beleggen

1. Hoofdstuk 16
Hoofdstuk 19

2.  Sparen
 Minste risico, dus weinig kans op verlies
 Beloning dus ook nooit hoog
 Inflatiegevaar
 Obligaties
 weinig risico
 Staat of bedrijven onderling
 Enkelvoudige interest
 Aandelen
 Deelname in bedrijf ( dus iedere aandeelhouder is eigenaar
 Afhankelijk van de koers door beursnotering
 Winst wordt ook wel dividend genoemd

3.  Aandeel
 Deelname EV
 Niet terugbetaald
 Waarde =
winstverwachtingen
 Risicodragend
 Obligatie
 Deelname VV
 Altijd terugbetaald
 Waarde = marktrente
 Risicomijdend

4.  Iedere obligatie is een gedeelte van de
obligatielening
 Obligaties v/d overheid noemen we staatsleningen
 De enkelvoudige rente die je ontvangt op de
obligaties noemen we couponrente
 Nominale waarde is het bedrag die je voor je
obligatie betaald
 Rendement is de opbrengst in % vd belegging

5.  Nominale waarde obligaties voor € 5.000,-
 Ik betaal 102,1% voor deze obligaties
 Dit heb ik gedaan op 28 juni 2007
 De couponrente is 4,2%
 De uitbetaling vindt plaats op 28/6/13
 Geef een opstelling van betalingen
van toekomstige betalingen en bereken het gemiddelde rendement

6.  Nominale waarde obligaties voor € 12.000,-
 Ik betaal 103% voor deze obligaties
 Dit heb ik gedaan op 28 april 2004
 De couponrente is 3,4%
 De uitbetaling vindt plaats op 28/4/’08
 Bereken het gemiddelde rendement

7.  HAVO
 Bereken het gemiddelde
rendement van Anne en
Jarik
 VWO
 Bereken de aankoopprijs
(contante waarde) van
Anne
 Bereken het gemiddelde
rendement van Anne en
Jarik