3. Zinnen met echter en immers
• Na de persoonsvorm (neutraal)
De raad van bestuur vindt echter dat de medewerkers op de juiste wijze zijn
geïnformeerd.
Wij hebben immers het probleem opgelost.
• Na het zinsdeel dat je extra nadruk wilt geven.
De raad van bestuur echter vindt dat de medewerkers op de juiste wijze zijn
geïnformeerd.
Wij hebben het probleem immers opgelost.
• Aan het begin van de zin
Echter, de raad van bestuur vindt dat de medewerkers op de juiste wijze zijn
geïnformeerd.
Immers, wij hebben het probleem opgelost.
4. Tussen twee zinnen
• Je kunt echter en immers niet gebruiken om twee zinnen aan elkaar te
plakken. Maak dan 2 zinnen, of gebruik maar in plaats van echter.
• Niet goed:
• De achterklep zit goed dicht, echter de melding ‘Achterkant open’
verschijnt in het display.
• Niemand weet wie er gesolliciteerd heeft, immers is de procedure strikt
vertrouwelijk.
• Wel goed:
• De achterklep zit goed dicht, maar de melding ‘Achterkant open’
verschijnt in het display.
• De achterklep zit goed dicht. De melding ‘Achterkant open’ verschijnt
echter in display.
• Niemand weet wie er gesolliciteerd heeft. De procedure is immers strikt
vertrouwelijk.
5. Oefening: is de zin goed of fout?
• Hij zegt dat hij heel milieubewust is, echter laat hij zijn computer ’s
nachts altijd aan staan.
• We moeten dat probleem snel oplossen. Aan jouw plan echter zitten
wel veel nadelen.
• Zij kan dat project nog niet zelfstandig doen. Zij werkt hier immers
nog maar 2 maanden.
• Kan jij dit even doen? Immers is dit echt jouw terrein.
6. Goede zinnen
• Hij zegt dat hij heel milieubewust is. Echter, hij laat zijn computer ’s
nachts altijd aan staan / Hij laat zijn computer echter ’s nachts altijd
aan staan.
• We moeten dat probleem snel oplossen. Aan jouw plan echter zitten
wel veel nadelen.
• Zij kan dat project nog niet zelfstandig doen. Zij werkt hier immers
nog maar 2 maanden.
• Kan jij dit even doen? Dit is immers echt jouw terrein. / Immers, dit is
echt jouw terrein.
7. Samengestelde zinnen
• Het was gisteren heel warm. We moesten de hele dag binnen werken.
• Het was gisteren heel warm, maar we moesten de hele dag binnen
werken.
• In juni is het vaak extra druk op kantoor. Veel klanten willen voor de
zomer een project afronden.
• In juni is het vaak extra druk op kantoor, omdat veel klanten voor
zomer een project willen afronden.
8. Hoofdzin en bijzin
• Hoofdzin
Gewone zin
Persoonsvorm op de tweede positie
Verbinden met en, maar, want, dus
• Bijzin
Zelf geen losse zin
Alle werkwoorden aan het eind
Begint met woorden als dat, wat, die, omdat, terwijl, nadat, enz.
9. Inversie
• Het was gisteren heel warm.
• Gisteren was het heel warm.
• Het is in juni heel druk op kantoor.
• In juni is het heel druk op kantoor.
10. Inversie in samengestelde zin
• Het was gisteren heel warm, maar we moesten de hele dag binnen
werken.
• Gisteren was het heel warm, maar [gisteren] moesten we de hele dag
binnen werken.
• Gisteren was het heel warm, maar gaat het vandaag onweren.
11. Inversie in samengestelde zin
• Het was gisteren heel warm, maar we moesten de hele dag binnen
werken.
• Gisteren was het heel warm, maar [gisteren] moesten we de hele dag
binnen werken.
• Gisteren was het heel warm, maar gaat het vandaag onweren.
• Gisteren was het heel warm, maar het gaat vandaag onweren.
• Gisteren was het heel warm, maar vandaag gaat het onweren.
12. Verbeter de zinnen
• Over twee weken gaan we naar Frankrijk en laten we de auto
nakijken.
• Voor het concert waren 1000 kaartjes beschikbaar, maar waren ze in
een half uur uitverkocht.
• Dit plan heeft Maurice bedacht, maar zorgt het voor veel discussie.
• Deze cursus is heel moeilijk, maar leer je er veel van.
13. Mogelijke antwoorden
• Over twee weken gaan we naar Frankrijk en we laten de auto
nakijken.
• Voor het concert waren 1000 kaartjes beschikbaar, maar ze waren in
een half uur uitverkocht.
• Dit plan heeft Maurice bedacht, maar het zorgt voor veel discussie.
• Deze cursus is heel moeilijk, maar je leert er veel van.
14. Leestekens
• Punt
Eind van een mededeling
• Ik kom naar huis.
In getallen van meer dan 4 cijfers
• 3.404.604
In afkortingen die je letter voor letter uitspreekt
• z.s.m., t.g.v.
• Vraagteken
Eind van een vraag
• Kom je naar huis?
15. Leestekens
• Dubbele punt
Begin van een opsomming
• Ik moet kopen: brood, eieren, kaas en tomaten.
Voor een letterlijk citaat
• Hij vroeg: “Kan je even komen?”
• Puntkomma
Achter de delen van een opsomming als dat halve zinnen zijn
• We moeten weten:
• welk budget er beschikbaar is;
• aan welke eisen de software moet voldoen;
• hoeveel mensen de software gaan gebruiken.
16. Leestekens
• Komma
Tussen een hoofd- en bijzin
• Je kunt het beter aan hem vragen, omdat hij de expert is.
• Omdat hij de expert is, kun je het beter aan hem vragen.
Tussen de delen van een opsomming
• Ik moet kopen: brood, eieren, kaas en tomaten.
17. Volgende keer
• Welke onderwerpen nog vragen?
Mail me uiterlijk donderdag 13.00 uur.
• Instaptoets nog een keer maken
Notas del editor
Fout: 1, 4. Ook laten verbeteren
Hoofdzin
Gewone zin
Persoonsvorm op de tweede positie
Verbinden met en, maar, want, dus
Bijzin
Zelf geen losse zin
Alle werkwoorden aan het eind
Begint met woorden als dat, wat, die, omdat, terwijl, nadat, enz.
Voorbeelden:
Het was gisteren heel warm, maar we moesten de hele dag binnen werken.
In juni is het vaak extra druk op kantoor omdat veel klanten voor zomer een project willen afronden.