Sparen en lenen

1. SPAREN EN LENEN

2. SPAREN
 Enkelvoudige interest ( rente)
 Samengestelde interest ( rente)

3. ENKELVOUDIGE INTEREST
 € 1000,- * 0,05 = € 50,-.
 Ik ontvang elk jaar € 50,-.
 De interestopbrengst blijft elk jaar gelijk

4. SAMENGESTELDE
INTEREST
 Je ontvangt rente op rente
Jaar 1
 € 1000,- * 0,05 = € 50,-
Jaar 2
 € 1050 * 0,05 = € 52,50

5. SAMENGESTELDE
INTEREST
 Stel: Ik heb € 20.000,- op de bank staan. Hoeveel staat er na 15 jaar
op als de rente 3% is?
 Stel ik wil over 10 jaar € 30.000,- op mijn spaarrekening hebben.
Hoeveel moet ik dan nu op de bank hebben staan bij een vast
rentepercentage van 2,5%?

6. SAMENGESTELDE
INTEREST
 EW = CW *(1 + R) T
 CW = EW : (1 + R) T
 CW= contante waarde ( beginwaarde)
 EW = eindwaarde

7. LENEN
 Lineaire lening
 Consumptief krediet

8. LINEAIRE LENING
 Schuld: € 30.000,-
 Aflossing eind december: € 5.000,-
 Rente: 6%
 Rentekosten 1e jaar?
 Rentekosten 2e jaar?
 Rentekosten 5e jaar?

9. LINEAIRE LENING
 Schuld: € 30.000,-
 Aflossing 1 juli: € 5.000,-
 Rente: 6%
 Rentekosten 1e jaar?

10. CONSUMPTIEF KREDIET
 Smart tv Philips t.w.v. € 2.500,-
 Koop nu op afbetaling!
 Elke maand € 80,- ( 36 mnd lang)
 Wat is de rente die je betaald voor de tv?