2. HOE KOMT DE RECHTER TOT EEN
VONNIS?
Rechter beantwoord de volgende vier vragen:
1. Is er voldoende bewijs?
Nee: dan vrijspraak. (Bij ja door naar 2)
2. Is het een strafbaar feit?
3. Is de dader strafbaar?
Kijkt naar persoonlijke kenmerken van de
dader.
4. Welke straf of maatregel wordt opgelegd?
Wanneer 1, 2 en 3 met ja zijn beantwoord dan
denkt de rechter na over de straf van de dader.
4. STRAFFEN
Strafmaat = de hoogte van de straf.
In het wetboek van strafrecht staat de
maximum straf aangeven.
De rechter mag allen straffen geven die
in de wet staan (mag dus niets zelf
verzinnen).
Straffen zijn onderverdeeld in:
Hoofdstraffen.
Bijstraffen.
5. HOOFDSTRAFFEN:
A. Geldboete. Als je niet betaald moet je
de gevangenis in.
B. Hechtenis. Alleen bij overtredingen en
maximaal 1 jaar.
C. Gevangenisstraf. Bij misdrijven en
maximaal levenslang.
D. Taakstraf / alternatieve straf. Dit
mag alleen als de gevangenisstraf niet
langer is dan 6 maanden.
Dader moet het eens zijn met een taakstraf.
6. BIJKOMENDE STRAFFEN
Dit soort straffen krijg je naast je hoofdstraf
en heeft altijd te maken met het strafbare
feit.
Bijvoorbeeld: afnemen van je rijbewijs.
7. OVERIGE STRAFFEN:
Soms geen straf maar een maatregel. Dit
is om de dader tegen zichzelf of de
samenleving tegen de dader te beschermen.
TBS = ter beschikking stelling.
Ondertoezichtstelling (bij minderjarigen).
Voorwaardelijke straf. De dader hoeft de
straf niet uit te zitten zolang hij maar geen
nieuw strafbaar feit pleegt binnen de tijd
van de voorwaardelijke straf.
8. VOORBEELD STRAF:
De rechter legt een straf op van twee jaar
gevangenis waar van 15 maanden
voorwaardelijk.
Dit betekend dat de persoon 9 maanden
naar de gevangenis gaat en als hij daarna
binnen 15 maanden nog een keer iets
strafbaars doet, dan moet hij als nog het
ander jaar ook zitten.
9. DOEL VAN STRAFFEN:
1. Wraak & vergelding.
2. Afschikken van de dader.
3. Afschikken van anderen.
4. Beveiliging van samenleving.
5. Heropvoeding van de dader.
Resocialisatie = aanpassen van de
dader naar de normen en waarden
van Nederland.
10. VROEGER EN NU
Vroeger:
Wraak,
Afschrikking(brandstapel, mishandeling),
Minder harde straffen (1800 wetboek),
Geen lijfstraffen meer en er kwamen gevangenissen.
Heropvoeding vanaf 1945 (=resocialisatie).
Alternatieve straffen. Je moet nuttig werk
doen (cursus, schoonmaken etc.).
Nu!
11. ALTERNATIEVE STRAFFEN
Voordelen:
Heeft te maken met misdaad.
Straf kan meteen ingaan.
Dader en advocaat moeten samen initiatief
nemen.
Nadelen:
Lastig te controleren op goed werk.
Slachtoffers vinden straf vaak te laag.
Keuze voor alternatieve straf om gevangenis te
ontlopen.
12. HELPT GEVANGENISSTRAF?
Meestal niet!!
Vaak slechter geworden doordat:
Gedrag van anderen wordt gekopieerd.
De hardheid in de gevangenis.
Asocialisatie i.p.v. resocialisatie.
De samenleving accepteert ex-gevangen vaak
moeilijk.
13. JONGEREN EN RECHTER
Jongeren moeten anders worden berecht dan
volwassenen. In Nederland:
Onder de 12 jaar: niet voor de rechter,
Tussen 12 en 18 jaar: speciale regels:
Alleen kinderrechter.
Zitting niet toegankelijk voor anderen.
Geen gevangenisstraf.
14. STRAFFEN JONGEREN:
4 soorten:
1. Berisping (ernstig toespreken).
2. Taakstraf.
3. Tuchtschool (maximaal 6 maanden).
4. Korte vrijheidsstraf.
Maximaal 14 dagen.
Noemen we arrest en is een ernstige waarschuwing
voor de dader.
15. MAATREGELEN:
1. Onder toezichtstelling.
Hierbij wordt een voogd aangewezen.
1. Opvoedingsinrichting.
Voor moeilijk opvoedbare en onaangepaste
jongeren.
16. UITZONDERINGEN:
Soms worden jongeren van 16 tot 18 jaar voor de
volwassen rechter berecht.
Vooralbij ernstige misdrijven als moord en zware
mishandeling.
Ook anders om: soms jongeren van 18 tot 21 jaar
voor de kinderrechter.