledag', ...
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge 'geschiedenis van alledag', ...Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge 'geschiedenis van alledag', ...
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge 'geschiedenis van alledag', ...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Br...
In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Br...In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Br...
In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Br...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Registratie en collectie-evaluatie van het Openluchtmuseum Bachten de Kupe (I...
Registratie en collectie-evaluatie van het Openluchtmuseum Bachten de Kupe (I...Registratie en collectie-evaluatie van het Openluchtmuseum Bachten de Kupe (I...
Registratie en collectie-evaluatie van het Openluchtmuseum Bachten de Kupe (I...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge geschiedenis van landbouw, v...
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge geschiedenis van landbouw, v...Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge geschiedenis van landbouw, v...
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge geschiedenis van landbouw, v...Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG)
 

Más de Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) (20)

De herstellende kracht van de akker. Landbouw en de heropvoeding van invalide...
De herstellende kracht van de akker. Landbouw en de heropvoeding van invalide...De herstellende kracht van de akker. Landbouw en de heropvoeding van invalide...
De herstellende kracht van de akker. Landbouw en de heropvoeding van invalide...
 
Eten om nooit te vergeten. Geuren en kleuren van toen voor nu
Eten om nooit te vergeten. Geuren en kleuren van toen voor nuEten om nooit te vergeten. Geuren en kleuren van toen voor nu
Eten om nooit te vergeten. Geuren en kleuren van toen voor nu
 
Registratie en waardering van de ambachtelijke deelcollecties van de Provinci...
Registratie en waardering van de ambachtelijke deelcollecties van de Provinci...Registratie en waardering van de ambachtelijke deelcollecties van de Provinci...
Registratie en waardering van de ambachtelijke deelcollecties van de Provinci...
 
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
Koersverandering in het productief landschap, inspirerende lessen voor open r...
 
Frietkotgazet
FrietkotgazetFrietkotgazet
Frietkotgazet
 
Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische er...
Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische er...Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische er...
Naar waarde geschat. Een integraal waarderingstraject voor vier agrarische er...
 
Traject Voeding. Het erfgoed van eten en drinken in Vlaanderen en Brussel. St...
Traject Voeding. Het erfgoed van eten en drinken in Vlaanderen en Brussel. St...Traject Voeding. Het erfgoed van eten en drinken in Vlaanderen en Brussel. St...
Traject Voeding. Het erfgoed van eten en drinken in Vlaanderen en Brussel. St...
 
Terug in handen. Collectieregistratie en -evaluatie van het Landbouwmuseum Le...
Terug in handen. Collectieregistratie en -evaluatie van het Landbouwmuseum Le...Terug in handen. Collectieregistratie en -evaluatie van het Landbouwmuseum Le...
Terug in handen. Collectieregistratie en -evaluatie van het Landbouwmuseum Le...
 
Quickscan onroerend vlaserfgoed in de Mandelvallei', versie 2013
Quickscan onroerend vlaserfgoed in de Mandelvallei', versie 2013Quickscan onroerend vlaserfgoed in de Mandelvallei', versie 2013
Quickscan onroerend vlaserfgoed in de Mandelvallei', versie 2013
 
In en uit het Hageland. Arbeidsmigratie 1850 - 2010, 2013
In en uit het Hageland. Arbeidsmigratie 1850 - 2010, 2013In en uit het Hageland. Arbeidsmigratie 1850 - 2010, 2013
In en uit het Hageland. Arbeidsmigratie 1850 - 2010, 2013
 
Handleiding bij het digitaliseren van prenten- en fotocollecties, 2012
Handleiding bij het digitaliseren van prenten- en fotocollecties, 2012Handleiding bij het digitaliseren van prenten- en fotocollecties, 2012
Handleiding bij het digitaliseren van prenten- en fotocollecties, 2012
 
Onderzoeksrapport Het landschap vertelt… Sporen van twee eeuwen wonen en werk...
Onderzoeksrapport Het landschap vertelt… Sporen van twee eeuwen wonen en werk...Onderzoeksrapport Het landschap vertelt… Sporen van twee eeuwen wonen en werk...
Onderzoeksrapport Het landschap vertelt… Sporen van twee eeuwen wonen en werk...
 
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge 'geschiedenis van alledag', ...
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge 'geschiedenis van alledag', ...Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge 'geschiedenis van alledag', ...
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge 'geschiedenis van alledag', ...
 
Inhoudelijk vooronderzoek Trimaarzate en Guldenspoorpad, 2014
Inhoudelijk vooronderzoek Trimaarzate en Guldenspoorpad, 2014Inhoudelijk vooronderzoek Trimaarzate en Guldenspoorpad, 2014
Inhoudelijk vooronderzoek Trimaarzate en Guldenspoorpad, 2014
 
In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Br...
In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Br...In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Br...
In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Br...
 
Registratie en evaluatie van de landbouwcollectie Waregem, 2015
Registratie en evaluatie van de landbouwcollectie Waregem, 2015Registratie en evaluatie van de landbouwcollectie Waregem, 2015
Registratie en evaluatie van de landbouwcollectie Waregem, 2015
 
Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen (2014-2016), 2016
Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen (2014-2016), 2016 Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen (2014-2016), 2016
Agrarische erfgoedcollecties in West-Vlaanderen (2014-2016), 2016
 
Tiense suiker en de IJzerenweg. Inhoudelijk vooronderzoek, 2016
Tiense suiker en de IJzerenweg. Inhoudelijk vooronderzoek, 2016Tiense suiker en de IJzerenweg. Inhoudelijk vooronderzoek, 2016
Tiense suiker en de IJzerenweg. Inhoudelijk vooronderzoek, 2016
 
Registratie en collectie-evaluatie van het Openluchtmuseum Bachten de Kupe (I...
Registratie en collectie-evaluatie van het Openluchtmuseum Bachten de Kupe (I...Registratie en collectie-evaluatie van het Openluchtmuseum Bachten de Kupe (I...
Registratie en collectie-evaluatie van het Openluchtmuseum Bachten de Kupe (I...
 
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge geschiedenis van landbouw, v...
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge geschiedenis van landbouw, v...Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge geschiedenis van landbouw, v...
Leren luisteren. Een handleiding voor mondelinge geschiedenis van landbouw, v...
 

Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau, 2014

  • 1. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau (ca. 1800 tot nu) Brecht Demasure Sarah Luyten Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit
  • 2. COLOFON Bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. Een (kleine) geschiedenis van de landbouw en enkele boerderijen in het Tielts Plateau (ca. 1800 tot nu). Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van Inagro in het kader van het leaderproject ‘LANDTOER: Multifunctionele landbouwers verhogen het toeristisch- recreatief aanbod in het Tielts Plateau. De regio Tielts Plateau omvat volgende gemeenten: Aarsele, Beernem, Dentergem, Egem, Hertsberge, Kanegem, Koolskamp, Markegem, Oedelem, Pittem, Ruddervoorde, Schuiferskapelle, Sint-Joris, Tielt, Waardamme, Wingene en Zwevezele. Via www.onthaalopdeboerderij.be promoot Inagro initiatieven die landbouw en platteland dichter bij de mensen brengen. Van recreatieve bezoekboerderijen over hoeveproducten tot landbouweducatie. Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure en Sarah Luyten onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) Leuven, 2014 Een digitale versie van dit rapport is beschikbaar op www.cagnet.be, www.hetvirtueleland.be en www.inagro.be. Voor meer informatie: Brecht Demasure, Centrum Agrarische Geschiedenis vzw Katrien Grauwet, Inagro VZW Atrechtcollege, Naamsestraat 63 Ieperseweg 87 3000 Leuven 8800 Rumbeke-Beitem E brecht.demasure@cagnet.be E katrien.grauwet@inagro.be T 32 16 32 35 42 T 051 27 32 29 Afbeelding voorblad: Enkele sfeerbeelden van het Tielts Plateau (collectie CAG) D/2014/11875/2
  • 3. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 3 Inhoudstafel Inleiding ...............................................................................................................5 1. Landbouwevolutie in het Tielts Plateau: een synthese ....................................7 1.1 Bodem en landschap ...................................................................................... 7 1.1.1 Bodem ...................................................................................................... 7 1.1.2 Landschap ................................................................................................. 7 1.2 Ontwikkeling van de landbouw tot ca. 1800 ....................................................... 9 1.3 Een traditionele landbouw tot 1880................................................................ 10 1.3.1 Een moeilijke periode ................................................................................ 10 1.3.2 Migratie en vlasnijverheid als overlevingsmiddel ............................................ 11 1.4 Landbouw in transitie (1880-1950) ................................................................ 12 1.4.1 Van graanteelt naar veeteelt en tuinbouw..................................................... 12 1.4.2 De spectaculaire groei van de veestapel ....................................................... 13 1.4.3 Het belang van zuivelverwerking ................................................................. 14 1.4.4 Afzet op de lokale markten......................................................................... 16 1.4.5 De impact van de oorlogen......................................................................... 17 1.5 Landbouw als schakel in de voedselketen (1950-2010)..................................... 19 1.5.1 De landbouw een halve eeuw in vogelvlucht..................................................... 19 1.5.1.1 Specialisatie, intensifiëring en mechanisatie (1950-1980)...................... 19 1.5.1.2 Grenzen aan de groei (1980-2010) .................................................... 20 1.5.2 De voornaamste landbouwteelten................................................................ 21 1.5.3 Veeteelt domineert het landbouwprofiel van de regio ..................................... 22 1.5.4 Agro-industrie en verwerkende nijverheid..................................................... 25 1.5.5 Onderwijs en voorlichting........................................................................... 26 1.6 De afnemende werkgelegenheid..................................................................... 27 1.7 Het leven op de boerderij .............................................................................. 28 2. Boerderijen en hun bewoners in de regio van het Tielts Plateau ...............31 2.1 De Lindehoeve............................................................................................. 31 2.1.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 31 2.1.2 Geschiedenis in vogelvlucht ........................................................................ 32 2.2 De Sparre ................................................................................................... 34 2.2.1 Herkomst boerderijnaam ........................................................................... 34 2.2.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 35 2.3 Landweg..................................................................................................... 37 2.3.1 Herkomst boerderijnaam ........................................................................... 37 2.3.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 37 2.4 Meerberghoeve............................................................................................ 39 2.4.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 39 2.4.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 39 2.5 Serelly's ..................................................................................................... 41 2.5.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 42 2.5.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 42 2.6 Schobbejaks Hoogte ..................................................................................... 44
  • 4. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 4 2.6.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 44 2.6.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 44 2.7 Sint-Maartenshove ....................................................................................... 46 2.7.1 Herkomst boerderijnaam........................................................................... 46 2.7.2 Geschiedenis in vogelvlucht....................................................................... 47 2.8 Zuivelhoeve ‘t Soetewey ............................................................................... 48 2.8.1 Herkomst boerderijnaam............................................................................ 48 2.8.2 Geschiedenis in vogelvlucht........................................................................ 48 2.9 Synthese van de landbouwevolutie in het noorden en zuiden van het Tielts Plateau .. 50 2.9.1 Het noorden van het Tielts Plateau .............................................................. 50 2.9.2 Het zuiden van het Tielts Plateau................................................................. 51 3. Conclusie: elementen voor een regio-identiteit.........................................53 4. Bibliografie ...............................................................................................54 4.1 Uitgegeven bronnen ..................................................................................... 54 4.2 Literatuur ................................................................................................... 54 4.3 Digitaal....................................................................................................... 62 5. Bijlagen ....................................................................................................63 5.1 Bodemkaart Tielts Plateau ............................................................................. 63 5.2 Cultuurareaal in de gemeenten van het Tielts Plateau in hectare (1910)............... 64 5.3 Cultuurareaal in de gemeenten van het Tielts Plateau in hectare (1980-2010) ...... 70 5.4 Teeltpatronen per gemeente (2007) ............................................................... 73 5.5 Afbeeldingen ............................................................................................... 74
  • 5. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 5 Inleiding Het voorliggende document behandelt de geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau, een afgebakende regio in het oosten van de provincie West-Vlaanderen. Het strekt zich uit over de gemeenten Beernem (Beernem, Oedelem en Sint-Joris), Oostkamp (Waardamme, Hertsberge en Ruddervoorde), Ruiselede, Wingene (Wingene en Zwevezele), Pittem (Pittem en Egem), Ardooie (Koolskamp), Tielt (Tielt, Schuiferskapelle, Kanegem en Aarsele) en Dentergem (Dentergem, Markegem), of 18 deelgemeenten in totaal. De regio overlapt voor een stuk met het Landschapspark Bulskampveld, één van de recreatieve bestemmingsgebieden van de provincie West-Vlaanderen. Kaart 1: Afbakening van het Tielts Plateau Binnen de perimeter van het Tielts Plateau is nog heel wat landbouwactiviteit zichtbaar.1 Een aantal boerderijen stellen hun deuren open voor het brede publiek. Om die bezoekboerderijen te informeren over de evolutie van de landbouw en het landschap én om hun boerderij in het verhaal te betrekken, maakte het Centrum Agrarische Geschiedenis op verzoek van Inagro een beknopt onderzoeksdocument op. Er wordt bekeken in welke mate de landbouwevolutie de streekidentiteit bepaalde. De verzamelde informatie wordt ter beschikking gesteld van de landbouwers en andere toeristisch-recreatieve actoren met als doel hen te professionaliseren in hun regionaal gastheerschap. 1 In 2013 voerde CAG een historisch onderzoek uit naar de landbouwevolutie in het Landschapspark Bulskampveld, dat voor een stuk gelijk loopt met het Tielts Plateau: Demasure, Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld, 2013. Het document is integraal raadpleegbaar via: www.cagnet.be/files/Eindrapport_Bulskampveld_publiek.pdf.
  • 6. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 6 In dit rapport worden de voornaamste lijnen geschetst van de landbouwontwikkeling in de regio van het Tielts Plateau. Er zijn vier grote delen. In het eerste deel gaan we dieper in op de landbouwevolutie. In zeven hoofdstukken behandelen we achtereenvolgens bodem en landschap, de ontwikkeling van de landbouw tot ca. 1800, een traditionele landbouw tot 1880, een landbouw in transitie (1880-1950), landbouw als schakel in de voedselketen (1950-2010), de afnemende werkgelegenheid en het leven op de boerderij. In het tweede deel belichten we enkele boerderijen uit de regio. Delen één en twee leveren stof voor het bepalen van enkele bouwstenen voor een regionale landbouwidentiteit. In deel vier, de bibliografie, worden de voornaamste kennisbronnen opgelijst. Omwille van het korte tijdsbestek waarin de opdracht werd gemaakt (van mei 2014 tot juli 2014), was selectie en het stellen van prioriteiten noodzakelijk. Niet alle aspecten konden even grondig worden bestudeerd.
  • 7. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 7 1. Landbouwevolutie in het Tielts Plateau: een synthese 1.1 Bodem en landschap 1.1.1 Bodem Het Tielts Plateau strekt zich uit over twee landbouwstreken. In het zuiden van de regio is er de zandleemstreek, in het noorden ligt de zandstreek. De grens situeert zich ongeveer ten zuiden van Zwevezele, Wingene en Ruiselede. De zandleemstreek overlapt ten noorden van Tielt met de zandstreek. De overgang tussen de verschillende gebieden verloopt geleidelijk zodat strikte scheidingslijnen moeilijk af te bakenen zijn. Zie bijlage 1 voor de bodemkaart van het Tielts Plateau. Zandleemgronden lenen zich uitstekend tot de teelt van nagenoeg alle gewassen: graan, nijverheidsteelten, voedergewassen en fruit. De natste bodems zijn geschikt voor weiland. De onmiddellijke omgeving van Tielt (gedeelten van Pittem, Egem, Tielt, Aarsele en Kanegem) is een uitstekend landbouwgebied.2 Het licht-zandleemgebied (Koolskamp, Schuiferskapelle, Dentergem, delen van Egem, Tielt, Pittem en Ruiselede) is doorkruist met zandleemgrond. De bodems zijn er overwegend matig droog tot matig nat. De gronden zijn geschikt voor akkerland en voor tuinbouw. De extensieve groententeelt (wortelen, kolen, schorseneren, prei…) is goed vertegenwoordigd in deze subregio. Weiland komt er minder voor. Het lemig-zandgebied ten noorden van Tielt vormt de overgang tussen de zandstreek en de zandleemstreek. Het omvat een groot deel van de gemeenten Zwevezele, Wingene, Ruiselede en Ruddervoorde. Ook Oedelem heeft een dergelijke ondergrond. De bodems zijn er overwegend droge tot natte lemig-zandgronden. Akker- en weilanden zijn in mozaiëk verspreid. De lemig-zandgronden zijn geschikt voor weinig eisende teelten zoals rogge, haver, aardappelen en sommige groenvoeders, maar minder voor tarwe, gerst en nijverheidsgewassen. Ook groenten in openlucht gedijen er goed. De Loppemse zandstreek, die zich uitstrekt over onder meer Waardamme, Hertsberge, Beernem en Sint-Joris, wordt ook wel Kempisch Vlaanderen genoemd.3 De bodem bestaat uit zand en is doorgaans van weinig vruchtbaar. Mits intensieve bemesting is de bodem geschikt voor landbouw. Toch zijn er in deze zone veel bossen terug te vinden. Op deze zandbodem kwam ook de heide het sterkst tot ontwikkeling. 1.1.2 Landschap De bodemgesteldheid heeft zijn implicaties voor het landschap in de regio. Het noorden van het Tielts Plateau vormt een landschappelijk geheel. Op het grondgebied van Wingene, Beernem en Ruiselede situeert zich een complex van bossen, kleine stukken heide, kastelen, hoeven en velden. Het zijn restanten van het vroegere Bulskampveld dat zich uitstrekte over de gemeenten Beernem, Hertsberge, Wingene, Aalter en Sint-Joris. Het zuiden van de streek heeft een volledig ander landschap. Het reliëf is meer uitgesproken en levert vergezichten op de Leievallei. De Poelberg in Tielt is een belangrijk baken voor de omgeving. De evolutie van het landschap in één gemeente uit de regio tijdens de twintigste eeuw kan worden geïllustreerd aan de hand van een fotoreeks in de publicatie Recollecting Landscapes (2004). De foto’s tonen een agrarisch landschap in de buitenrand van de gemeente 2 Vanneste en Theys, Het arrondissement Tielt, 24-26. 3 Vanneste, Theys en Zwaenepoel, Het arrondissement Brugge, 14.
  • 8. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 8 Ruiselede in 1904, 1980 en 2004.4 Op de foto van 1904 wordt de agrarische keten van productie tot verwerking getoond. De kleine percelen – die door de zandige ondergrond een intensieve bewerking vereisen – zijn geschikt voor de roggeteelt. De percelen kenden soms nog een verdere opdeling om bodemuitputting te vermijden. Naast het maaien en mijten toont de foto van 1904 de Knokmolen (1840). De landbouwproducten konden via de molen snel verwerkt worden. In Ruiselede waren er liefst dertien molens in de negentiende eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog bleef de primaire sector de streek domineren. De sector werd gedwongen om zich te herstructuren en zich te specialiseren. Het landbouwbedrijf heroriënteerde zich naar de varkenskweek. Het witte dak op de voorgrond van de foto van 1980 is een slachthuis. Industriële stallen verschenen in het landschap. Aan het begin van de éénentwintigste eeuw was het open landschap nagenoeg volledig verdwenen. De gebouwen breidden zich verder uit en hoge bomen sluiten de omgeving af. De evolutie van akkerbouw naar veeteelt in de regio wordt tevens geïllustreerd aan de hand van het Ruiseleedse Sint-Pietersveld. Op de foto van 1904 is een strook onvruchtbare zandgrond te zien met op de achtergrond loodrechte dreven. De inplanting van de brem is opvallend. De ontwikkeling van Ruiselede als een centrum van niet-grondgebonden veeteelt vertaalde zich landschappelijk in de aanleg van grotere percelen. Aanvankelijk waren ze bedoeld als weiland, daarna werden ze omgevormd tot akkerland voor voedergewassen. Op de foto van 1980 domineert Italiaans raaigras, een voedergewas met een hoog rendement. Het bracht twee keer meer op dan voederbieten of klaver. Bij het telen van voedergewassen werd na de Tweede Wereldoorlog steeds vaker voor maïs gekozen. Op de foto uit 2004 is een vers geëgde akker te zien, klaar voor de maïsteelt. Op de foto’s van 1980 en 2004 is het drevenpatroon nog intact, maar zijn de zomereiken vervangen door beuken. 1904 1980 2004 Afbeelding 1: Fotoreeks Recollecting Landscapes (Ruiselede): Massart (1904), Charlier (1980) en Kempenaers (2004) met de foto’s van het Sint-Pietersveld onderaan. 4 Uyttenhove, Recollecting Landscapes, 92-93.
  • 9. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 9 Te onthouden:  Het Tielts Plateau heeft twee bodemtypes: zand in het noorden en zandleem in het zuiden;  Zandleem is vruchtbaarder dan zandgrond;  De bodem heeft invloed op het landschap: in het noorden meer bossen en heide dan in het zuiden;  Rond de stad Tielt is er meer reliëf en verkaveling;  Vanaf jaren 1970-1980: industrie en woningbouw bedreigt het landschap (later dan in andere Vlaamse regio’s). Ontwikkeling onder impuls van economische investeringsprogramma’s van de overheid. 1.2 Ontwikkeling van de landbouw tot ca. 1800 De regio van het Tielts Plateau kan worden opgedeeld in twee gebieden: enerzijds het (voormalige) Bulskampveld en anderzijds de streek rond de stad Tielt. Beide zones kenden voor 1800 een enigszins verschillende landbouwevolutie. Daarna is er meer convergentie. We gaan eerst kort in op de ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld, daarna belichten we de regio Tielt. Het Bulskampveld was één van de grootste heidegebieden of velden van Vlaanderen. Het veldgebied bestond grotendeels uit heidevegetatie: groene dwergstruikbegroeiing zonder of met weinig bomen en met doorgaans een goed ontwikkelde moslaag.5 Zonder menselijke tussenkomst evolueert een heide tot een volwaardig bos. In het Bulskampveld wisselden droge en natte delen elkaar af. Op de betere gronden waren graslanden te vinden. Door de bevolkingsgroei steeg de vraag naar landbouwgrond en hout. De eerste initiatieven om de heide te ontginnen werden genomen door graven, abdijen en monniken tijdens de twaalfde en dertiende eeuw. Tussen 1300 en 1750 vonden er weinig ontginningen plaats door oorlogen en ziekten. Integendeel zelfs, veel gronden werden aan hun lot overgelaten zodat de heide terug in omvang toenam. De regio was een veldgebied met vijvers voor vis – aangelegd door de monniken – omringd door bos en akkerland. Vanaf 1750 werd het Bulskampveld definitief ontgonnen. Het nieuwe Oostenrijkse bewind bracht vrede en rust en zorgde voor de een toenemende welvaart bij de bevolking zodat de vraag naar cultuurgrond steeg. De resterende woeste gronden werden omgezet in landbouwgrond of in bosgrond. Het landschap onderging een inversie: de oude oerbossen waren destijds omgezet in heide, nu werd de heide terug bebost met naaldbomen.6 De ontginningsgolf zorgde ervoor dat grootgrondbezitters en de industriële burgerij de financiële meerwaarde van het ontginnen of bebossen van veldgebieden zagen. Ze valoriseerden de ‘waardeloze’ grond door het optrekken van een rijkelijk buitenverblijf of het ombouwen van een boerderij tot een kasteel met residentieel karakter. Ten zuiden van Brugge zijn veel van dergelijke kastelen bewaard gebleven. Sommige boomkwekerijen in Beernem en omgeving ontstonden uit de groendomeinen van de kastelen. De zandlemige bodem in de omgeving van Tielt was beter geschikt voor landbouw. Van oudsher domineerde het agrarisch kleinbedrijf, uitgebaat in gezinsverband. Alle bedrijven waren gemengde bedrijven. Ze steunden op een ingenieus evenwicht tussen akkerbouw en veeteelt.7 De landbouwgrond moest vooral broodgranen – in de regio vooral rogge – en vanaf de achttiende eeuw ook aardappelen opleveren. Aanvullend was er ruimte voor hooiland en nijverheidsgewassen zoals vlas. De gemengde landbouw moest het evenwicht bewaren tussen de productie voor eigen gebruik en de afzet op de relatief gesloten (weinig 5 De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 16. 6 Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 225. 7 Segers en Van Molle, Leven van het land, 13-14.
  • 10. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 10 invloeden van buitenaf) lokale en regionale markten. Oorlogen, epidemieën en hongersnood verstoorden tot in de negentiende eeuw vaak de rurale samenleving, maar na de moeilijke periodes volgde steeds een herstel. Tot aan de achttiende eeuw zijn we relatief matig ingelicht over de ontwikkeling van de landbouw in de streek. Dankzij verbeteringen in de akkerbouw – met onder meer het verdwijnen van de braak – , een intensievere veeteelt met permanente stalling en de introductie van de aardappel nam het productievolume en de bodemproductiviteit toe in de landbouwsector. Het was een proces van vallen en opstaan. Veeziekten bleven bijvoorbeeld een groot probleem. In 1774 brak zo in Ruiselede en omgeving de ‘Coeyplaege’ uit.8 De drie besmette dieren werden onmiddellijk afgeslacht en een schutkring werd rond het getroffen landbouwbedrijf aangelegd. Liefst 57 hoeves – die samen wel maar 181 koeien hadden – werden in quarantaine geplaatst. De ziekte breidde zich niet verder uit. Te onthouden:  Landbouw in Tielts Plateau voor 1800 opgesplitst in twee zones: het voormalige Bulskampveld en zone rond stad Tielt;  Bulskampveld: heidegebied; ontginningen vanaf 1100 door monniken; door ziekte en oorlogen viel dynamiek stil rond 1300; veldgebied met visvijvers; vanaf 1750 nieuwe ontginningen onder Oostenrijks bewind, toename landbouw- en bosgrond;  Rond de stad Tielt: familiaal kleinbedrijf met akkerbouw en veeteelt, nadruk vooral op broodgranen (rogge). Hooiland en nijverheidsgewassen (vlas) ter aanvulling. 1.3 Een traditionele landbouw tot 1880 1.3.1 Een moeilijke periode Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw bereikte de Belgische landbouw haar limieten. De combinatie van aanhoudende bevolkingsgroei, extreme grondversnippering en hoge pachtprijzen vereiste een steeds hogere opbrengst en diversificatie van teelten en gewassen. Kleine boeren waren steeds meer verplicht om een aanvullend inkomen te vinden in niet-agrarische activiteiten zoals huisnijverheid. Veel keuterboeren in West- en Oost- Vlaanderen hadden zich naar de rurale linnennijverheid gericht. Rond het midden van de negentiende eeuw leefde bijvoorbeeld de helft van de bevolking van Ruiselede van het spinnen van vlas en weven van linnen.9 Gedurende zes maanden per jaar werkten drieduizend inwoners van het dorp als spinner of spinster. De andere zes maanden werkten ze op het land. Door de opkomst van Engels mechanisch gesponnen en geweven linnen werden de marges echter steeds kleiner. Vanaf 1837 werd de crisis voelbaar in de regio. Het wankele evenwicht tussen bevolking en landbouwproductie raakte in de jaren 1840 volledig verstoord door verschillende misoogsten. In 1845 mislukte de aardappelteelt volledig, het jaar daarop faalde de roggeoogst.10 De voedselprijzen op de markt verdubbelden. De inkomsten uit de linnennijverheid daalden verder. Meer produceren tegen nog lagere prijzen was eenvoudigweg onmogelijk. Door het falen van de aardappel- en graanoogst – die in een normaal jaar goed was voor 80% van het menu – brak in Vlaanderen een grote hongersnood uit. Een derde tot de helft van de Vlaamse bevolking was veroordeeld tot de bedelstaf. De verschillen tussen rijk en arm werden beduidend groter. De bevolking was bijzonder vatbaar voor epidemieën. Vanaf 1846 sloeg gedurende enkele jaren een moordende tyfus toe en in 1848-1849 woedde er een golf van cholera in de streek. De manke medische kennis en de uiterst gebrekkige hygiëne verbeterden de toestand er niet 8 Gelaude, ‘Coeyplaege te Ruiselede in 1774’, 63-67. 9 Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 125. 10 Segers en Van Molle, Leven van het land, 35.
  • 11. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 11 op. De gemeenten van de regio Tielt leden het meest onder de crisis en zagen hun bevolking voor meer dan zestig jaar stagneren. Redenen daarvoor waren het ontbreken van goede verbindingswegen, een grote centrumstad en transportinfrastructuur. 1.3.2 Migratie en vlasnijverheid als overlevingsmiddel Om aan de ellende te ontsnappen, trokken veel West-Vlamingen tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw naar Noord-Frankrijk waar ze werkten in de moderne textielindustrie. Een groot aantal landarbeiders (dagloners) trok eveneens naar Frankrijk waar ze als seizoenarbeider aan de slag gingen in de suikerfabrieken, cichoreiasten en steenbakkerijen. Het zaaien en rooien van bieten waren belangrijke landbouwactiviteiten in Frankrijk. Veel inwoners uit de regio gingen aan de slag als seizoenarbeider. Hoewel minder in aantal is het noorden van het Tielts Plateau bekend voor de migratie naar Amerika. Vanuit Doomkerke werd er veel geëmigreerd.11 Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw zochten maar liefst 400 inwoners van het dorp een nieuw leven in de Verenigde Staten. De migratiebeweging bleef duren tot aan het begin van de twintigste eeuw. Volgens een nota zag Doomkerke in 1913 tien huisgezinnen met kinderen, een jong gezin en vierentwintig vrijgezellen vertrekken naar Amerika. In het dorp was er zelfs een reisagent aanwezig die de emigratie vurig promootte. Naast emigratie ontsnapten de bewoners van het Tielts Plateau aan de ellende door zich intensiever naar de vlasnijverheid te wenden. In plaats van vlas te spinnen en linnen te weven, richtten de landarbeiders zich tot de vlasteelt en de bewerking van het vlas.12 Ook in Beernem werd er vlas gezaaid en bewerkt. De vlasbewerking was gesitueerd op de hoeves zelf. Veel boerderijen hadden naderhand hun eigen rootput (betonnen put gevuld met water om de stengel van de vlasvezel los te weken).13 Toch gebruikte men bij voorkeur stromend water. Zo waren de oude wallen rond het nu nog bestaande Eeckhof (Beernem) bekend om de goede waterkwaliteit bij het roten. Ze werden continu bevloeid door de Biezemoerbeek. Het gereepte (ontzade) vlas werd bundel per bundel in het water gelegd en afgedekt met stro of gedroogd gras. Door het gewicht kwam het vlas volledig onder water te liggen. Het vlas bleef een achttal dagen in het water en verspreidde bij het uithalen een typische geur. De streek – en dan vooral Beernem – speelde een bijzondere rol in de industrialisatie van de vlasnijverheid. Constant Vansteenkiste, de pionier op het vlak van mechanisatie van de vlasnijverheid, gebruikte in Beernem voor het eerst een betonnen rootput. De warmwatermethode bereikte een uitstekend resultaat, in die mate zelfs dat het moeiteloos de vergelijking met het beroemde en kwaliteitsvolle Leievlas kon doorstaan. Na succesvolle proeven in 1901 werd de ‘Beernemse Vlasfabriek’ opgericht, bedoeld als proefroterij.14 Ridder Etienne de Vrière, burgemeester van Beernem en voorzitter van de Eigenaars- en Landbouwersbond en van de landbouwersvereniging van Brugge was mecenas van het project. Tijdens het interbellum (periode tussen beide wereldoorlogen) verdween de vlasbewerking in het Tielts Plateau stilaan als activiteit. Er was bij de boeren minder interesse en de concurrentie met het Kortrijkse was te groot. De vlasnijverheid in de Leiestreek nam tot de jaren 1950 de bovenhand. 11 Dauw, Emigratie naar Noord-Amerika, 18. 12 Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 126. 13 Strobbe, ‘Toen er nog vlas gezaaid werd te Beernem en omstreken’, 74. Zie hoeve Eeckhof: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/89041 14 Merlevede, Omwille van het vlas, 42-43.
  • 12. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 12 Te onthouden:  Moeilijke periode eerste helft negentiende eeuw: linnencrisis;  1845-1847: mislukte graan- en aardappeloogst: hongersnood, epidemieën;  Regio Tielt zwaarst getroffen van het land (de streek had zich uitsluitend naar deze sectoren gericht);  Uitweg uit de crisis: migratie naar VS, seizoensarbeid Frankrijk, vlasnijverheid;  Beernem tijdelijk centrum voor innovatie vlasnijverheid. 1.4 Landbouw in transitie (1880-1950) 1.4.1 Van graanteelt naar veeteelt en tuinbouw Rond 1880 verzeilde de Belgische landbouw in een grote crisis. Die werd veroorzaakt door de massale import van goedkope Amerikaanse en Russische tarwe, de zogenaamde Agricultural Invasion. Door de grote percelen, de vroege landbouwmechanisatie en de introductie van stoomschepen leverde Amerika een veel goedkoper product af.15 De netto- import van graan in België verzesvoudigde van 250.000 ton in 1875 tot 1.500.000 ton in 1910. Naarmate de invoer toenam, daalden hier de prijzen. De traditionele graanteelt kon daar niet tegen op. De landbouw moest zich noodgedwongen heroriënteren. Veel landarbeiders ruilden hun job op het platteland in voor betaald werk in de fabriek. De industriële revolutie, die ontstaan was tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw, draaide op volle toeren. Door de groeiende welvaart en de betere transportinfrastructuur kreeg de boer grotere afzetmogelijkheden. De uitbouw van het spoor- en tramnet vanaf de jaren 1890 zorgde voor een betere ontsluiting van het platteland. In plaats van akkerbouw werden tuinbouw en vooral veeteelt de voornaamste landbouwsectoren. Rond het einde van de negentiende eeuw was veeteelt de belangrijkste sector. Tijdens het interbellum was de veeteelt twee tot vier keer zo belangrijk als de akkerbouw met een aandeel van ongeveer tweederde in de totale landbouwoutput (de waarde van de geproduceerde goederen).16 Door de toegenomen welvaart lag een stukje vlees in het bereik van steeds meer mensen. Het noorden van het Tielts Plateau werd bekend voor zijn bloeiende boomkwekerijen en bosbouwsector. Dat deze grondgebonden sector zich daar ontwikkelde, was niet toevallig.17 Vooreerst was de lichte, zanderige bodem uiterst geschikt voor het zaaien en kweken van allerlei boomsoorten. Door de zandige ondergrond kon het water vlot wegdraineren waardoor de velden bewerkbaar bleven tijdens de winter. Als tweede element was er de ligging dicht bij de zee. Het zachte zeeklimaat maakte dat vorst geen felle greep had op de naaldbomen en het gevoelige loofhout. De ondernemingen waren meestal familiebedrijven. Bekende families/bedrijven in de regio waren onder andere: Schepers (Wingene/Beernem), Van Hulle (Beernem), De Bel (Ruiselede) en Allaert (Wingene). Beernem stond in de jaren 1950 zelfs bekend als: “Beernem ist das Halstenbek Belgiens” (Halstenbek was het Duitse en Europese centrum van boomkwekerijen).18 Voor het zuiden van de regio is er geen dergelijk typische centrum bekend. In algemene termen nam de productiviteit van de landbouw gestaag toe. Een eerste reden voor de productiviteitsgroei was een toegenomen specialisatie. Regio’s schakelden vlugger over naar gewassen die beter bij hun bodemgesteldheid pasten. Een correcter gebruik van 15 Segers en Van Molle, Leven van het land, 50. 16 Segers en Van Molle, Leven van het land, 51. 17 Vlamynck, ‘Boomkwekerijen te Beernem’, 111. 18 Demasure, Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld, 21.
  • 13. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 13 stalmest deed de bodemproductiviteit toenemen. Dat veroorzaakte op zijn beurt een hoger rendement voor akkerbouwgewassen. Het gebruik van kunstmeststoffen nam een hoge vlucht. Een tweede element voor de toegenomen landbouwproductiviteit lag in de technische evolutie na de Eerste Wereldoorlog.19 Doeltreffende machines en nieuwe wetenschappelijke inzichten inzake bemesting, zaad- en veeveredeling en veevoeding leidden tot betere prestaties van de landbouweconomie. Landbouwonderwijs en –voorlichting geraakten langzaam ingeburgerd. Om sterker te staan, verenigden landbouwers zich in boerenbonden en landbouwverenigingen. De Belgische Boerenbond, opgericht in 1890, werd op korte tijd de grootste van het land en bood haar leden verschillende diensten aan. Ook in het Tielts Plateau verenigden land- en tuinbouwers zich. In Beernem werd in 1904 bijvoorbeeld de tuinbouwvereniging ‘Hofbouwkunde en Bijenteelt’ opgericht.20 Veel bestuursleden werkten als hovenier op één van de kastelen uit de regio. Op de maandelijkse vergaderingen werd er gesproken over problemen in verband met de groententeelt, de bloementeelt en de fruitteelt. De bestrijding van insecten was een veelbesproken onderwerp. Na de Tweede Wereldoorlog integreerde de organisatie zich in de lokale afdeling van het Werk van den Akker (nu De Volkstuin vzw). De landbouwsector vertoonde in de periode 1880-1950 geen uniform karakter. Ze bestond uit grote, rijke herenboeren en kleine, armoedige keuterboeren. Naast landbouwers met veel areaal in eigendom waren er veel boertjes die slechts een kleine lap grond bewerkten en soms geen vee hadden. Het aantal keuterboeren steeg tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. Hun hoofdinkomen haalden ze vooral uit industriële activiteiten. In 1959 was het kleinbedrijf van minder dan zes hectare dominant in Oedelem, Beernem, Sint-Joris, Hertsberge, Waardamme, Ruddervoorde, Zwevezele en Wingene.21 De meerderheid waren pachtbedrijven. 1.4.2 De spectaculaire groei van de veestapel De omvang van de Belgische veestapel nam vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw spectaculair toe. Vooral het aantal varkens groeide sterk aan. In 1910 waren er liefst drie keer meer varkens in België dan in 1880: 1.350.000 tegenover 450.000.22 De stijging zette zich voort tijdens de volgende decennia. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren er ongeveer twee miljoen varkens in het land. Zowat iedereen op het platteland kweekte een eigen varken. Het dier vetmesten was niet duur, terwijl de opbrengst aan vlees en vet behoorlijk hoog lag. Na de Tweede Wereldoorlog werd de varkensteelt in hoog tempo gecommercialiseerd. In de gemeenten van het Tielts Plateau kende de varkensteelt een spectaculaire ontwikkeling (tabel 1). In Wingene bijvoorbeeld steeg het aantal varkens van 5.750 in 1910 naar 8.983 in 1950 (stijging van 36%). De vele kleine landbouwoppervlakten in de regio stimuleerden de niet-grondgebonden veeteelt. Runderen en vooral dan koeien werden gekoesterd op de boerderij. Ze vertegenwoordigden een aanzienlijk kapitaal. Met melk kon immers kaas en boter geproduceerd worden. Bovendien leverden runderen mest die van belang was voor de vruchtbaarheid van akkers en weiden. Via een gerichte selectie werd aan rundveeverbetering gedaan. Men ging uit van de zogenaamde ‘dubbeldoelkoeien’: dieren die zowel veel vlees als veel melk leverden. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw bleef het aantal vrij stabiel in de gemeenten van de regio (zie tabel 1). Ook de kippenteelt en de productie van eieren kreeg vanaf het einde van de negentiende eeuw meer aandacht. Stilaan ontwikkelde er zich een gespecialiseerde pluimveesector. 19 Segers en Van Molle, Leven van het land, 52. 20 Landuyt, ‘Hofbouwkunde en bijenteelt te Beernem’, 110-111. 21 Vanneste, Theys en Zwaenepoel, Het arrondissement Brugge, 154-155. Vanneste en Theys, Het arrondissement Tielt, 171. 22 Segers en Van Molle, Leven van het land, 64.
  • 14. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 14 De schapenteelt daarentegen boette aan belang in vanaf het einde van de negentiende eeuw. Het verdwijnen van heidegebieden en woeste gronden in het noorden van het Tielts Plateau was de voornaamste reden. Hun plaats werd ingenomen door geiten. Tussen 1846 en 1895 was het aantal geiten in België gestegen van 110.060 naar 257.669, meer dan een verdubbeling. De geit werd de koe van de werkman genoemd. In 1897 startte Charles Vanhevel onder impuls van baron Frederick de Crombrugghe-de Picqendaele in Vladslo met een geitenbond.23 Het initiatief vond spoedig navolging in heel West-Vlaanderen. Geiten waren goedkoop, zowel in aankoop als in onderhoud. Ze leverden gemiddeld 800 liter melk per jaar en gaven daarmee ongeveer vijftien maal hun lichaamsgewicht in melk per jaar. De melk werd verwerkt door lokale melkerijen tot boter of kaas. Geitenbonden werden opgericht om de rasverbetering van geiten te stimuleren. De nieuw opgerichte geitenkweekbonden en geitenverzekeringen hadden ook succes in de streek. Elk lid van de geitenverzekering betaalde maandelijks een vast bedrag. Bij verlies van een dier werd de eigenaar gecompenseerd naargelang geslacht en gewicht. In 1905 was er in Beernem op initiatief van pastoor Claerebout en burgemeester de Vrière een geitenbond opgericht.24 Het doel van het syndicaat was expliciet om de sterfte van geiten tegen te gaan. Ook prijskampen kenden succes in de regio. In 1913 namen bijvoorbeeld 95 dieren deel aan een prijskamp in Oedelem. Geiten gedijden goed op de minder vruchtbare gronden rond het Bulskampveld. Elke dagloner uit de streek had tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw één of meer geiten lopen.25 Na de Tweede Wereldoorlog nam het belang van geiten af. De boeren hadden zich tijdens en na de oorlog financieel weten te versterken waardoor er geen nood aan geiten meer was. Tabel 1: Evolutie van de veestapel in enkele gemeenten van het Tielts Plateau (1910-1950) 1910 1950 P R V S + G P R V S + G Beernem 162 2028 3719 729 257 2647 4350 321 Oedelem 250 3232 10.668 574 421 4676 7325 170 Sint-Joris 46 504 956 282 79 648 1174 136 Pittem 234 2367 2058 652 312 1808 1939 ? Egem 97 844 997 394 130 919 1385 ? Ruiselede 292 3390 4055 672 353 3074 4724 448 Wingene 263 3359 5750 1063 469 4839 8983 373 Legende: P = paarden, R = runderen, V = varkens, S = schapen, G = geiten Bron: Recensement général d’Agriculture, 1910. Algemene landbouwtelling, 1950. Data 1950 Pittem en Egem uit : Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 184. 1.4.3 Het belang van zuivelverwerking Veeteelt en zuivelproductie werden veel rendabeler dan akkerbouw. Niet alleen het aantal melkkoeien nam toe, ook de gemiddelde melkgift steeg sterk. De gemiddelde jaaropbrengst per koe in België nam toe van 1900 liter in 1880 tot 2700 liter in 1910.26 Ter vergelijking: in 2000 gaf een koe gemiddeld 5.500 liter melk per jaar. Enkele technische innovaties zorgden ervoor dat het ontromen van melk sneller en efficiënter verliep dan vroeger. De ontwikkeling 23 Matthijs, ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, 99. 24 Matthijs, ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, 104. 25 Matthijs, ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, 107 en 115. Zie de treffende voorbeelden van Jules Traen en Octavie Taets. 26 Segers en Van Molle, Leven van het land, 68.
  • 15. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 15 van de mechanische ontromer was een belangrijke stap voor de melkverwerking. De eerste Belgische stoommelkerij werd in 1883 in Gent opgericht. De regio van het Tielts Plateau was vooruitstrevend inzake zuivelproductie. In 1888 werd in Oostkamp immers de eerste samenwerkende melkerij van het land opgericht. Baron Leon Peers de Nieuwburgh nam hiervoor het initiatief. Bruggeling Peers had de moderne verwerking van melk leren kennen tijdens een reis naar Denemarken, waar men op het vlak van zuivelproductie verder stond.27 Op één van zijn kleine boerderijtjes nabij zijn kasteel in Oostkamp liet hij alles aanbrengen wat nodig was om een melkerij in te richten. Zijn eigen koeien en de koeien van zijn pachters waren de eerste leveranciers. Aanvankelijk was de coöperatie een handmelkerij, later een stoommelkerij.28 Op vier jaar tijd was het aantal leden bijna verdriedubbeld. De omzet ging maal vijf. Coöperatieve melkerijen kenden een snelle groei: in 1907 waren er liefst 544 in heel het land. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de zuivelsector grondig geherstructureerd (schaalvergroting). Niet alle boeren brachten hun melk meteen naar de coöperatieve melkerij. Nog tot aan de Eerste Wereldoorlog was het gebruik van de hondenkarn in trek in de regio.29 Een hondenkarn is een groot houten rad waarbij de drijfkracht geleverd werd door een hond. Door het lopen van de hond in het rad werd de melk gekarnd tot boter. In Doomkerke woonde trouwens een timmerman, Charles Dhuyvetter, die gekend was als maker van hondenkarnen. Tijdens de jaren 1914-1918 verboden de Duitsers het karnen op de boerderij, waarmee de hondenkarnen voorgoed verdwenen. Afbeelding 2: Een hondenkarn in volle werking (lokatie onbekend) In 1900 werd in Oedelem de bekende private melkerij Sint-Marie opgericht door Henri Maes. Deze groeide uit tot een zuivelfabriek met zes verschillende vestigingen in West- en Oost- Vlaanderen.30 De handmelkerij schakelde in 1905 over naar een stoominrichting. De 27 Matthijs, ‘Over melk en boter’, 36. 28 Leplae, ‘Les oeuvres agricole d’Oostcamp’, 266-267. 29 Matthijs, ‘Over melk en boter’, 40-41. 30 Matthijs, ‘Over melk en boter’, 44.
  • 16. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 16 melkveehouders uit de regio zagen in dat deze vorm van melkverwerking interessanter was dan de handmelkerij thuis en dat ze bovendien meer verdienden. Er werden betere en hogere prijsafspraken gemaakt. Tijdens de oorlog van 1914-1918 werd alle melk verplicht in de melkerijen afgeleverd. De melkerijen van Oedelem en Beernem leverden boter aan de ingekwartierde soldaten uit de omgeving. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de melkerijen uit de regio opnieuw onder controle van de overheid geplaatst. Na de oorlog startte de melkerij Sint-Marie haar expansie. Kleinere melkerijen werden overgenomen. Tijdens de jaren 1960 leverden drieduizend melkveehouders aan die zuivelfabrieken. De jaarlijkse melkaanvoer bedroeg meer dan 70 miljoen liter. Na het overlijden van bedrijfsleider Gaston Maes in 1978 en na de overname door de groep Comelco, sloot de Oedelemse melkerij de deuren. De Zuivelfabriek St-Isidoor startte als coöperatieve vereniging in 1948 te Wingene. Het succes van de kaasproductie leidde in 1962 tot de bouw van een ultramoderne kaasfabriek. In die periode was het een van de grootste kaasfabrieken in België. Ongeveer 1800 boeren leverden jaarlijks melk aan deze fabriek en dagelijks werd meer dan 100 000 liter verwerkt tot boter, kaas en melkpoeder.31 “Ik heb zo’n acht jaar in een zuivelfabriek te Wingene gewerkt. Zeven jaar was ik daar kaasmaker. We maakten onder meer een Gouda-kaassoort en Cheddarkaas.” Danny Scherrens – De Sparre (Wingene) Niet alle melkerijen waren succesvol. In Pittem werd in 1906 een melkerij opgericht onder de benaming Sint-Antonius.32 Een samenwerkende maatschappij van boeren werd samengesteld voor een termijn van 15 jaar. Die termijn werd echter niet verlengd en in 1922 werd de maatschappij ontbonden. Wellicht speelde de Eerste Wereldoorlog daar een rol in. De melkerij werd overgekocht door een andere coöperatieve maar bleef armlastig. Tijdens de crisisjaren 1930 stopten de activiteiten volledig. 1.4.4 Afzet op de lokale markten Tot diep in de negentiende eeuw produceerden boerderijen – en zeker de kleine bedrijven – hoofdzakelijk voor eigen gebruik. Door de omschakeling van graanbouw naar veeteelt kreeg afzet een belangrijkere plaats. Landbouwers, meestal boerinnen, trokken ’s morgens te voet of met de hondenkar naar nabije en verder gelegen lokale of regionale markten om pluimvee, boter en eieren, groenten en fruit te verkopen.33 Runderen, varkens en hoevedieren werden verkocht op veemarkten. De landbouwers waren afhankelijk van de marktwerking en hadden weinig impact op de prijszetting. Door de matige bewaartechnieken moesten sommige producten snel worden verkocht. Reeds aan het einde van de negentiende eeuw namen producenten en groeperingen van landbouwers initiatieven om de afzetorganisatie te verbeteren. De Belgische Hoveniersbond organiseerde bijvoorbeeld vanaf de jaren 1920 de coöperatieve verkoop van boter, eieren, groenten en fruit. Tot aan de Tweede Wereldoorlog overheerste de klassieke vrije marktverkoop. Net als in andere plattelandsgebieden speelden markten in de Tieltse regio een voorname rol. Het zuiden van de streek richtte zich naar Tielt, terwijl het noorden zich oriënteerde naar Brugge. In de dorpen ontstonden diverse jaarmarkten. De eerste jaarmarkt van Oedelem dateerde van 1839. Reeds in 1866 beschikte Oedelem over een wekelijkse markt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de markt aan banden gelegd. In de jaren 1920 ijverden de lokale landbouwers voor de heroprichting van de wekelijkse markt. Producten zoals graan, boter, eieren en vlas werden er verhandeld. De nadruk kwam vooral op de verkoop van boter te liggen. Wekelijks op vrijdagvoormiddag kwamen een honderdtal landbouwers uit het 31 ‘Wingene centrum van de Belgische Kaasindustrie’ in: Burgerwelzijn 1-9-1962. 32 Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 127-128. 33 Segers en Van Molle, Leven van het land, 77-78.
  • 17. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 17 omliggende de productie van hun melkveestapel aan de man brengen.34 Het totale gewicht van de wekelijkse boteraanvoer bedroeg ongeveer 3.500 kg. De Oedelemse botermarkt was één van de grootste van het land. Na een opflakkering tijdens de jaren 1950 stierf de Oedelemse botermarkt een stille dood. “We verkochten boter en eieren op de markt van Kruishoutem, een groot plein. De verkopers controleerden de kwaliteit van de boter door met hun mes in de boter te snijden. Spatte er geen water uit, dan was het goede boter.” Daniel Peck- Serelly’s (Aarsele) Afbeelding 3: De wekelijkse botermarkt te Oedelem (1956) 1.4.5 De impact van de oorlogen De invloed van beide wereldoorlogen op de ontwikkelingen van de landbouw is niet altijd eenvoudig na te gaan. Het staat wel vast dat de bossen van het Bulskampveld aan een stevige ontbossing onderhevig waren. Het Duitse leger eiste immers heel wat hout op voor onder andere de constructie van loopgraven en barakken. Het Sint-Pietersveld te Ruiselede werd – door zijn grote open vlakte – gebruikt als vliegveld. De landbouwsector in heel de regio leed sterk onder de Duitse opeisingen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Paarden, vee, varkens, eieren, boter, pluimvee, wagens, boter en materiaal werden opgevorderd. Door de gebrekkige buitenlandse aanvoer en de manke binnenlandse productie stegen de voedselprijzen. Vooral vanaf de tweede helft van de oorlog liet de voedselproblematiek zich voelen in de streek. In veel gevallen gingen de arbeidersgezinnen slapen met knorrende magen. Doorgaans hadden de landbouwers tijdens de oorlog voldoende voedsel. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de veestapel drastisch gedecimeerd door de massale opeisingen en het ontbreken van veevoeder. Bij de terugtrekking namen de Duitsers veel vee mee. De provincie West-Vlaanderen zag haar rundveestapel met liefst driekwart afnemen. De regio Tielt, die beschikte over een groot aantal runderen, was ernstig getroffen. Het herstel duurde lang, onder andere door de uitbraak van mond-en-klauwzeer en varkenspest. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de regio getroffen. Allerhande wetten en reglementen werden aan de landbouwers opgelegd met betrekking tot het zaaien van bepaalde gewassen, leveringen aan de bezetter en verplichte veeleveringen. Veel boeren teelden tabak tijdens de oorlog. Net zoals in elke gemeente werd ook in Pittem een 34 Matthijs, ‘Over melk en boter’, 50.
  • 18. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 18 controlecommissie opgericht.35 Het schatten van opbrengsten van graangewassen, aardappelen en peulvruchten was hun voornaamste activiteit. In de Tweede Wereldoorlog leed de bevolking veel minder honger dan tijdens de Groote Oorlog. De overheid vroeg veel inspanningen aan de landbouw – boeren waren verplicht een bepaald areaal graan te zaaien – om de voedselvoorziening te verzekeren. “Tijdens de Tweede Wereldoorlog passeerden vele Duitse soldaten langs onze hoeve. De nabijgelegen hoeve gebruikten de Duitsers als rustplaats. Omdat het hier zo hoog was, was het een ideale verkenningsplaats. Ze namen op hun doortocht van alles mee, maar bleven nooit lang. Er zijn hier enkele Duitsers neergeschoten en soms waren er kleine gevechten.” Bert Neirinck - Struisvogelboerderij ‘schobbejaks Hoogte’ (Aarsele) “We wonen niet ver van het station. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stond hier een locomotief voor lange tijd stil. Omdat de brug ontploft was, kon de trein niet verder. De Engelsen en Amerikanen dachten steevast dat het om een Duitse trein ging waardoor ze telkens hierop schoten. Toen ik klein was, haalde je hele dagen koperen hulzen, zoals patatten, uit de grond. Voor mijn ouders was er altijd voldoende eten. Ze werden wel sterk gecontroleerd en moesten veel afdragen. Familie uit Brussel kwam met de trein en de bus (treinstation niet bereikbaar) bij ons achter boter en tarwe. Toen werd er veel gesmokkeld. Ze waren heel spitsvondig in het verstoppen van eetwaar.” Daniel Peck – Serelly’s (Aarsele) Te onthouden:  Eind negentiende eeuw: landbouwcrisis, opkomst industrie;  Reactie: heroriëntering naar tuinbouw en veeteelt, oprichting ministerie Landbouw, landbouworganisaties (Boerenbond) met lokale afdelingen, aandacht voor onderwijs;  Specialisatie: boomkwekerijen in noorden van de regio;  Veel kleine boeren, enkele grote boeren;  Sterke groei van de veeteelt: dankzij dubbeldoelkoeien zowel productie van melk en boter als vleesproductie belangrijk, bij landarbeiders stijgende aandacht voor geitenteelt;  Tielts Plateau: pioniersrol wat betreft melkverwerking, eerste coöperatieve melkerij in Oostkamp, maar ook hondenkarnen op boerderij bleef populair, melkerij Sint- Marie (Oedelem) wordt belangrijke speler;  Afzet op lokale markten, grote naam en faam van Oedelemse botermarkt;  Grote impact van de wereldoorlogen op de landbouwsector: opeisingen van vee, hout en grondstoffen. 35 Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 163-165.
  • 19. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 19 1.5 Landbouw als schakel in de voedselketen (1950-2010) 1.5.1 De landbouw een halve eeuw in vogelvlucht 1.5.1.1 Specialisatie, intensifiëring en mechanisatie (1950-1980) De landbouwsector en het platteland ondergingen na de Tweede Wereldoorlog een ware metamorfose. De ontwikkelingen in het Tielts Plateau volgden de algemene lijnen. Technologische innovaties (introductie van machines en klimaatresistende teelten), groeiende internationalisering (globalisering) en toegenomen overheidsingrijpen zorgden impliciet voor een versnelde afname van het aantal landbouwbedrijven en arbeidskrachten. Door wetenschappelijke en technologische vooruitgang namen veeteelt, tuin- en akkerbouwproductie fors toe. De oprichting van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 1962 structureerde alles in een grotere (internationale) markteconomie. Het GLB was één van de kernopdrachten van de Europese Economische Gemeenschap, opgericht in 1957. De doelstellingen van het gemeenschappelijke landbouwbeleid waren: de productiviteit van de landbouw laten toenemen, de voedselvoorziening beheersen, de markt stabiliseren via het controleren van prijzen aan de verbruikers en het verzekeren van een redelijke levensstandaard van de landbouwbevolking.36 Voor bepaalde producten stelde Europa invoerheffingen in. Het Europese landbouwbeleid liet boeren toe om te investeren. Het aantal tractoren in België liep op van 15.000 in 1950 tot 107.000 in 1980. In dezelfde periode verviervoudigde het aantal melkmachines van 11.000 naar 44.000. Zowat alle landbouwsectoren kenden vanaf de jaren 1950 een aanzienlijke productiestijging. De veeteelt was verantwoordelijk voor ongeveer tweederde van de landbouwproductie.37 De tuinbouwsector had de akkerbouw bijgehaald. De tuinbouwsector nam ongeveer een kwart van de Belgische landbouweconomie in. Het landbouwareaal kwam echter onder druk te staan, ook in het Tielts Plateau. Cultuurland werd onteigend voor de aanleg van woningen, bedrijventerreinen, verkeersinfrastructuur en openbare nutsvoorzieningen. Het beschikbare areaal daalde van 1,8 miljoen hectare in 1950 naar 1,4 miljoen hectare in 2000. De tewerkstelling in de primaire sector zakte van 540.000 personen in 1950 naar 75.000 in 2000. Ook in het teeltpatroon waren er wijzigingen. De regio Tielt vertoont veel overeenkomsten met het Vlaamse niveau. Het aandeel van de graan-, wortel- en knolgewassen in het totale cultuurareaal viel terug. De nijverheidsgewassen groeiden sterk dankzij een toename van de oppervlakte suikerbieten. De vraag naar suiker groeide vanuit de voedingsindustrie. Vooral maïs werd populair in de tweede helft van de twintigste eeuw. De maïsteelt groeide van 2.400 hectare in 1959 naar 170.000 hectare in 2000.38 De explosieve groei van de maïsteelt was te danken aan klimatologisch aangepaste soorten, de optimalisatie van zaai- en oogstmachines en vooral door de goede bewaarmogelijkheden als veevoeder. Maïs had trouwens de kwaliteit om een grote hoeveelheid meststoffen op te slorpen, wat een belangrijke troef was in gebieden met een intensieve runder- en varkensteelt. De Belgische landbouw bezat tot rond 1940 een gemengd karakter. Er bestond een evenwicht tussen akkerbouw en veeteelt, waarbij het vee instond voor de bemesting van de grond. Stilaan trad er specialisatie en concentratie op. Voor de rundveestapel was er keuze uit de productie van melk of vlees. Voor de varkens- en pluimveestapel zocht men naar een intensifiëring van de productie. De kweek van kippen en varkens werd losgekoppeld van het beschikbare landbouwoppervlak. Het niet-grondgebonden karakter maakte de varkensteelt uitstekend geschikt voor kleine bedrijven. Vooral in West-Vlaanderen groeide de stapel sterk aan. De uitbouw van de varkens- en pluimveeteelt ging hand in hand met de opkomst van mengvoederfabrikanten. 36 Ryckaert, ‘Recente geschiedenis van de landbouw’, 5. 37 Segers en Van Molle, Leven van het land, 117. 38 Segers en Van Molle, Leven van het land, 120.
  • 20. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 20 Na de Tweede Wereldoorlog startte de tuinbouwsector (groententeelt, sierteelt en fruitteelt) zijn opmars.39 Naargelang de teeltwijze gebeurde dit in openlucht of onder glas. Het leeuwendeel van de groenteproductie lag aanvankelijk in de driehoek Brussel-Mechelen- Leuven. Vanaf de jaren 1960 ontpopte Midden-West-Vlaanderen zich als centrum voor de groententeelt in openlucht. De aanwezigheid van het Provinciaal Centrum voor Land- en Tuinbouw, de ontwikkeling van de groenteverwerkende industrie en de oprichting van de REO-veiling (Roeselare) zorgden voor een grote stimulans. In de zuidelijke gemeenten van het Tielts Plateau nam de groentesector sterk toe. De regio Maldegem-Brugge evolueerde tot een centrum voor sierplanten en boomkwekerijen. 1.5.1.2 Grenzen aan de groei (1980-2010) Europa wordt belangrijker Reeds op het einde van de jaren 1960 bleek dat de productie veel sneller steeg dan de interne vraag en de afzetmogelijkheden op de internationale markt. Om paal en perk te stellen aan de toenemende productie- en voedseloverschotten ontwikkelde de toenmalige Europees Commissaris voor Landbouw Sicco Mansholt een herstructureringsplan.40 De landbouwondernemingen waren te klein, de boeren hanteerden een te intensieve productiewijze en ze volgden de marktontwikkelingen niet op de voet. Mansholt wilde een efficiënt markt- en prijzenbeleid uitwerken waarbij de productie aan de vraag werd gelijkgeschakeld. Dat ging onder meer gepaard met het onttrekken van cultuurareaal en het afvloeien of heroriënteren van landbouwers richting industrie en diensten. Het plan wekte veel verzet op bij de kleine boeren en landbouwersverenigingen. De hervormingen gingen afgezwakt door, maar werkten contraproductief: de boterbergen en melkplassen groeiden verder aan. Tijdens de jaren 1980 schakelde Europa over naar een restrictiever prijsbeleid: de prijsstijgingen moesten binnen de perken blijven. Productiequota en –drempels werden geïntroduceerd om vraag en aanbod in overeenstemming met elkaar te brengen. De zuivelsector kreeg bijvoorbeeld melkquota opgelegd.41 Bij een overproductie aan melk moest een heffing betaald worden. Ook de rundveestapel kreeg hervormingsmaatregelen voorgeschoteld. De Belgische veehouders evolueerden stilaan van melkvee naar vleesvee. De kleur van het rundvee wijzigde van rood en zwart naar wit-blauw. Milieu en duurzame landbouw De groei en industrialisering van de landbouwproductie zorgden voor toenemende milieuproblemen. De schaalvergroting en specialisering veroorzaakten specifieke hinder. De sterke ontwikkeling van de niet-grondgebonden veeteelt creëerde een overschot aan mest. Ook het gebruik van kunstmest steeg aanzienlijk.42 De aanwezigheid van nitraten, fosfaten en zware metalen verontreinigde het grond- en oppervlaktewater en tastte de bodemkwaliteit aan. In de jaren 1990 keurde Europa de nitraatrichtlijn goed wat het gebruik van dierlijke mest moest beperken. Termen als mestverwerking, mineralenbeheer en afzuiginstallaties werden gelanceerd. Tijdens de jaren 1990 werd de veeteelsector het slachtoffer van een aantal ziektes. De regio van het Tielts Plateau kreeg het ook erg te verduren. De verplichte vaccinatie tegen varkenspest en mond-en-klauwzeer was afgeschaft om producten te kunnen exporteren. Al gauw kreeg België te maken met een grote epidemie van varkenspest. In de jaren 1990 volgde de BSE-crisis (de ‘gekkekoeienziekte’) en de dioxine-crisis. Een epidemie van mond- en-klauwzeer veroorzaakte een massale slachting van vee. Door deze crisissen werd het 39 Segers en Van Molle, Leven van het land, 141. 40 Segers en Van Molle, Leven van het land, 114. 41 Ryckaert, ‘Recente geschiedenis van de landbouw’, 7. 42 Segers en Van Molle, Leven van het land, 146.
  • 21. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 21 imago van de landbouw ernstig geschaad. Promotiecampagnes werden opgestart om het vertrouwen te herstellen. Onder druk van milieu- en natuurverenigingen en van consumenten kreeg de landbouw sinds de jaren 1980 meer oog voor de relatie landbouw – landschap en milieu. De landbouwverbreding won steeds meer veld. De interesse voor thuisverkoop en thuisverwerking, hoevetoerisme en landbouweducatie groeide. Duurzaamheid werd een kernbegrip in de moderne landbouw. 1.5.2 De voornaamste landbouwteelten Het teeltplan van een Pittemse boerderij ter illustratie Op een boerderij werden er meestal meerdere gewassen geteeld. Het teeltplan van Gilbert Neirynck (1928) en Jeanette Patteeuw (1933) uit Pittem geeft inzicht in de landbouwevolutie voor de zandleemstreek.43 De voornaamste teelt die tot het einde van de jaren 1960 werd uitgezaaid, was het vlas. Vanaf 1953 gebeurde het zaaien machinaal. Cichorei was de tweede belangrijke teelt. In 1939 werd een oppervlakte van 3,65 ha met cichorei ingezaaid. Het rooien en wassen van de cichoreiwortels was geen sinecure en vergde veel mankracht. De cichoreiteelt verdween in de jaren 1960 en werd grotendeels vervangen door schorseneren. Op diverse plekken in de regio werden schorseneren geteeld. De mechanisatie van het rooien kende een snelle evolutie. Vanaf de jaren 1980 verdween de schorsenerenteelt grotendeels uit het teeltplan. Tijdens de jaren 1980 verbouwden Neirynck en Patteeuw vooral bleekselder (witte selder), koolrabi en augurken. Het grootste gedeelte hiervan was bestemd voor de verwerkende industrie. Graangewassen maakten steeds deel uit van het teeltplan van Neirynck en Patteeuw. Vooral gerst en tarwe werden gezaaid.44 Net zoals alle boerderijen uit de regio teelde het bedrijf ook aardappelen. Er was een spreiding tussen vroege en late aardappelen. Het rooien van de aardappelen kende een diepgaande evolutie van handenarbeid tot mechanisatie. Tot de jaren 1960-1970 werden ook veel suiker- en voederbieten geteeld. De koppen van de suikerbieten (met het loof) waren ideaal als dierenvoeder. De voederbieten werden expliciet geteeld als voeder voor de runderen. De bieten werden op termijn allemaal vervangen door maïs. De boerderij evolueerde naar een bedrijf waar de nadruk op veeteelt lag. In de jaren 1950 waren er een tiental melkkoeien en een twintigtal andere runderen op het bedrijf. De focus verschoof naar de teelt van dikbilmestvee. In de jaren 1990 telde het bedrijf een honderdtal runderen. Landbouwevolutie in de regio tijdens de jaren 1980-2010 Sinds 1941 werden jaarlijks op 15 mei landbouwtellingen georganiseerd. Deze waren een aanvulling en verdieping op de grote tienjaarlijkse landbouwtellingen. We gebruiken de 15 mei-tellingen van 1980 en 2010 om de evolutie van de landbouw in de Tieltse regio tijdens de laatste dertig jaar te belichten. De resultaten zijn terug te vinden in bijlage 3. Het betreft data van de fusiegemeenten Beernem, Oostkamp, Ruiselede, Wingene, Pittem, Ardooie, Tielt en Dentergem. De voornaamste tendens was de toename van het areaal akkerland ten nadele van het areaal blijvend grasland. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw was dat omgekeerd: toen was er een toename van het areaal grasland. In 1980 was ongeveer 45% van het beschikbare cultuurareaal van de beschouwde gemeenten ingenomen door bouwland. In 2010 was dat geëvolueerd naar 60 tot 65%. Voor de acht gemeenten steeg het areaal bouwland van 15.135,91 hectare in 1980 naar 17.139,40 hectare in 2010 (stijging van 12%). De grootste toename was in Beernem, Wingene, Pittem en Dentergem. Het 43 Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 263-271. 44 Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 268.
  • 22. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 22 gezamelijke areaal grasland daalde van 14.223,83 hectare naar 9847,00 hectare (daling van 44%). Deze ontwikkelingen bevestigen het verhaal zoals dat hierboven werd geschetst. De maïsteelt was verantwoordelijk voor die ommezwaai. In elke gemeente van de regio ging de teelt van maïs zowel bestemd voor de korrel als voor voedergewas er sterk op vooruit. Het areaal ingenomen door maïskorrel steeg van 268,49 hectare in 1980 naar liefst 2941,10 hectare in 2010 (stijging van 91%). Het areaal voedermaïs nam eveneens sterk toe: van 2699,17 hectare naar 7113,04 hectare (stijging van 62%). De boom van de maïsteelt werd veroorzaakt door de ontwikkeling van een zeer intensieve niet-grondgebonden veeteelt op het grondgebied van het Tielts Plateau. De ontwikkeling van de maïsteelt had zijn gevolgen voor de andere graangewassen. In 1980 was de teelt van rogge en masteluin al sterk gedaald in vergelijking met de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw. Het belangrijkste graangewas in 1980 was gerst. Meer dan de helft van het areaal graangewassen werd door deze teelt ingenomen. In 2010 was er van rogge en gerst bijna helemaal geen sprake meer. Tarwe was na de maïskorrel het voornaamste graangewas. De groei van de tarweteelt was voornamelijk te wijten aan de introductie van nieuwe tarwevariëteiten. Die waren beter aangepast aan de bodem en het klimaat. Andere gewassen kenden eveneens een sterke groei tijdens de voorbije drie decennia van de twintigste eeuw. Zo steeg het areaal aardappelen in de beschouwde gemeenten van 2420,33 hectare (1980) naar 2999,13 hectare (2010). Het areaal groententeelt in openlucht verdubbelde: van 1358,14 hectare naar 2488,79 hectare. De toename van deze teelten was niet toevallig het grootst in Wingene, Ruiselede, Tielt, Ardooie en Pittem, de gemeenten die het dichtst bij Roeselare liggen.45 De diepvriesgroentebedrijven halen immers hun grondstoffen hoofdzakelijk uit een straal van 30 kilometer. 1.5.3 Veeteelt domineert het landbouwprofiel van de regio Midden-West-Vlaanderen werd vooral bekend door haar intensieve niet-grondgebonden veeteelt. Door het niet-grondgebonden karakter waren de varkens- en pluimveeteelt uitermate geschikt voor kleine bedrijven waarvan er in de regio veel waren. De intense veeteelt was sterk afhankelijk van aangekochte voeders zoals maïs- en maniokmeel. De groei van de Vlaamse mengvoederindustrie gaat hiermee samen (zie verder). Vooral de aangroei van het aantal varkens is spectaculair. Wingene bijvoorbeeld telde in 1950 zo’n 15.070 varkens (Wingene en Zwevezele samen). In 1980 was dat aantal gestegen tot liefst 150.481, of een vertienvoudiging. In 2010 waren er in Wingene 166.666 varkens. Ook in de andere gemeenten nam de varkensteelt sterk toe vanaf 1950. De aangroei van de varkensstapel in de periode 1980-2010 is beduidend minder groot dan in de periode 1950- 1980. De focus verschoof van de varkensteelt naar de pluimveesector. Schaalvergroting en aangepaste voeders speelden hierin een rol. De cijfers van de laatste decennia zijn ronduit spectaculair. Beernem zag zijn pluimveebestand tussen 1980 en 2010 verviervoudigen. In Wingene verdubbelde de pluimveestapel. In 2010 waren er meer dan 1 miljoen leghennen en vleeskippen in de gemeente aanwezig. In Tielt ging het pluimveebestand maal drie. Het grote aantal stuks pluimvee in de regio was vooral te wijten aan de toename van het aantal vleeskippen. (zie tabel 2, pagina 24) Het aantal runderen nam minder sterk toe dan de varkensteelt, maar kende toch een verdrievoudiging in de periode 1950-1980. In het noorden van het Tielts Plateau is de rundveeteelt meer verspreid dan in de zuidelijke gemeenten. Van oudsher was de noordelijke regio meer naar de rundveeteelt en zuivelproductie gericht. De bedrijven waren er ook iets groter dan de bedrijven in het zuiden van de streek. Zo telde Beernem in 1980 bijvoorbeeld het meeste runderen van de beschouwde gemeenten. De varkens- en pluimveeteelt is er trouwens minder verspreid. Door de bedrijfsstructuur en de regionaal 45 Zie ook: B. Demasure, Diepvriesgroenten uit Midden-West-Vlaanderen, een succesverhaal, 2012, www.hetvirtueleland.be/exhibits/show/diepvriesgroenten/
  • 23. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 23 gegroeide rassenselectie specialiseerden bedrijven zich in melk of in vlees. In de regio Beernem is de productie hoofdzakelijk naar melkvee gericht. Het aantal paarden daalde, terwijl het schapen- en geitenbestand stagneerde. Vanaf 1980 nam het aantal veeteeltbedrijven af, maar de omvang van de veestapel bleef min of meer stabiel. De schaalvergroting was duidelijk op de bedrijven aanwezig. Zo werden er in Wingene in 2010 vier keer minder bedrijven geregistreerd dan in 1980. De sector die het sterkst aan schaalvergroting onderhevig was, was de pluimveeteelt. In 1980 waren er gemiddeld 1612 stuks pluimvee op een gespecialiseerd bedrijf aanwezig, in 2010 was dat cijfer liefst verdertienvoudigd tot 21.193. “In een melkveebedrijf heb je geen seizoenarbeiders of gastarbeiders. Bij mij thuis waren we met zeven kinderen die allemaal meehielpen op de boerderij. Indien er extra hulp nodig was, dan kwam de familie meehelpen. Bij ons is dat nog steeds een familiegebeuren. Je hebt maar één of twee keer in een jaar iemand nodig.” Christa Kerkhove – Vakantiehoeve De Landweg (Tielt)
  • 24. 24 Tabel 2: Evolutie van de veestapel in de gemeenten van het Tielts Plateau (1980-2010) 1980 2010 Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene Paard(achtig)en 206 241 91 285 148 103 96 206 Runderen 17.913 15.877 7.341 16.118 14.433 11.875 6.460 14.504 Varkens 58.281 106.040 66.851 150.481 67.207 54.707 79.281 166.666 Schapen 511 372 148 395 860 698 115 288 Pluimvee 29.249 245.172 90.676 518.032 119.945 131.606 240.672 1.042.463 Leghennen 26.454 207.793 25.167 283.122 14.612 11.045 97.243 860.933 Vleeskippen 2.489 37.042 65.422 233.890 103.965 119.396 141.405 181.500 Geiten 70 37 23 60 11 30 12 23 TOTAAL 135.173 612.574 255.719 1.202.383 321.181 329.460 565.284 2.266.583 Pittem Ardooie Tielt Dentergem Pittem Ardooie Tielt Dentergem Paard(achtig)en 94 146 200 44 47 49 124 79 Runderen 4.894 5.466 15.672 4.553 4.383 3.206 16.815 4.407 Varkens 73.512 91.890 110.125 34.011 131.150 108.203 163.182 48.709 Schapen 103 196 387 40 263 90 480 90 Pluimvee 92.075 204.293 209.644 64.168 189.204 156.781 621.855 32.961 Leghennen 71.244 175.560 142.313 44.101 178.855 113.273 217.864 13.458 Vleeskippen 17.650 28.700 60.975 15.040 7.000 43.500 360.180 19.500 Geiten 42 11 25 36 7 2 19 7 TOTAAL 170.720 302.002 336.053 102.852 325.054 268.331 802.475 86.253 Bron: 15 mei-telling 1980 en 2010 (NIS/ADSEI, Landbouwstatistieken). De data slaan op de huidige gemeentegrenzen. GeschiedenisvandelandbouwinhetTieltsPlateau
  • 25. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 25 1.5.4 Agro-industrie en verwerkende nijverheid De bedrijfsvoering in de landbouw had steeds meer nood aan externe inputs zoals veevoeders en kunstmest. Het boerenbedrijf werd tijdens de twintigste eeuw een veredelingsindustrie en integreerde zich in een keten van toeleverende en verwerkende bedrijven, het zogeheten agribusinesscomplex. De boerderij was niet langer een autonome productie-eenheid die kant- en-klare producten afleverde aan de consument. Integendeel, het werd ingeschakeld als een onderdeel van de voedselketen. In de regio zijn talrijke schakels van de agro-economie te ontdekken. Door de groei van de veestapel vestigden zich ook enkele veevoederfabrikanten in de streek. De groei van de maïsteelt ging hier mee samen. Zo bouwde Gaston Depré in 1947 een veevoederfabriek langs het kanaal Brugge-Gent in Beernem.46 Het bedrijf was gegroeid uit een olieslagerij, vlashandel en graanhandel. In de jaren 1980 en 1990 nam het andere veevoederbedrijven over. Ook in Wingene werd er een veevoederfabriek opgericht: voeders Scherrens vestigde zich in 1975 langs de rand van de gemeente en specialiseerde zich in de productie van varkensvoeding.47 In het zuiden van de regio werden ook voederbedrijven opgericht. De wisselwerking van de varkensteelt met de agro-industrie uitte zich ook in de aanwezigheid van diverse slachthuizen in de ruime regio. Er zijn onder andere slachthuizen in Brugge, Tielt, Torhout en Lichtervelde. Ook in Ruiselede is er een slachthuis: de NV De Coster.48 Het familiebedrijf ontwikkelde zich na de Tweede Wereldoorlog. Reeds in 1953 kende het bedrijf een grootschalige uitbreiding. De ligging van het bedrijf was echter niet gelukkig. Reukhinder en verkeersoverlast hinderden het dorpscentrum. Door de aanleg van een nieuwe toegangsweg verbeterde de situatie enigszins. Naast melkerijen (zie hoger) ontstonden in de regio – en dan vooral in het zuiden – diverse verwerkende nijverheden. De ommezwaai van akkerbouw naar tuinbouw tijdens het laatste kwart van de negentiende eeuw zorgde voor de oprichting van conservenfabrieken. In 1900 zag conservenfabriek La Flandre in Egem het licht.49 Door de komst van de fabriek steeg het areaal groenten spectaculair. De landbouwers richtten zich aanvankelijk naar de erwtenteelt. Andere conservenfabrieken waren St. Dorothea (1926-1975, Egem) en Dino Conserven (1967-1997, Pittem). Vanaf de jaren 1970 maakte de regio kennis met een nieuwe technologie: de diepvriesgroentenindustrie. Door een aantal factoren – komst REO-veiling (1942), oprichting POVLT (1956, nu Inagro) en Europese landbouwsubsidies – werd de nadruk op tuinbouw bestendigd. In Koolskamp vestigde zich diepvriesgroentenspecialist Unifrost. Ardooie werd bekend dankzij groentendiepvriesbedrijven Pinguïn en Ardo. Veel landbouwers uit het zuiden van de regio Tielt leveren aan de verwerkende industrie.………………………………………………………… “Ardooie is het centrum van Europa voor de diepvries. Hier wordt heel wat prei en bloemkool geteeld. Iemand die vandaag op deze plaats zou starten, start niet met een melkveebedrijf omdat de grond duur is door zijn vruchtbaarheid en de aanwezigheid van de diepvriesindustrie en de groenteveiling van Roeselare. Land dat akker kan zijn, ga je niet gebruiken voor vee. Hiervoor kan je beter naar de polders gaan. Als je hier echter al generaties woont, dan ga je niet verhuizen. In Koolskamp zijn er nog slechts een stuk of zes melkveebedrijven al dan niet in combinatie met een andere bedrijvigheid.” Hilde Van Huylenbrouck – Sint-Maartenshove (Ardooie) 46 www.depre.be/bedrijf/ 47 www.scherrensvoeders.be/voeders/content.asp?Pag=5&pnav=;2; 48 Vanbelleghem, ‘Van boerenstiel naar agro-economie’, 263. 49 Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 104.
  • 26. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 26 1.5.5 Onderwijs en voorlichting De periode 1950-2010 kenmerkte zich door een toegenomen voorlichting, een betere kennisdoorstroming en een uitgebouwd land- en tuinbouwonderwijs. Landbouworganisaties zoals de Boerenbond speelden een belangrijke rol in het doorgeven van kennis door de uitgave van brochures en folders en het organiseren van vormingsmomenten.50 Ook het ministerie van Landbouw en de provinciale landbouwdiensten lieten zich niet onbetuigd. Het land- en tuinbouwonderwijs werd grondig hervormd. Theoretisch-technische vakken werden gekoppeld aan de beroepspraktijk. De druk om het agrarisch onderwijs op organisatorisch, inhoudelijk en didactisch vlak te vernieuwen, werd vergroot door de innovaties en transformaties in de land- en tuinbouwsector. In 1960 werd in Oedelem een land- en tuinbouwinstituut opgericht, aanvankelijk als afdeling van de landbouwschool in Tielt. De gewezen huishoudschool van het dorp deed dienst als eerste schoolgebouw. Niet minder dan 31 leerlingen schreven zich voor het eerste leerjaar in.51 Om het project te financieren werd een bijzondere graanverkoop ingericht en kon men rekenen op een subsidie van de Boerenbond van 20.000 BEF. In 1962 verzelfstandigde de school en werd ze door het ministerie erkend als ‘Land- en Tuinbouwschool ’t Brugse Vrije’ van Oedelem. De landbouwschool zag het aantal leerlingen toenemen, zodat een nieuwe huisvesting noodzakelijk werd. In 1968 verhuisde de school naar een gerestaureerde hoeve. De school groeide verder, bouwde vleugels bij en verstrekte naderhand onderricht inzake land- en tuinbouw, agro- en biotechniek en natuurbeheer op het niveau van secundair technisch- en beroepsonderwijs, volwassenenonderwijs en naschoolse vorming. Aan het instituut zijn een plantentuin en een schoolboerderij verbonden. In 2010 vierde het zijn vijftigste verjaardag. Afbeelding 4: Het Land- en Tuinbouwinstituut van Oedelem 50 Segers en Van Molle, Leven van het land, 160-161. 51 Waerniers, ‘1960-2010: 50 jaar landbouwonderwijs in Oedelem’, 52.
  • 27. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 27 Te onthouden:  De landbouw in regio Tielt is niet zo verschillend in vergelijking met het (West-)Vlaamse verhaal: belang van de uitbouw van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB);  Specialisatie, mechanisatie en innovatie: groei van de veeteeltsector in de regio;  Opmars van de tuinbouwsector vooral in het zuiden van het Tielts Plateau: REO-veiling, POVLT (Inagro), diepvriesgroentenbedrijven;  Jaren 1980: grenzen aan de groei: productiequota, milieu, ziektes, duurzaamheid;  Belangrijke teelten waren onder andere vlas (tot jaren 1950), tabak (tijdens WOII), cichorei (tot jaren 1960), schorseneren (tot jaren 1970), bieten (tot jaren 1980), graan en maïs;  Toename akkerbouwland ten opzichte van grasland: maïsteelt domineert in de regio (zowel korrelmaïs als voedermaïs), ook aardappelen blijven belangrijk;  Regio als centrum van niet-grondgebonden veeteelt (zuiden van Tielts Plateau): varkens- en pluimveeteelt, rundveeteelt vooral belangrijk in het noorden van de regio (en dan vooral melkvee);  Agro-industrie en verwerkende nijverheid bloeien: mengvoederindustrie en slachthuizen;  Onderwijs en voorlichting: land- en tuinbouwinstituut (Oedelem). 1.6 De afnemende werkgelegenheid Het belang van de landbouwsector in de totale werkgelegenheid nam vanaf de negentiende eeuw aanzienlijk af. Waar rond ca. 1800 ongeveer 60% van de voltijds actieve bevolking in de primaire sector werkte, was dat in 1910 gezakt tot amper 22%.52 Onder invloed van de industriële expansie en de economische hoogconjunctuur vanaf het midden van de jaren 1890, de zogenaamde Tweede Industriële Revolutie, verlieten talrijke landarbeiders en landbouwerszonen de boerenstiel. Het aandeel van de nijverheid en de dienstensector in de tewerkstelling bedroeg in 1910 respectievelijk 47% en 31%. Tijdens het interbellum (periode tussen de twee wereldoorlogen) verloor de landbouwsector verder terrein. Het aandeel in de economisch actieve bevolking lag op 16% in 1937 en 13% in 1947. Na de Tweede Wereldoorlog viel dat aandeel spectaculair terug. Het halveerde tussen 1961 en 1970 van 8% naar 4,5%. In 1990 was nog slechts 2,5% van de bevolking werkzaam in de primaire sector. Anno 2000 was dat nog 1,8%. Het aantal land- en tuinbouwers in België zakte van 582.000 in 1910 tot ca. 422.000 in 1947. Vanaf de jaren 1950 was er een grote daling: via 340.000 in 1960 over 115.000 in 1980 naar 73.000 personen in 2001. Ook in de regio van het Tielts Plateau viel de werkgelegenheid in de primaire sector drastisch terug. Het basisopzet van dit onderzoek laat niet toe om dit voor alle gemeenten en deelgemeenten uit te zoeken. Daarom deden we een kleine steekproef voor enkele gemeenten uit de regio: Ruiselede, Pittem-Egem en Beernem-St.-Joris-Oedelem. Ook daaruit bleek de afname van de werkgelegenheid. Verbonden aan de afname van de werkgelegenheid is de daling van het aantal landbouwbedrijven. In de periode 1959-1970 zag het arrondissement Tielt (dus ook de gemeenten buiten het Tielts Plateau) liefst een 500-tal bedrijven verdwijnen.53 Dat kwam neer op 14% van het totale aantal bedrijven. Het waren evenwel vooral kleine bedrijven die stopten. Het aantal bedrijven met een omvang van meer dan 10 ha nam evenwel toe. De landbouwbedrijven zullen tijdens het laatste kwart van de twintigste eeuw verder een schaalvergroting ondergaan. 52 Segers en Van Molle, Leven van het land, 55 en 123. 53 Gheysen, Bedrijfsopvolging bij de landbouwbevolking, 52.
  • 28. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 28 Tabel 3: Werkgelegenheid in de landbouwsector (1846-2010) Beernem Pittem Ruiselede Beernem Oedelem St.- Joris Totaal Pittem Egem Totaal Totaal 1846 1153 2043 497 3693 1654 594 2248 3291 1970 - - - - 419 192 611 728 1980 - - - 946 - - 583 520 2010 - - - 395 - - 467 286 Bron: Recensement d’Agriculture 1846, 15-mei-telling 1980 en 2010, R. Gheysen, Bedrijfsopvolging bij de landbouwbevolking van het arrondissement Tielt, Tielt, 1971, p. 39. Te onthouden:  De werkgelegenheid in de landbouw in de regio nam stelselmatig af;  De afname verliep minder snel in de landelijke regio Tielt dan elders in het land;  De omvang van de overblijvende boerderijen nam toe door schaalvergroting. 1.7 Het leven op de boerderij Het leven op de boerderij veranderde grondig tijdens de laatste twee eeuwen. Rond het midden van de negentiende eeuw zorgde de misoogst van enkele graangewassen en de aardappelplaag voor grote ellende (zie verder). De regio die tijdens de achttiende eeuw doorging als één van de vruchtbaarste en voorspoedigste van Europa, kreeg amper honderd jaar later de benaming “Arm Vlaanderen”. Niet iedereen was even erg door de crisis getroffen. De landbouwers waren immers geen homogene groep. Enerzijds was er categorie van de ‘herenboeren’ die beschikten over een uitgebreide eigendom en hun akkers door landarbeiders lieten bewerken.54 Anderzijds waren er ‘keuterboeren’ die op een klein lapje grond trachtten te overleven. Meestal beschikten zij niet over een paard. De grote meerderheid van keuterboeren pachtten hun land. Zij haalden hun basisinkomen door als dagloner te werken op de velden van grondbezitters. Een duidelijk onderscheid tussen landarbeiders en keuterboeren was er niet altijd. Het landbouwwerk tijdens de negentiende eeuw kan worden geïllustreerd aan de hand van een passage uit het boekje Eene Eeuw Geschiedenis van den Belgischen Landbouw door Julien Vander Vaeren (1930): “In de zomer begon het werk van in de vroege morgen en van 5u af (zelfs nog vroeger in de oogsttijd) was iedereen op de been: het mansvolk hield zich bezig in de paardenstal met de voeding, verzorging en het inspannen van de paarden; de vrouwen verzorgden de voeding van het vee en de zwijnen, molken de koeien en maakten het ontbijt klaar. Het veldwerk begon dadelijk, soms zonder ontbijt en werd voortgezet tot omstreeks 11u30 … Na het middagmaal en de middagpoos werd het werk hernomen tot den koffietijd van 3u30 en dan weer voortgezet tot zonsondergang, vooral in de oogsttijd. ’s Winters, begon de dagelijksche bedrijvigheid later en oefende zich vooral uit in de werken binnen de hoeve, in de onderhoudszorgen der dieren, het dorschen der granen, het bewerken van het vlas en de wol, het vervaardigen van kantwerk, houten gereedschappen en andere kleine landelijke nijverheden.”55 54 Craeybeckx, ‘Het agrarische bedrijf (1844-1873)’, 25. 55 Vander Vaeren, Eene Eeuw Geschiedenis, 11.
  • 29. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 29 Doorgaans was de levenswijze van landbouwers, hun families en landarbeiders tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw vrij sober, ook in de regio Tielt. Voor de meeste was spaarzaamheid een dwingende noodzaak om te overleven. Veel vrije tijd was er niet. Het leven was in grote mate gestructureerd door de katholieke kerk. Landbouwer Maurice Cloet uit Pittem getuigde op 27 december 1983 daarover: “ … bijna iedereen ging naar de mis en als er iemand die een beetje bekend stond niet ging, wezen ze met de vinger om zo te zeggen. Iedereen ging naar de mis en wat de deelname aan de mis betreft, ik zou bijna zeggen dat diegenen die nu nog naar de mis gaan sterker deelnemen aan de mis zelf dan toen indertijd. Wij hadden een kerkboek en een paternoster en wij lazen in die kerkboek tot de mis gedaan was.”56 Vanaf de jaren 1950 was er wat meer ruimte voor ontspanning. Het spelen met de vinken en de duiven werd enorm populair bij de plattelandsbevolking. Het vrijetijdsleven concentreerde zich rond de cafés die de dorpen rijk waren. Kaart- en biljartclubs ontstonden bij de vleet. Ook de kermissen in de regio trokken veel volk. Het arbeidsintensieve karakter van de landbouw verminderde fel de laatste halve eeuw. Tot diep in de twintigste eeuw was handenarbeid niet van de boerderij weg te denken.57 Ondanks de sterke mechanisering vanaf de jaren 1950 werden in de jaren 1960 en 1970 nog veel taken met de hand uitgevoerd. Mest uitrijden met de kruiwagen, onkruid wieden met de hand, bevroren rapen oogsten in de winter, bloemkolen planten, koeien manueel melken…: het waren maar enkele van de taken op de hoeve. Boeren die niet moderniseerden, bleven noodgedwongen arbeidsintensief werken. Veelal waren dat oudere landbouwers die geen opvolger hadden, besloten om uit te bollen en niet langer in hun bedrijf te investeren. Machines voor de graanoogst – die vanaf het interbellum werden gebruikt – vormden de voorhoede van de grote mechaniseringsgolf na 1950. Ook in de regio Tielt werd massaal gemechaniseerd vanaf de jaren 1950. Veel boeren wijzen de opkomst van de mechanisatie aan als de meest ingrijpende ontwikkeling van de landbouwsector.58 De tractor staat symbool voor die evolutie. Tractoren namen de rol van de trekpaarden over. Mettertijd deden steeds meer gesofisticeerde machines hun intrede op de boerenhoven.59 Ook de vaste infrastructuur (stallen en serres) van land- en tuinbouwbedrijven onderging tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw ingrijpende wijzigingen. Na de mechaniseringsgolf deed ook de automatisering haar intrede. Computerprogramma’s bepalen vandaag de verstrekking van krachtvoer aan dieren, het melkproces en de klimaatregeling in serres. De investeringen vergden een groter kapitaal. De landbouwer evolueerde naar een bedrijfsleider-manager. Veel Tieltse landbouwers vullen hun inkomen aan met een aantal activiteiten die niet strikt met voedselproductie te maken hebben. Deze landbouwverbreding vindt ingang sinds het laatste decennium. De activiteiten leunen soms nauw aan bij milieuzorg maar er zijn veel meer mogelijkheden. Zo zijn er landbouwers die inzetten op hoeveproducten, een zorgboerderij (opvang van zorgbehoevenden op de boerderij) of een educatieve boerderij uitbaten en zich engageren voor natuur- en landschapsbeheer. De banden tussen producenten en consumenten worden zo aangehaald. 56 Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 249. 57 Martens, Boerentrots en ondernemersgeest, 118. 58 Cloet, Landbouw in Pittem en Egem, 208. 59 Martens, Boerentrots en ondernemersgeest, 124.
  • 30. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 30 Te onthouden:  Tijdens de negentiende en begin twintigste eeuw: leven op het ritme van de seizoenen, in de zomer buitenwerk (op het veld), in de winter binnenwerk;  Hard werken en sobere levenswijze, spaarzaamheid troef;  Beperkt vrijetijdsleven vanaf jaren 1950 geconcentreerd rond het café;  Mechanisering van de jaren 1950 brengt de landbouwsector in een stroomversnelling;  Dankzij automatisatie (computer) treedt de sector de eenentwintigste eeuw binnen;  Door landbouwverbreding vernauwen de banden tussen producent en consument die door de voedselcrisissen van de jaren 1990 een ferme deuk kregen.
  • 31. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 31 2. Boerderijen en hun bewoners in de regio van het Tielts Plateau Boerderijen spelen een belangrijke rol in het omliggende landschap. Het huidige landschap is doorheen de geschiedenis in grote mate gevormd door agrarische activiteiten. Dit geldt zeker voor de regio Tielts Plateau waar vele nog actieve boerderijen verspreid in het landschap liggen. Ze bepalen in grote mate de hedendaagse, nog sterke rurale streekidentiteit. Vele landbouwbedrijven bestaan uit meerdere verspreide gebouwen, al dan niet gegroepeerd rondom een erf. Deze open bebouwing is eigen aan de regio. De meesten waren langgevelboerderijen, hoven met woonhuis, stal en schuur onder eenzelfde dak. Anderen waren grotere hofstedes en bestonden meteen uit twee of meerdere losstaande gebouwen die elk hun eigen functie hadden (stal, schuur, berging, woonhuis). Doorheen de jaren is het uitzicht van velen veranderd. Door schaalvergroting en verandering van teeltfocus zijn gebouwen bijgebouwd, verbouwd en afgebroken. De landerijen het dichtst bij de hoeve dienen veelal als weiland. Op deze manier kunnen de runderen gemakkelijk de weide op en hoeven ze de weg niet op. De akkerlanden zijn vaak verder gelegen. De volgende acht hoofdstukken belichten we het verhaal van evenveel hoeves. Deze boerderijen hebben elk hun eigen unieke interactie met de omgeving en de dorpsgemeenschap. Ze staan in de eerste plaats in voor de voedselproductie, maar hun werk reikt verder. Ze doen allen aan landbouwverbreding (hoeveproducten, toerisme, educatie, natuur- en landschapsbeheer, etc.). De onderstaande verhalen zijn een neerslag van de afgenomen interviews met de eigenaars, beknopt literatuuronderzoek en analyse van kaartmateriaal. 2.1 De Lindehoeve Geert De Brabander en Monique Van de Sompele baten het melkveebedrijf ‘De Lindehoeve’ uit. Deze hoeve is gelegen in de Sijselestraat 50 te Beernem (Oedelem). Uitsnede luchtfoto Google Maps De Lindehoeve 2.1.1 Herkomst boerderijnaam De naam Lindehoeve verwijst naar de vele lindes die vroeger op het domein stonden. Het is een veel voorkomende benaming. Lindebomen werden vaak aangeplant op een boerenerf, langs toegangsdreven, op dorpspleinen, bij kapelletjes, etc.
  • 32. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 32 Aanplantingen bij een hoeve gebeurden vroeger nooit zomaar, maar hadden steevast een nut. Bomen en struiken vangen de wind op, zorgen voor verkoeling, draineren overtollig water en worden gebruikt als kaphout. Lindehout is zacht en daardoor gemakkelijk te bewerken. Vroeger sneden ze uit het hout klompen, maakten van de twijgen manden, etc. De bomen zijn geliefd bij imkers doordat de bloesems veel nectar bevatten. Van de bloesems wordt ook thee gemaakt, deze zou helpen tegen verkoudheid. In de volksdevotie spelen lindebomen een belangrijke rol. Ze zorgen voor een goede oogst en weren het kwade af. Gedenkbomen zijn vaak lindebomen.60 2.1.2 Geschiedenis in vogelvlucht De geschiedenis van de Lindehoeve gaat zeker terug tot 1777.61 De hoeve bestond uit twee parallel staande gebouwen, het woonhuis en de schuur. Op het perceel was er ook een boomgaard62 . Haagkanten63 bakenden de verschillende percelen af. De nabijheid van bos was uitermate handig voor brandhout en constructiehout. Het landbouwbedrijf was bereikbaar via een dreef waarlangs vermoedelijk lindebomen stonden en vervolgens via een landwegel over akkerland. Een landwegel is een onverharde weg door een landgoed. Er bestaan verschillende soorten onverharde wegen: veldwegen, jaagpaden, kerkwegels, landwegels, holle wegen, bospaden, etc. Deze worden vandaag ook wel trage wegen genoemd. Het zijn oude verbindingen tussen dorpskernen, tussen harde wegen en verder afgelegen woningen, vroegere doorgangen voor landbouwers, etc. De naam van de wegel verwijst veelal naar de oorspronkelijke functie.64 Uitsnede Ferrariskaart – blad 25 Oedelem Tekening Lindenhoeve door Koen Matthijs, 2005 De hofstede behoorde in 1788 toe aan “Zijne hoogheijd den Prince van Croij, heer van Maldeghem” en was in gebruik door Jacob Blomme. Voor het woonhuis en naast de schuur lag de moestuin, het andere deel was boomgaard. De bijhorende landerijen omvatten bos, gras- en zaailand.65 Midden negentiende eeuw bestond de boerderij uit vier gebouwen verspreid op het perceel. De twee nieuwe gebouwen dienden vermoedelijk als schuur en stal.66 Toen de 60 Laenen, Inleiding tot landelijke architectuur in Vlaanderen, 4; Pluym, Van d’Akkere tot Zandberghoeve. Hoevenamen in de Kempen, 154 en Schrijnen, Nederlandse volkskunde, 310. 61 Ferraris kaart - Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, 1777, blad 25. 62 Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.7.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Sint-Maartenshove) 63 Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.5.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Serrely’s) 64 Zie http://www.tragewegen.be/nl/trage-wegen 65 Figuratieve kaart van de eigendommen behorende door de prins van Croij, heer van Maldeghem, 1788. 66 P. Vermaelen, Vandermaelen kaart, Cartes topographiques de la Belgique, 1846 – 1854 en Popp, Atlas cadastrale, 1842 – 1879. ? ?
  • 33. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 33 vader van Geert De Brabander in 1956 naar deze pachthoeve67 verhuisde, was deze eigendom van Guido baron Gillès de Pélichy. Vroeger was het de gewoonte in de regio dat de jongste zoon het landbouwbedrijf van de ouders overnam. De andere zonen moesten een eigen bedrijf opstarten of een ander bedrijf overnemen. De tekening op de voorgaande pagina geeft een voorstelling van het woonhuis in de achttiende eeuw weer. Deze lijkt sterk op de hoeve in 1959. Toen waren er reeds verbouwingen gebeurd aan het woongedeelte. Vlakbij stond een klein bakhuisje68 voor het bakken van het brood. Aanpalend aan het woonhuis stond de stal. Het gemengde landbouwbedrijf omvatte melk-, rundvee en varkens. Op akkerland werden bieten, aardappelen, etc. voor de dieren geteeld. In 1972 besloot de vader van Geert De Brabander om zich te specialiseren in melkvee van het ras Holstein Friesian. Hij stopte met het houden van varkens en niet veel later ook met vleesvee. In 1973 werd er een nieuwe loopstal bijgebouwd. In deze periode kochten de ouders van Geert De Brabander de pachthoeve met twee hectaren grond. Eind jaren 1980 bouwden ze op het domein een bedrijfswoning bij. Deze woning werd deels ingericht als vakantiewoning en deels als woonhuis. In diezelfde periode startten ze met hoevetoerisme. In 1988 nam Geert De Brabander een deel van het bedrijf en in 1997 het volledige bedrijf over. In 1991 werd een kalverenstal bij geplaatst en acht jaar later kwam er een jongveestal bij. Nadat de baron gestorven was, kwamen de landerijen in het bezit van zijn twee kinderen. Eén van hen verkocht in 2006 zijn deel aan de familie De Brabander. Het andere gedeelte wordt nog steeds gepacht. Het huidige woonhuis staat nog steeds op dezelfde plaats als in de achttiende eeuw. In 1994- 1995 renoveerde het echtpaar De Brabander het woonhuis grondig. Heel wat oude elementen zoals de voutekamer69 en de kelder evenals de aanpalende varkensstal verdwenen. Enkel de dikke stenen muren dateren van vroeger en gaan mogelijk terug tot de achttiende eeuw. De kleibodem leende zich uitermate goed toe tot het vervaardigen van bakstenen. Aan de andere kant van de heuvel lag een steenbakkerij. De hoeve werd vermoedelijk meteen in steen opgebouwd. In 2005 is de oude schuur omgebouwd tot een vakantiewoning. Deze schuur staat op dezelfde plaats van de in de negentiende eeuw gebouwde schuur. Het is moeilijk te achterhalen of het om dezelfde schuur gaat. Op de oude plannen is te zien dat de lange gevel van de schuur evenwijdig met die van het woonhuis is terwijl dit bij de hedendaagse schuur de korte zijde is. De hedendaagse schuur bevat oude elementen. Vele balken zijn door middel van een pen- en gatverbinding aan elkaar verbonden. Bij een pen- gatverbinding werd het versmalde uiteinde van de balk (de pen) in het gat van een andere balk gebracht. De pen werd vastgezet met een toognagel. Dit was een losse houten wig die men in een voorgeboord gat klopte. Deze constructie kon gemakkelijk uit elkaar en terug in elkaar worden gezet.70 67 Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.8.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Zuivelhoeve ’t Soetewey) 68 Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.1.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Landweg) 69 Voor meer informatie zie hoofdstuk 2.8.2 Geschiedenis in vogelvlucht (Zuivelhoeve ’t Soetewey) 70 Toelen, Vakwerk, 29. ? ?
  • 34. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 34 De vroegere schuur, het vakantiehuis, biedt een mooi zicht op de Oedelemberg. Deze cuesta, een asymmetrische berg, heeft een zachte heuvelrug aan de noordzijde en is steiler aan de zuidkant. De boerderij verzorgt rondleidingen op maat voor iedereen. Bezoekers kunnen er meer leren over de werking en het leven op de boerderij, het verhaal van de melkkoeien, en zoveel meer. 2.2 De Sparre De hoeve De Sparre is gelegen aan de Hillesteenweg 65 te Wingene. Danny Scherrens en Sonja Vanbecelaere baten een in hoofdzaak melkvee- en zuivelverwerkingsbedrijf uit. Uitsnede luchtfoto Google Maps hoeve De Sparre 2.2.1 Herkomst boerderijnaam De naam van de hoeve verwijst naar het café ‘De Sparre’ die de overgrootvader van Danny Scherrens, Edmond Scherrens, hier vroeger uitbaatte. Dit café startte vermoedelijk in de tweede helft van de negentiende eeuw. De tramlijn Hooglede-Tielt werd aangelegd in 1890 en had een halte aan de overzijde van de straat. Wachtende reizigers en passanten konden in tussentijd in het café terecht. Later werd deze tramhalte vervangen door een bushalte die nog steeds de naam ‘De Sparre’ draagt. De naam ‘De Sparre’ kent zijn oorsprong in de landbouwgeschiedenis van de streek. Vroeger werden de minst vruchtbare bodems onbewerkt gelaten. Wastines zijn een andere naam voor deze woeste, onvruchtbare (zand)gronden. In de achttiende eeuw, onder Oostenrijks bewind, werd het ontginnen van wastines in de regio gestimuleerd om ze economisch rendabel te maken. Sommigen werden omgevormd tot landbouwgronden. Andere, de te arme gronden, werden beplant met bomen voor de houtopbrengst. In deze periode verschenen zo heel wat naaldhoutbossen. Deze bomen groeiden veel sneller dan de inheemse soorten en waren daardoor sneller kapklaar. 71 Ibidem, 20. Op sommige balken zijn er nog duidelijk telmerken zichtbaar. Dit zijn Romeinse tekens die aanduidden in welke volgorde de constructie moest worden opgebouwd. Delen die bij elkaar hoorden, kregen aan het uiteinde hetzelfde getal of doorlopende strepen. Elke nummering was uniek waardoor je perfect wist welke balk waar moest komen. De cijfers werden voor de opbouw in het hout gekerfd of gebeiteld.71 ?
  • 35. Geschiedenis van de landbouw in het Tielts Plateau 35 In Aalter plantten de ‘prinsen de Merode’ (een gekende adellijke familie) tijdens de jaren 1770 dennen. In Ruislede verscheen er eveneens naaldhout op de minder vruchtbare bodems en in Ruddervoorde werd in 1768 lork aangeplant. In de daaropvolgende periode verschenen er steeds meer naaldbossen. In de volksmond sprak men over sparren terwijl in de praktijk vooral dennen en lorken werden aangewend. De naam ‘De Sparre’ zou verwijzen naar de aangeplante bomen.72 2.2.2 Geschiedenis in vogelvlucht In 177773 was dit perceel nog gewoon bos met sprokkelhout en drassige gronden. Vermoedelijk behoorden deze gronden aan de vlakbij gelegen omwalde boerderij. De gracht die rond de boerderij lag diende als bescherming voor het vee en de bewoners tegen indringers en dieren. De aarde uit de gracht werd gebruikt om het binnenhof te verhogen tegen bijvoorbeeld overstromingsgevaar.74 Vandaag vind je op deze plaats nog steeds restanten van de oude boerderijgebouwen (Hillesteenweg nr. 67). In 1827 was het perceel met bos eigendom van Jacob Clauwaert (notaris te Wingene). In 1850 werd voor het eerst de hofstede vermeld. De eigenaar was een koopman, Bart Leon te Wingene. De bouw van de hofstede situeert zich tussen 1827 en 1850.75 Een boerderij werd bij voorkeur op een slechte ondergrond gebouwd. Op deze manier verloor de eigenaar geen vruchtbare grond en de daarbij horende opbrengsten. Hoeven werden vaak in de nabijheid van bronnen, beken, vijvers en rivieren gebouwd. Zo was er steeds water voorradig voor zowel mens als dier.76 Bij de opbouw van de hoeve ‘De Sparre’ hield de eigenaar hier rekening mee. Hij bouwde de woning op de drassige zandleemgronden nabij de beek die hier nog steeds stroomt. De omliggende gronden werden weilanden. De hoeve veranderde nogmaals van eigenaar op 25 januari 1877. Toen kwam ze in bezit van Constant Van Cauwenberghe en Pelagie Spiesschaert. Hun dochter, Maria Van Cauwenberghe trouwde in 1903 met Edmond Scherrens. Hij kwam inwonen op de hoeve met het café ‘De Sparre’. Vermoedelijk kende het café in de tweede helft van de negentiende eeuw zijn oorsprong. Vanaf dan blijft de hoeve in het bezit van de familie Scherrens.77 In de negentiende eeuw bestonden er vele drankgelegenheden. Vaak werd het houden van een café gecombineerd met een ander beroep. Een dikwijls voorkomende combinatie was die van landbouwer met cafébaas. De vrouw stond vaak achter de tap.78 De hoeve ‘De Sparre’ bestond eind negentiende eeuw uit een gebouw waarin zowel het café als het woonhuis waren gevestigd. Het was een klein gemengd landbouwbedrijf bestaande uit wat percelen grond (akker- en weiland) en enkele dieren: koeien en varkens. De zolder diende als opslagplaats voor het graan. Het uitzicht en de functie van de gebouwen veranderde lange tijd niet. Tot circa 1950 bleef het café bestaan.79 72 Lievens, ‘Sprokkels uit het veldverleden ten zuiden van Brugge’ 15, 16. 73 Ferraris kaart, 1777, blad 16. 74 Goedseels, Hoeven op land gebouwd, 57. 75 Met dank aan de heer Jo Patteeuw voor de historische informatie. Patteeuw, ‘De familie Scherrens’, 18-32; Prekadastrale legger 1827 en Popp, kopies, Atlas cadastrale parcellaire de la Belgique, 1850. 76 Luyten, ‘Boerderijen in Vlaanderen. Geografische situering en materiaalgebruik’. 77 Patteeuw, ‘De familie Scherrens’, 18-32. 78 Zie http://www.pajottenland.be/Data/Web/Versie2/estaminet.php 79 Patteeuw, ‘De familie Scherrens’, 18-32. ? ?