13. 2 Het heil dat uw altaar omgeeft beschermt en koestert al wat leeft. De mus, de zwaluw vindt een woning.
14. Haar jongen zijn in veiligheid. Mij is een schuilplaats toebereid in het paleis van U, mijn Koning. Heil hen die toeven aan uw hof en steeds zich wijden aan uw lof.
15. 3 Welzalig die uit uw kracht leeft, die naar uw tempel zich begeeft, zijn hart wijst hem de rechte wegen. Zij trekken op van overal
16. en, gaat het door het dorre dal, dan valt op hen een milde regen. Ja, in het hart van de woestijn ontspringt een heldere fontein.
17. Votum en groet Ere zij de Vader en de Zoon En de Heilige Geest, Als in den beginne, nu en immer, En van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.
18. Johan de Heer 53: 1, 2 en 3 Ga niet alleen door ’t leven
19. 1 Ga niet alleen door 't leven, Die last is u te zwaar. Laat Een u sterkte geven, Ga tot uw Middelaar!
20. Daar is zoveel te klagen, Daar is zoveel geween, en zoveel leed te dragen, Ga niet alleen! En zoveel leed te dragen, Ga niet alleen!
21. 2 Ga niet alleen; uw Koning wil komen in uw hart. Ach geef het Hem ter woning, hoe stilt Hij dan uw smart! Wie kan er tranen drogen, als Jezus? Immers geen!
22. Richt dan de treurend' ogen, naar Jezus heen! Richt dan de treurend' ogen, naar Jezus heen!
23. 3 O armen, droeven, blinden, de hoofden opgericht! Laat u door Jezus vinden, Zijn last is zacht en licht. Daar is zoveel te dragen, daar is zoveel geween;
24. ach, wilt dan niet vertragen! Naar Jezus heen! ach, wilt dan niet vertragen! Naar Jezus heen!
26. Gezang 436 vers 1, 2 en 4 Jezus neemt de zondaars aan
27. 1 Jezus neemt de zondaars aan. Roept dit troostwoord toe aan allen die verdwaald, van Hem vandaan, in het donker struiklen, vallen. Hij leert hun zijn wegen gaan: Jezus neemt de zondaars aan.
28. 2 Hoopt op Hem, heft op uw hoofd, want Hij houdt - dat staat geschreven - wat Hij aan ons heeft beloofd. Hij zal ons het leven geven, 't paradijs doen binnengaan: Jezus neemt de zondaars aan.
29. 4 Komt gij allen, komt tot Hem, weest niet meer bedroefd, verslagen. Jezus roept u, - hoort zijn stem, kindren van zijn welbehagen. Allen moogt gij tot Hem gaan: Jezus neemt de zondaars aan.
31. 8 Wees elkaar niets schuldig, behalve liefde, want wie de ander liefheeft, heeft de gehele wet vervuld. 9 Want: ‘Pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, zet uw zinnen niet op wat van een ander is’ – deze en alle andere geboden worden samengevat in deze ene uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’
32. 10 De liefde berokkent uw naaste geen kwaad, dus de wet vindt zijn vervulling in de liefde. 11 U kent de huidige tijd: het moment is gekomen waarop u uit de slaap moet ontwaken, want de redding is ons meer nabij dan toen we tot geloof kwamen.
33. 12 De nacht loopt ten einde, de dag nadert al. Laten we ons daarom ontdoen van de praktijken van de duisternis en ons omgorden met de wapens van het licht. 13 Laten we daarom zo eerzaam leven als past bij de dag en ons onthouden van bras- en slemppartijen, ontucht en losbandigheid, tweespalt en jaloezie.
34. 14 Omkleed u met de Heer Jezus Christus en geef niet toe aan uw eigen wil, die begeerten in u opwekt.
36. 1 Hij die rustig en stil zich steeds voegt naar Gods wil, Hem in alles vertrouwt en gelooft, die slechts hoort naar Zijn stem, zich geheel geeft aan Hem, smaakt een vreugde die nimmer verdooft.
37.
38. 2 Loeit de levensorkaan, komt er zorg op ons aan: 't is Zijn glimlach, die alles verdrijft. Klagen, zuchten, geween, vrees en twijfel gaan heen, als wij rustig vertrouwen in Hem.
57. U die mij geschapen hebt. U wil ik aanbidden als mijn God. In voor- of tegenspoed, uw liefde doet mij zingen. U die mij geschapen hebt, U wil 'k danken hoe ik mij ook voel. En U gehoorzaam zijn. Heer, U bent mijn doel.
59. 'k Heb geloofd en daarom zing ik, daarom zing ik van gena. Van ontferming en verlossing, door het bloed van Golgotha. Daarom zing ik U, die stervend alles, alles hebt volbracht. Lam Gods, dat de zonden wegneemt, Lam van God, voor ons geslacht.
62. 2 Heer, ons lot is in uw handen, en het is uw hartewens, naar uw beeld ons te verandren, Jezus Christus, nieuwe mens. O Gij zijt ons zeer genegen, ook al doet uw liefde pijn en al smaalt men allerwegen, dat wij uw gevangnen zijn.
63. 5 Duur hebt Gij uw volk verworven en alleen van U zijn wij. Heer, zowaar Gij zijt gestorven, maak ons nu ook waarlijk vrij. O, uw heil zal spoedig komen, Gij laat ons niet ledig staan: schoner dan de schoonste dromen breekt de dag der vrijheid aan.
67. Heer, wat een voorrecht om in liefde te gaan, schouder aan schouder in uw wijngaard te staan, samen te dienen, te zien wie U bent, want uw woord maakt uw wegen bekend.
68. Samen op weg gaan, dat is ons gebed, als een volk, dat juist daarvoor door U apart is gezet. Vol van uw liefde, genade en kracht, als een lamp, die nog schijnt in de nacht.
69. Samen te strijden in woord en in werk. Eén zijn in U, dat alleen maakt ons sterk. Delen in vreugde, in zorgen, in pijn, als uw kerk, die waarachtig wil zijn.
70. Samen op weg gaan, dat is ons gebed, als een volk, dat juist daarvoor door U apart is gezet. Vol van uw liefde, genade en kracht, als een lamp, die nog schijnt in de nacht.