1. De taal over het Geheim is geheimtaal geworden – een gesprek
over geloofstaal met predikante Marieke Brouwer
LIA VERGOUWEN
Marieke Brouwer is sinds 1991 als predikante verbonden aan het Huis op het Spui,
Centrum voor Spiritualiteit van de Evangelisch-Lutherse Gemeente Amsterdam. In het
hart van de grote stad heeft ze de verre van eenvoudige opdracht een brug te slaan naar
rand- en onkerkelijken, een opdracht die haar gezien haar eigen geloofsontwikkeling
echter op het lijf geschreven lijkt. Met het christelijk geloof als uitgangspunt staat
Marieke open voor andere levensbeschouwingen en tradities: ‘Spiritualiteit beperkt zich
niet tot christelijke taal; er is buiten de kerk een enorm veld aan spiritualiteit en daar
moet je als pastor nieuwsgierig naar zijn en je toe verhouden.’ Onder haar kerkgangers
bevinden zich naast gewone Lutheranen dan ook vele zogeheten ‘nieuwe spirituelen’:
mensen die zich bijvoorbeeld grondig verdiepen in het boeddhisme, of die zich
bezighouden met reïncarnatie, aura’s, yoga of mindfulness. Mensen die wel geraakt en
geïntrigeerd worden door het andere, onzegbare van God, maar voor wie veelal de oude
geloofstaal ontoegankelijk en betekenisloos is geworden.
Daarom is Marieke op zoek gegaan naar nieuwe taal om over God en Gods liefde te
spreken. Over dit onderzoek gaat ons gesprek. Maar omdat Mariekes eigen lotgevallen
met het geloof model kunnen staan voor die van vele pastoranten en haar mede tot dit
onderzoek inspireerden, is het eerste deel van ons gesprek daaraan gewijd.
Persoonlijke ontwikkeling in geloof en spiritualiteit
Marieke groeide op in een religieus gezin in Veenendaal: ‘Het geloof was belangrijk,
het leefde bij ons … God was de aanwezige. En ik stelde daar nauwelijks vragen bij.’
Ze ging met plezier naar de kerk en was heel geïnteresseerd in alles wat over geloof
ging. Tijdens langdurige ziekteperiodes las ze ook zelf veel in de bijbel. Allengs groeide
haar verlangen om theologie te gaan studeren aan de VU.
De overgang van haar redelijk beschermde milieu naar de bruisende hoofdstad was
fors, de confrontatie met de theologiestudie desastreus voor haar naïeve en onbevraagde
geloof. ‘In anderhalf jaar tijd waren alle gelovige poten onder mijn stoel weggezaagd.’
Kritische vragen tastten niet alleen het vanzelfsprekende gezag van de bijbel aan maar
ook alle geloofsbegrippen, die ze vrijwel letterlijk had opgevat: ‘Ik wist gewoon echt
niet meer waar we het over hebben als het gaat over verlossing en heil, over zonde en
verzoening. Al die woorden werden ineens helemaal leeg.’ Toen op een dag ook nog
iemand zei dat de hemel niet bestond, brak de hel los: ‘Want waar blíjf je dan? … Het
1
2. was een pijnlijke en onthutsende ervaring om binnen no time van mijn geloof af te zijn.’
Het bevreemdde Marieke dat God tegelijkertijd als een vanzelfsprekende werkelijkheid
werd aangenomen: ‘Ik had geen idee waar het over ging. Er werd ook op zo’n manier
over God gesproken dat ik dacht: het lijkt wel alsof ze het over de buurman hebben.’
Ze was niet alleen boos toen het oude geloofshouvast verdween, maar voelde zich
zelfs verraden: ‘Ik heb het al die tijd met luchtspiegelingen gedaan, ik ben eindeloos
voor de gek gehouden.’ Jarenlang werd Marieke buitenkerkelijk en hield ze haar studie
slechts met de moed der wanhoop vol. Tot een ‘reddende engel’, in de gedaante van
supervisor Otto Stange, haar aanraadde om godsdienstpsychologie te gaan studeren in
Nijmegen, waar destijds mensen doceerden als Willem Berger, Jan van der Lans, en
Arnold Uleyn. ‘Toen gíng het ineens weer ergens over, namelijk over de ervaringen van
mensen met God – en dat begreep ik. Daar las ik The Varieties of religious experience
van William James. Daar hoorde ik dat Freud mogelijk toch van alles had beleefd aan
Mozes. (…) Daar ging het over de ziel van mensen, en over mijn eigen ziel, over
ervaringen die ik herken.’ Zo bood de godsdienstpsychologie haar een nieuw houvast.
Westerkerk en Oude Lutherse kerk
Vanuit Nijmegen voert haar weg haar terug naar de hoofdstad, wanneer hoogleraar
godsdienstpsychologie Willem Berger, bij wie ze met haar ziel onder de arm haar
toevlucht had gezocht, haar aanraadt om toch maar ‘gewoon dominee te worden’. Haar
spontane uitroep ‘Dat nooit!’ is de opmaat tot een vierjarig vicariaat naast Nico ter
Linden. In de Westerkerk raakt ze niet alleen doorkneed in het ambt maar komt ze
tevens in aanraking met de dieptepsychologische benadering van Eugen Drewermann:
‘Toen had ik een sleutel in handen voor het begrijpen van de bijbelverhalen en kwamen
de begrippen uit de traditionele geloofstaal weer tot leven. Ik begreep bijvoorbeeld
steeds beter, dat het spreken over God symbooltaal is, dat God zich aan onze begrippen
en aan onze woorden onttrekt. Terwijl het voor mij zo ingewikkeld geworden was dat in
de theologiestudie over God werd gesproken als: “Hij wil, Hij vindt …” en ik dacht:
“Hij? Hoezo Hij?” Maar niemand had mij nog uitgelegd dat je dat als symbooltaal zou
kunnen zien – taal om toch maar iets te kunnen zeggen over wat in feite niet onder
woorden te brengen valt. En begrippen als zonde, verlossing, ik had dat altijd vrij
moreel opgevat als: je doet dingen fout en daar moet je vergeving voor krijgen. Maar
zonde lijkt me in de Schrift veel meer te betekenen, dat je niet tot je recht komt, dat je
vastzit in destructieve neurotische patronen, die je belemmeren om voluit te leven …
Daar bood de dieptepsychologische insteek van Drewermann zowel inzicht als handvat:
wij zitten gevangen in zoveel bindingen – er is zoveel dat ons belet om een heel en
compleet mens te zijn … En heil gaat dan over heelheid, bevrijd worden uit destructieve
patronen waarin je verstrikt zit vanwege je opvoeding, je jeugd of latere gebeurtenissen.
Zo kregen woorden als zonde en verlossing een nieuwe kleur.’
‘En om nog even op het woord God terug te komen … Ik weet nog steeds bijna niet
wat ik zeg als ik dat woord laat vallen, maar toen ik in allerlei boeken God omschreven
2
3. zag als “mysterie”, “grond van ons bestaan”, “datgene waar we uit voortkomen en
mogelijkerwijs ook weer naar toegaan” was dat een andere manier van praten over God
dan ik in mijn theologiestudie had meegekregen. Dát begreep ik, dat mysterie ... en dat
tegelijkertijd iets in ons hart daaraan raakt en deel heeft.’
Dit bood haar nieuwe inspiratie: ‘Want dat gevoel voor mysterie, voor
verwondering, heb ik al sinds mijn prilste jaren. En dat is me nooit ontvallen, ook in de
theologiestudie niet. En die verwondering kreeg daar een plek in, in dat gevoel voor
mysterie. Dat werd een andere invulling – God begon opnieuw werkelijkheid te worden,
opnieuw een Aanwezigheid, maar dan in de zin van de tweede naïviteit.’
Maar ook het contact met andere tradities bleek belangrijk. Zo maakte Marieke via
Han de Wit kennis met de contemplatieve psychologie, maar las ze ook de bestsellers
van de New Age literatuur, zoals de Celestijnse Belofte, Een ongewoon gesprek met
God en The Course of Miracles. ‘Ik vond het niet alleen heel interessant maar veel van
die boeken ráákten me ook echt, omdat het opnieuw ging over ervaringen van mensen.
Maar dan zo toegankelijk verwoord en zo dichtbij, dat ik dacht: als het dáárover gaat –
daar ben ik wel voor in.’ Daarnaast raakte ze via yoga vertrouwd met het boeddhisme
en het hindoeïsme: ‘Het gaat uiteindelijk over dezelfde menselijk ervaringen, alleen de
taal en de cultuur zijn anders. En dat werd een constante, dat gevoel van … niet dat alles
hetzelfde is, en dat het allemaal op hetzelfde neerkomt, maar dat het au fond over
dezelfde ervaringen gaat.’ Door deze verdieping in de dieptepsychologie en in andere
tradities begon voor Marieke ook haar eigen traditie weer betekenisvol te worden.
Huis op het Spui – Centrum voor Spiritualiteit
Nu besloot ze de sprong in het diepe te wagen en een beroep aan te nemen als predikant
van het toenmalige Luthers Pastorale Centrum op het Spui. Hoe kun je als grote
stadskerk iets betekenen voor ‘zwevende kiezers’, mensen die op zoek zijn ergens
tussen geloof en ongeloof? Het Pastorale Centrum probeerde het aanvankelijk met een
aanbod van gespecialiseerd therapeutisch pastoraat, waarin Marieke zich via
aanvullende opleidingen verder bekwaamde. Het Centrum moest als het ware het
midden houden tussen een kerkelijke gemeente en de toenmalige Riagg. Men dacht een
gat in de markt te ontdekken door niet alleen oog te hebben voor psychische klachten
maar ook voor de zingevingsdimensie daarvan. Maar hoe bevredigend het werk
aanvankelijk ook was, de belangstelling bleef toch achter bij de verwachtingen.
Geleidelijk kreeg Marieke het gevoel in haar werk, maar ook persoonlijk, op dood spoor
te raken. Zowel de pastoraal-therapeutische benadering als de dieptepsychologie werd
haar te beperkt. ‘Ik dacht: nou zit ik hier op het Spui en ik ben geen psycholoog; ik ben
ook geen echte dominee: wat ben ik nou helemaal?’ Een burnout bleek een cruciaal
omslagpunt; een heroriëntatie volgde. ‘En langzamerhand begreep ik dat aandacht voor
spiritualiteit – toen nog een “nieuw” woord – voor mij eigenlijk veel wezenlijker begon
te worden. Spiritualiteit betekent voor mij alles wat de wederkerige verhouding tussen
jou en God/het goddelijke betreft. En ik zag die belangstelling niet alleen bij mezelf,
3
4. maar bij mensen überhaupt.’ Het nieuwe aanbod aan groepswerk met spirituele
onderwerpen als het lezen van New Age-bestsellers, poëzie, films, geleide meditatie et
cetera bleek een schot in de roos. Het vroegere pastorale centrum kreeg ook een nieuwe
naam: Huis op het Spui – Centrum voor spiritualiteit.
Toch bleef Marieke zelf aarzelend: ‘Het was gek genoeg toch nog te cerebraal, te
weinig iets van het hart.’ Ook was ze het zicht kwijt op haar eigen voedingsbronnen:
‘Waar gaat het nou ten diepste om? Waar moet ik het van hebben als ik mezelf
predikant noem? Dus eigenlijk toch gewoon weer de eigen ervaring, maar dan op een
dieper niveau.’ Op het spoor gezet door Oorspronkelijk bestaan van Andriessen1,
besloot ze een opleiding geestelijke begeleiding te gaan volgen. Het werd uiteindelijk de
opleiding Hydepark/Titus Brandsma Instituut, hoewel ‘de echte geloofstaal’ in de folder
haar bijna had weerhouden: ‘Heilige geest, omvorming … al mijn oude stekels gingen
weer recht overeind staan.’ Maar toen haar uitgesproken huiver in een toelatingsgesprek
eerder een pre bleek dan een belemmering, hakte ze de knoop door.
Opleiding geestelijke begeleiding
De opleiding bleek een eye opener. ‘Voor het eerst in al die jaren ging het over waar ik
naar zocht, namelijk over God … en dat op het diepste niveau denkbaar.’ Mystieke
teksten boden nieuwe grond, het uitwisselen van religieuze autobiografieën was een
intens en bijzonder gebeuren: ‘Je werd gewoon helemaal opengebroken ... het was zo’n
ervaring van overrompeld worden en overgave. De wijze waarop we leerden beseffen
hoe God met ons aan de gang ging, was zo ontzettend wezenlijk. Opnieuw ging het over
ervaring maar nu in relatie tot God – en dat niet als bijzaak maar als hoofdzaak.’
Maar ondanks de grote betekenis van deze opleiding bleef Marieke ‘soms stuiten op
de geloofstaal en de oude vormen’. Het opnieuw kunnen verstaan en spreken van de
christelijke taal nam toch niet haar gevoel weg dat het ‘een te krappe jas geworden was’.
‘Het christelijke taalgebied kan zo’n sluitend iets suggereren en voor mij is dat te
beperkt. Er kan over God nog op zoveel andere manieren gesproken worden, wist ik
inmiddels, en zoveel aansprekender soms naar mijn smaak.’ Zo groeide er een dubbele
loyaliteit, vanwege haar ervaring dat de geloofstaal van de geestelijke begeleiding ‘een
volstrekt binnencirkelgebeuren geworden was, waarmee ik bij de eerste de beste
Amsterdammer echt niet hoefde aan te komen, omdat het volkomen geheimtaal is’.
De grote vraag werd voor haar dan ook, hoe ze toch over God kon spreken ‘zonder
in die geheimtaal te vervallen’. En zonder terug te vallen op christelijke woorden ‘waar
zovelen tegenaan lopen omdat die te beladen, te ingewikkeld, te nietszeggend zijn
geworden en te vervreemdend werken. Taal waar ze geen toegang meer toe hebben’.
Als voorbeeld noemt Marieke uit psalm 58 de regel O God verbrijzel de tanden in hun
mond. ‘Ervaar ik daar iets bij? Ja: walging en afschuw. Ik wil er niets mee te maken
hebben.’ Maar ook ontdekte ze in de opleiding een ‘prachtig lied dat gaat over God als
mijn dierbaar kleinood. En ik snap dat heel goed en kan het ook zingen met heel mijn
hart, maar intussen dacht ik: dit kan ik zelfs in mijn eigen kerk niet meer laten zingen …
4
5. die taal is zo hermetisch. (…) Je moet over God kunnen praten in gewone huis- tuin-en-
keukentaal. Zoeken naar andere woorden om het over dezelfde ervaringen te hebben,
maar die mensen wél begrijpen. Taal die niet afschrikt. Zoals Walsch dat doet in Een
ongewoon gesprek met God2: dat is toegankelijke taal, ervaringstaal die miljoenen
aanspreekt. Terwijl theologische taal veel meer gekoppeld zit aan die christelijke
begrippen van ellende, verlossing, dankbaarheid en verzoening. Zonder dat daar veel
ervaring doorheen schemert.’
Zulke toegankelijke en voor de kerk onorthodoxe taal vond Marieke al eerder in de
poëzie ‘die net als film veelal gaat over spirituele aangelegenheden zonder die als
zodanig te betitelen’. Het werken daarmee stimuleerde haar verlangen onderzoek te
doen naar nieuwe of onbelaste taal voor God, die niet vervalt in geheimtaal voor
ingewijden – in het volle besef dat ook ingewijden er vaak geen raad meer mee weten.
Onderzoek naar nieuwe geloofstaal
Het onderzoek, beschreven in Talen naar God3, heeft als uitgangsvraag:
Welke taal gebruiken mensen die niet (meer) de christelijke achtergrond hebben,
die niet vertrouwd zijn met de geloofstaal, om hun ervaringen met het Geheim
dat we God noemen aan te duiden? Kan ik die taal herkennen, verstaan, hanteren
als geestelijk begeleider om mensen dichter bij het Geheim te brengen, het
geheim van hun leven, hun ziel, hun oorsprong en hun bestemming?
Marieke interviewde onder meer Miek Pot en Lisette ’t Hooft, die zich bewegen op het
snijvlak van traditionele en nieuwe spiritualiteit. Daarnaast analyseerde ze in het
tijdschrift Happinez (2009, 2010) interviews met de hedendaagse goeroes Wayne Dyer4
en Brandon Bays5 op de vraag, hoe hier over God en Gods liefde wordt gesproken. De
keuze viel op hen omdat hun boeken in miljoenenoplagen over de hele wereld
verkopen.
Onderzoeksresultaten
De nieuwe taal voor God en de liefde van God is, zo blijkt uit de interviews:
• veelal onpersoonlijk en abstract: ‘natuurlijk Licht’, ‘organiserend principe’,
‘universum’, ‘kracht’, ‘voelbare aanwezigheid’
• vaak verbonden met de kosmos, schepping en natuur: ‘Bron van alles’,
‘scheppende kracht’, ‘lieflijke energie’
• tegelijkertijd te vinden in de ziel van de mens: ‘eigen essentie’, ‘stilte in jezelf’,
‘innerlijke natuur’, ‘boeddhanatuur’, ‘diepste zelf’
• niet zelden afkomstig uit het dagelijks taalgebruik; gewone, neutrale woorden
zonder ballast uit het verleden: ‘een kwaliteit die bepaalt dat een appelboom
eruit ziet als een appelboom en jij als jij’
5
6. • verfrissend en leuk: ‘dat wat de vogels doet vliegen en je haar doet groeien’
Wat Marieke vooral treft in de bewoordingen waarin vertegenwoordigers van de nieuwe
spiritualiteit spreken over God en de liefde van God is de vrijheid, het poëtische en het
fantasierijke ervan. Ze ervaart deze taal als fris en eenvoudig, origineel en aansprekend.
Meerdere bewoordingen overlappen overigens met het christelijke taalveld. ‘In de
nieuwe spiritualiteit wordt vaak impliciet aangeknoopt bij God als het scheppende, de
schepper. De nieuwe taal verbindt God met de raadsels van het universum en de
moderne wetenschappen. Onze ervaarbare wereld en God blijven hier heel dicht bij
elkaar. Voor moderne mensen is dat heel belangrijk, want die zoeken naar een
verbinding met dergelijke theorieën.’
Opvallende overeenkomsten tussen oude en nieuwe taal zijn te vinden bij Wayne
Dyer die zich sterk voelt aangesproken door de eeuwenoude Tao: De Tao betekent in
harmonie zijn met de Bron en luisteren naar je innerlijke natuur die in contact staat met
de Bron. ‘Dat is toch een prachtige omschrijving hoe je tegelijkertijd met het goddelijke
buiten je in contact kunt zijn en van je innerlijke natuur die in contact staat met God? Of
neem deze uitspraak: Oude gewoontes verdwijnen veel sneller uit je leven als je niet je
relatie met de geliefde, je ouders, je vrienden of andere belangrijke personen als het
belangrijkste ziet, maar jouw relatie met de Bron. Daar zegt hij dus eigenlijk wat het
Oude Testament zegt: je zult God liefhebben met je hele hart et cetera. God eerst: dat is
het belangrijkste in het leven. Ik vind het bijzonder dat je door de nieuwe taal de oude
taal heen ziet: Zoekt eerst het koninkrijk der hemelen en de rest zal je gegeven worden.’
‘Dyer zegt ook: Plaats jouw relatie met die energie boven alle andere in je leven en
raadpleeg die Bron voordat je anderen om raad vraagt. Dus: Bid eerst, ga eerst bij
jezelf in je binnenkamer te rade. En: Trek je terug in stilte, luister, dan zul je leiding
vinden. Geestelijke begeleiding gaat over die leiding van het goddelijke.’
‘Je ziet bij Dyer ook prachtige bewoordingen van wat in de traditie heet de wil van
God doen: Je hoeft niets te doen met je wilskracht. Laat in plaats daarvan de volmaakte
energie, de onuitputtelijke bron, door jou heen werken. Dat is de omvorming in liefde.’
Op de vraag of dit dan wel niéuwe taal is of meer een vertaling van oude, zegt Marieke:
‘Het is nieuwe taal voor wat altijd en overal als waar en waarachtig is beschouwd.’
Maar bij élke taal voor God, of die nu oud is of nieuw, maakt ze het voorbehoud
‘om niet geheel te hoeven zwijgen’. ‘Al ons spreken over God is bij benadering,
voorlopig en gebrekkig.’ Schatplichtig aan Maas6 en Waaijman7 benoemt Marieke God
als de Onuitsprekelijke en niet uit te spreken realiteit: het woord God zou een lege plek
open moeten houden voor dat wat aan onze beheersing ontsnapt. Marieke onderschrijft
ook van harte het pleidooi van Waaijman om het woord God als ‘meest inclusief’ vooral
niet weg te gooien. ‘Hoe belast en beladen het inmiddels ook is, het woord God is wel
die tweeduizend jaar doorgegaan. En het omvat het hele conglomeraat aan betekenissen.
Maar voor een hele bevolkingsgroep moet je vooralsnog even omzien naar andere taal.’
Geloofstaal in de pastorale praktijk
6
7. Zulke nieuwe taal voor God lijkt opmerkelijk genoeg vooral belangrijk voor de oudere
generatie. ‘Bij jongeren kun je juist weer onbekommerd over God praten omdat dat
voor hen nieuw en onbeladen is, omdat ze volstrekt blanco zijn.’ Voor mensen van
boven de vijftig blijkt het woord God dikwijls wél belast en beladen. Marieke ziet als
pastor meerdere oorzaken voor het problematische van geloofstaal.
‘Allereerst kunnen iemands jeugd, opvoeding en latere gebeurtenissen een woord
als God de Vader beladen maken. Dat kan veel akelige associaties oproepen – niet
iedereen heeft een leuke vader gehad; het kan ook een afwezige of incestueuze vader
zijn geweest’. (…) ‘Daarnaast is er het misverstand waardoor mensen niet goed over de
letterlijkheid van het geloof en de schrift heenkomen. De weerstand zit vaak in de sfeer
van het “persoonlijke praten” over God – als een vader of verlosser, een koning of een
rechter. Want dat kunnen mensen allang niet meer letterlijk geloven.’ Maar de ‘draai
maken naar symbooltaal’ is vaak ontzettend lastig, weet Marieke ook uit eigen ervaring.
‘Het zit diep, het zit immers in je merg, en het is zelfs de vraag of je er ooit helemaal
van loskomt. (…) Als bijvoorbeeld Jezus niet “echt” de zoon van God is, dan stort je
hele geloof in. Want als dat niet letterlijk zo is, wat dan wel? Wat blijft er dan nog
overeind? En de woede van: waarom is me dat niet eerder verteld? Dat levert bij
mensen enorme weerstanden op om weer toegang te krijgen tot hun ervaringen. Want
die hébben ze intussen wel, maar ze kunnen die niet relateren aan het christelijke geloof.
Het zijn twee verschillende werelden en om die ervaringen weer in contact te brengen
met hun vroegere geloof moet er eerst een heleboel lucht komen in dat oude geloof en
vrijheid om een beetje te spelen met die symbooltaal.’
‘Daarnaast moet je ook het veilige oude nest verlaten omdat onze vroege
godsbeelden en -ervaringen zo verweven zijn met onze eigen vader- en
moederervaringen. Dat vraagt heel veel van mensen, en je bent daar altijd heel
ambivalent in omdat het toch een deel van je identiteit is. Echt alles loslaten en je
helemaal onbevangen met God bezighouden, dat zijn enorme operaties in een
mensenziel.’ Hierbij speelt ook de ‘als onbegrijpelijk ervaren dogmatiek’ mensen
dikwijls parten, net zoals indertijd bij Marieke zelf. ‘God als een persoon van wie we
dingen moeten, die van alles wil en doet. Die ook nog jaloers is, naijverig, toornig en
wreed … dat levert zulke brokstukken op, als je dat letterlijk opvat … Ik denk dat veel
mensen met een dergelijk God geleefd hebben, een God van hemel en hel en
verdoemenis, die je in de smiezen houdt. Dat heeft veel kwaad berokkend. Die taal is
onlosmakelijk verbonden met de theologie erachter. En misschien moeten we eerst
helemaal afstand nemen van die persoonlijke taal voordat we daar mogelijk weer op
kunnen terugvallen. En de nieuwe taal is vaak “onpersoonlijk” en ook wel “abstract”:
het goddelijke, licht, bron ... In ieder geval niet een persoon die iets wil of
verordonneert. Hoewel ook deze taal veel vragen oproept, denk ik toch dat sommige
auteurs mensen op een nieuw spoor kunnen zetten. Ik ken mensen voor wie Walsch’
boek als een nieuwe bijbel geldt met nieuwe inzichten, in een taal die ze wél begrijpen.’
7
8. Met de weerstand, onmacht en verlegenheid rond de oude geloofstaal probeert
Marieke als volgt om te gaan: ‘In gesprekken betekent het gewoon ook heel goed
luisteren, want de ander levert meestal de taal. In wat mensen zeggen moet je peuren
naar de dieptelaag als het gaat over God en het goddelijke … en dat kan op vele
manieren gezegd worden. Niet iedereen heeft van die overweldigende mystieke en
transformerende ervaringen, maar ervaringen kunnen op allerlei terreinen liggen: als je
een kind krijgt, of een bergwandeling maakt: het zijn bijna clichés … En daar licht ik
dan de verwondering en het wonder uit, of hoe de werkelijkheid openbreekt. De genade
van zulke momenten ... als een klein juweeltje. En soms laat ik dan het woord God
vallen.’
Ook in haar preken probeert ze dichtbij huis te blijven, gewone taal te gebruiken:
‘Geen dogmatische taal, niet te ingewikkeld, vooral ook niet te cerebraal. Niet teveel
nadruk op exegese en allerlei verstandelijke redeneringen.’ Het liefst wil Marieke zo
preken ‘dat mensen in een bijna vliedende stroom worden meegenomen, waarin ze hun
eigen leven en ervaringen kunnen terugvinden, niet op een rationele manier maar veel
meer op gevoelsniveau’. ‘Uit de Ignatiaanse traditie heb ik overgenomen dat je een
evangelieverhaal een beetje moet “schilderen”, bijvoorbeeld als Jezus op die berg zit
met zijn leerlingen en de Bergrede gaat houden. Ik probeer dat zo te verwoorden dat
mensen in hun verbeelding God of Jezus daar ook zién, dat ze er als het ware bij zijn.
Dat ze in een soort beeldende, ervaringsachtige laag van hun bewustzijn terechtkomen,
waarin ze iets van het goddelijke beleven. (…) Dat heb je niet in je vingers en kun je
niet afdwingen, maar dat hóóp je: dat hun ervaring zich als het ware invoegt in die
stroom. Dat je manier van preken evocatief is, iets oproept van het goddelijk mysterie,
waardoor mensen hopelijk aangesproken en geraakt worden. En die taal is vaak
poëtisch, want dat helpt om iets van ervaring los te woelen.’
Kerstpreek
Een voorbeeld bij uitstek van haar spelen met oude en nieuwe taal is voor Marieke de
Kerstnachtdienst op het Spui, jaarlijks bezocht door vele honderden onkerkelijken. ‘Ik
hou de taal waarin het woord God valt zo herkenbaar en on-theologisch mogelijk. Je
moet iets vertellen over je eigen traditie in een taal die zo begrijpelijk is dat ook niet-
ingevoerden het kunnen snappen.’ Daarom probeert Marieke juist in haar kerstpreek
oude en nieuwe taal te verbinden, zodat ze elkaar als het ware op spanning brengen. De
nieuwe taal maakt de oude taal vaak ruimer en kan tevens dienen als uitleg daarvan.
Na een poëtische schildering van het kerstverhaal vervolgt de preek eerst
‘traditioneel’: ‘Het is een wonderlijke nacht, een nacht als nooit tevoren, een
wonderlijke prachtige nacht van vrede. Een open hemel, engelen hier op aarde. De
hemel op aarde, zeg maar. Voor één nacht zijn hemel en aarde verenigd, zijn hemel en
aarde één.’
Later volgt een passage die hiernaar terugverwijst in andere bewoordingen: ‘Vrede
en eenheid, ze zijn te vinden. Er is een plek in onze ziel waar vrede en eenheid wonen,
8
9. waar hemel en aarde, God en mens bij elkaar komen. (…) Daar zijn we heel, daar is
vrede. In wat wij de werkelijkheid, de realiteit noemen, de dagelijkse realiteit met al z’n
ruis en herrie, ligt de werkelijke werkelijkheid, noem het God, het Absolute, de Ene, de
Bron, het universele bewustzijn. Die goddelijke werkelijkheid is het uiteindelijke doel
van alle religies, dat is de oerervaring die in alle religies te vinden is door alle eeuwen
heen. De Ene wordt ervaren als licht, als liefde, als grenzeloze goedheid, compassie,
maar eigenlijk schieten woorden tekort. Het is de overweldigende mystieke ervaring
van verbondenheid met alles en met alle levende wezens, van je opgenomen weten in
een eeuwig geheel.’ Marieke wil God hier bewust ook met andere woorden benoemen,
afkomstig uit de nieuwe spiritualiteit, en tegelijkertijd aangeven dat woorden voor de
goddelijke werkelijkheid tekortschieten.
Aan het slot van de preek zegt ze: ‘Vrees niet als u van binnen zacht wordt (…), als
het verlangen naar vrede, naar vriendschap, naar verbondenheid en eenheid je
overrompelt. Laat het gebeuren, laat het stromen, het is geen vals sentiment. Buig je
over de kribbe, geef je over, het is God die in ons zijn geschiedenis schrijft, het is het
Christuskind dat geboren wordt.’
Marieke: ‘Vrees niet is evangelietaal, zacht worden is nieuwe taal. Laat het
gebeuren ... laat je openbreken. En dat gevoel dat je misschien van binnen opengaat en
smelt of zacht wordt, dat vertaal ik dan weer als: dan wordt God in je geboren. Dat is op
zich christelijke, mystieke taal, maar die relateer ik aan innerlijke ervaringen van
mensen: dat ze opengaan en zacht worden en verlangen naar vrede (…). Daarmee geef
je mensen in zekere zin het kerstverhaal terug, maar dan als een verhaal dat gaat over
jou en jouw leven. Je geeft het ze terug in een andere verpakking, op een andere laag.
Het gaat erom mensen naar hun hart te brengen, naar hun gevoel en hun verlangen.’
‘Als dat lukt, dan zijn mensen opgetogen en geraakt: ‘zo kan het dus ook’. Het mooiste
is als mensen in de mystieke ruimte komen – als de taal de mystieke ruimte opent. En
dan kan het goddelijke ze al dan niet raken ... daar ga ik verder niet over.’
Noten
9
10. 1
H. Andriessen, Oorspronkelijk bestaan. Geestelijke begeleiding in onze tijd. Baarn 1996.
2
N.D. Walsch, Een ongewoon gesprek met God. Kosmos Uitg. 2009.
3
De scriptie Talen naar God, geschreven voor de opleiding Geestelijke Begeleiding, is als pdf-bestand
opvraagbaar bij Marieke Brouwer: maj.brouwer@planet.nl
4
O.a. W. Dyer, Niet morgen maar nu. 1976; Leef in balans. Utrecht/Antwerpen 2007.
5
B. Bays, The Journey, 1999. Nederlandse vertaling: De helende reis. Boekerij 2011.
6
F. Maas, Spiritualiteit als inzicht. Mystieke teksten en theologische reflecties. Zoetermeer 1999.
7
K. Waaijman, Spiritualiteit. Vormen, grondslagen, methoden. Kampen/Gent 2000.