2. Kolosse 4:6
Uw spreken zij te allen tijde
aangenaam, niet zouteloos; gij moet
weten, hoe gij aan ieder het juiste
antwoord moet geven.
lett. in genade
2
3. Kolosse 4:6
Uw spreken zij te allen tijde
aangenaam, niet zouteloos; gij moet
weten, hoe gij aan ieder het juiste
antwoord moet geven.
CV: met zout gekruid
3
4. Handelingen 1:4
En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij
hun Jeruzalem niet te verlaten....
lett. ZIJNDE SAMEN-GEZOUTEN
4
6. Leviticus 2:13
En elke offergave van uw spijsoffer zult gij
zouten, gij zult het zout van het verbond
uws Gods aan uw spijsoffer niet laten
ontbreken; bij al uw offergaven zult gij zout
voegen.
6
7. Numeri 18:19
Alle heffingen der heilige gaven, die de
Israelieten als heffingen de HERE
brengen, geef Ik u en uw zonen en uw
dochters met u tot een altoosdurende
inzetting, een altoosdurend
ZOUTVERBOND is het voor het aangezicht
des HEREN voor u en uw nakomelingschap.
7
8. 2Kronieken 13:5
Is het u niet bekend, dat de HERE, de God
van Israel, het koningschap over Israel
voor altijd aan David gegeven heeft, aan
hem en aan zijn zonen, een
ZOUTVERBOND?
8
10. 2Koningen 2 – genezend zout
19De mannen van de stad (=Jericho)
zeiden tot Elisa: Zie toch, de ligging van de
stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het
water is slecht, en de landstreek
veroorzaakt misgeboorte.
10
11. 2Koningen 2 – genezend zout
20Toen zeide hij: Haalt mij een nieuwe
schotel en doet er zout in. Zij haalden hem
er een.
11
12. 2Koningen 2 – genezend zout
21Daarop ging hij naar de waterwel, wierp
het zout daarin en zeide: Zo zegt de HERE:
Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen
dood of misgeboorte meer voortkomen.
12
13. 2Koningen 2 – genezend zout
22En het water werd gezond, tot op deze
dag, volgens het woord, dat Elisa
gesproken had.
13
15. Efeze 5 1
25 Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals
Christus zijn gemeente heeft liefgehad- en
Zich voor haar overgegeven- heeft,
15
16. Efeze 5 1
26 om haar te heiligen, haar reinigende
door het waterbad met het woord,
16
17. Efeze 5 1
27 en zo zelf de gemeente voor Zich te
plaatsen, STRALEND, zonder vlek of
rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is
en onbesmet.
"Alles is schoon aan u,
mijn liefste,
zonder enig gebrek zijt gij."
17
18. Efeze 4:29 2
Geen liederlijk (lett. verrot) woord kome
uit uw mond, maar als gij een goed woord
hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat
zij, die het horen, genade ontvangen.
zuur (bedorven)
zout
(bederfwerend)
18
19. Kolosse 3:16 3
Het woord van Christus wone rijkelijk in
u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert
en terechtwijst attendeert en met
psalmen, lofzangen en geestelijke liederen
zingende, Gode dank brengt in uw harten.
19